In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 15 augustus 2017 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Stichting Ruiterbelangen en een gedaagde. De stichting vorderde de opheffing van een op 4 mei 2017 gelegd conservatoir beslag op haar manege, gelegen aan de Haaksbergerstraat 1045/1047 te Enschede. De vordering tot opheffing werd ingediend omdat de stichting meende dat de vordering van de gedaagde ondeugdelijk was en er geen concrete vrees voor verduistering bestond. De gedaagde had het beslag gelegd ter zekerheid van een vordering van € 125.000,- en stelde dat er een risico van verduistering bestond, aangezien de manege het enige vermogen van de stichting was.
De rechtbank heeft de argumenten van beide partijen zorgvuldig afgewogen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de stichting voldoende had aangetoond dat de vordering van de gedaagde niet deugdelijk was, onder andere omdat de gedaagde niet had onderbouwd dat de schade die zij had geleden door het handelen van de stichting, daadwerkelijk was veroorzaakt. De rechtbank concludeerde dat het belang van de stichting bij de verkoop van de manege zwaarder woog dan het belang van de gedaagde bij het handhaven van het beslag. De voorzieningenrechter heeft daarom de vordering van de stichting tot opheffing van het beslag toegewezen en het beslag opgeheven. Tevens werd de gedaagde verboden om opnieuw beslag te leggen op de manege totdat in hoger beroep een eindarrest was gewezen. De gedaagde werd veroordeeld in de proceskosten van de stichting.