ECLI:NL:RBOVE:2017:313

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
24 januari 2017
Publicatiedatum
26 januari 2017
Zaaknummer
5470935 \ CV EXPL 16-7786
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.A.O.M. van Aerde
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheidsincident bij de kantonrechter na aanrijding met mogelijke letselschade

In deze zaak, die zich afspeelt na een aanrijding op 22 december 2015, vordert eiser, vertegenwoordigd door mr. J.H. Brouwer, een schadevergoeding van € 2.250,00 voor materiële schade aan zijn voertuig. Gedaagde, vertegenwoordigd door mr. J. Verstoep, betwist de aansprakelijkheid en stelt dat er mogelijk ook een vordering tot vergoeding van letselschade zal volgen, wat de competentiegrens van de kantonrechter zou kunnen overschrijden. De kantonrechter oordeelt dat er voldoende aanwijzingen zijn dat de vordering tot letselschade in de toekomst kan worden ingediend, wat de huidige procedure bemoeilijkt. Daarom wordt de zaak verwezen naar de handelskamer van de rechtbank voor verdere behandeling. De kantonrechter wijst erop dat de kosten van de procedure bij de kantonrechter verrekend zullen worden bij de beslissing van de handelskamer. De zaak is op 24 januari 2017 behandeld en de beslissing is openbaar uitgesproken door de kantonrechter.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: 5470935 \ CV EXPL 16-7786
Vonnis van 24 januari 2017
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser,
gemachtigde: mr. J.H. Brouwer, advocaat te Apeldoorn
toegevoegd onder nummer 2FI4147 d.d. 27 september 2016
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. J. Verstoep, advocaat te Amsterdam.
Partijen worden hierna [eiser] respectievelijk [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 17 oktober 2016
- de incidentele conclusie houdende exceptie van onbevoegdheid van [gedaagde]
- de incidentele conclusie van antwoord van [eiser] .
1.2.
Ten slotte is vonnis in het incident bepaald.

