In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 27 juli 2017 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiseres] en de Gemeente Enschede. [Eiseres] vorderde de opheffing van executoriaal beslag dat door de Gemeente was gelegd op haar onroerende zaak, alsook een verbod op de aangekondigde executoriale verkoop. De Gemeente had eerder een last onder dwangsom opgelegd aan [eiseres] wegens het zonder vergunning plaatsen van een kapschuur en zwembadoverkapping. Na een reeks juridische procedures, waaronder een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, had de Gemeente een dwangbevel uitgevaardigd en executoriaal beslag gelegd. De voorzieningenrechter oordeelde dat de vorderingen van [eiseres] niet konden worden toegewezen, omdat de Gemeente niet in haar invorderingsbevoegdheid was beperkt en er geen acute noodsituatie aan de zijde van [eiseres] was aangetoond. De rechtbank concludeerde dat de Gemeente gerechtigd was om over te gaan tot invordering van de verbeurde dwangsommen, en dat de vorderingen van [eiseres] om het beslag op te heffen en de invordering te staken, werden afgewezen. Tevens werd [eiseres] veroordeeld in de proceskosten van de Gemeente, die op € 1.434,00 werden begroot.