2.De beoordeling in het bevoegdheidsincident

2.1.
Tussen partijen staat vast dat er op 22 december 2015 een botsing tussen twee voertuigen heeft plaatsgevonden op het bedrijfsterrein van Vleeshandel [X] aan de [adres] te [plaats] . Bij deze botsing waren betrokken de bestelauto, merk VW type Caddy, [kenteken 1] , bestuurd door [eiser] , en de bestelauto, merk Citroën type Berlingo, kenteken [kenteken 2] , bestuurd door [gedaagde] .
2.2.
Partijen twisten over de juiste toedracht van de botsing.
2.3.
[eiser] houdt [gedaagde] aansprakelijk voor het ontstaan en de gevolgen van de botsing en vordert op die grondslag vergoeding van zijn schade, die hij begroot op een bedrag van € 2.250,00 nog te vermeerderen met rente, incassokosten en proceskosten. Het betreft materiële schade aan het linkerportier en het linker voorfront, beoordeeld door een schade-expert.
2.4.
Deze vordering behoort op zichzelf zonder twijfel tot de competentie van de kantonrechter. [gedaagde] stelt de vraag aan de orde of dat anders wordt, gelet op het volgende. Bij brief van 22 september 2016 heeft de gemachtigde van [eiser] aan [gedaagde] bericht:
Geachte heer [gedaagde] ,
In aanvulling op mijn brief van 20 september jl. moet ik u hierdoor als volgt berichten.
[eiser] heeft zich onder medische behandeling moeten stellen in verband met lichamelijke klachten ten aanzien waarvan hij moet vermoeden dat deze hun oorzaak vinden in de aanrijding.
Het resultaat van het medisch onderzoek moet worden afgewacht.
Mogelijk dat [eiser] u ook aansprakelijk moet houden voor letselschade.
Het leek mij zorgvuldig u hierover nu al te informeren.
Onder voorbehoud van alle rechten en weren.
2.5.
[gedaagde] stelt zich op het standpunt dat de vordering, indien daartoe ook een vordering tot vergoeding van letselschade gaat behoren, de competentiegrens van de kantonrechter overschrijdt nu de rechtstitel (de onrechtmatige daad) wordt betwist en er geen duidelijke aanwijzingen bestaan dat de samengestelde vordering geen hogere waarde zal vertegenwoordigen dan € 25.000,00. Hij bepleit verwijzing naar de handelskamer van de rechtbank.
2.6.
[eiser] stelt dat hij nog niet heeft besloten noch heeft kunnen besluiten of hij [gedaagde] aansprakelijk zal houden voor de vergoeding van letselschade. De dagvaarding rept dan ook niet over deze schade. Er is, aldus [eiser] , nog geen geschil tussen partijen over de vraag of [eiser] een bedrag van meer dan € 25.000,00 van [gedaagde] te vorderen heeft. Verwijzing naar een andere rechter is daarom niet aan de orde.
2.7.
De kantonrechter onderschrijft de zienswijze van [gedaagde] . [eiser] heeft aanvankelijk in een brief en nadien in de conclusie van antwoord in het incident de relatie gelegd tussen zijn nekklachten met hoofdpijn als gevolg en de botsing van 22 december 2015. Hij heeft die relatie met de nodige slagen om de arm gelegd, maar wel de vermeerdering met een vordering terzake letselschade, gebaseerd op dezelfde onrechtmatige daad, als mogelijke toekomstige ontwikkeling in het vooruitzicht gesteld. Hij heeft niet betwist dat àls deze ontwikkeling zich mocht voordoen er voorshands geen duidelijke aanwijzingen zijn dat de vermeerderde vordering onder de competentiegrens van de kantonrechter zal blijven. Dan ontstaat de situatie dat de kantonrechter, thans oordelende over alleen de materiële schade, feitelijk oordeelt over een rechtstitel (de onrechtmatige daad) die in potentie de grens van zijn bevoegdheid overschrijdt.
2.8.
Indien de kantonrechter de zaak aan zich houdt, ook nadat de mogelijkheid van aanvulling van de vordering met een vordering tot vergoeding van letselschade ter tafel is gekomen, zal het gevolg zijn dat aan het vonnis van de kantonrechter ten aanzien van de toedracht van de botsing gezag van gewijsde toekomt, indien in een volgende procedure tussen dezelfde partijen over de letselschade moet worden geprocedeerd en dat betekent weer dat de partij die zich met het vonnis niet kan verenigen hoger beroep zal moeten instellen om het debat over de letselschade in eerste aanleg (bij de handelskamer van de rechtbank) volledig en zonder beperking te kunnen voeren. Alsdan wordt in verschillende instanties mogelijk tegelijkertijd over hetzelfde feitencomplex geoordeeld en dat brengt het risico van tegenstrijdige uitspraken met zich mee. Deze processuele complicaties stroken niet met een goede en verantwoorde rechtsbedeling.
2.9.
De conclusie is dat in dit geval rekening moet worden gehouden met de kans dat [eiser] een vordering tot vergoeding van letselschade zal willen indienen, in welk geval op basis van dezelfde rechtstitel een vordering met een waarde van meer dan € 25.000,00 aan de orde is. Daarbij is niet van belang of hij de letselschadezaak aan de orde stelt in een afzonderlijke procedure of in de vorm van een vermeerdering van eis in de lopende procedure. De kantonrechter vindt in dit vooruitzicht, mede in het belang van een goede rechtsbedeling, aanleiding de zaak op de voet van art. 71 lid 1 Rv te verwijzen naar de handelskamer van de rechtbank.
2.10.
De kosten van de procedure bij de kantonrechter zullen worden verrekend bij de beslissing van de handelskamer, waarbij de kantonrechter opmerkt dat aan [eiser] inmiddels een bedrag van € 79,00 aan griffierecht in rekening is gebracht. Aangezien aan [eiser] een toevoeging is verleend, is in zijn geval een verrekening van het griffierecht niet aan de orde.

3.De beslissing in het incident

De kantonrechter:
3.1.
verwijst de zaak in de stand waarin deze zich bevindt naar de rolzitting van de kamer voor handelszaken van deze rechtbank, locatie Zwolle, op woensdag 8 maart 2017 om 10:00 uur;
3.2.
wijst partijen erop dat zij in het vervolg van de procedure alleen met bijstand van een advocaat kunnen procederen;
3.3.
wijst partijen erop dat de kamer voor handelszaken zal beslissen over de proceskosten in deze procedure, waaronder het door de kantonrechter berekende griffierecht van € 79,00 voor [eiser] ;
3.4.
wijst er op dat ook van [gedaagde] griffierecht zal worden geheven bij verschijnen na verwijzing en dat dit griffierecht € 288,00 bedraagt en binnen vier weken na 8 maart 2017 moet zijn bijgeschreven op de rekening van de rechtbank dan wel ter griffie moet zijn gestort;
3.5.
wijst [gedaagde] erop dat van een persoon die onvermogend is, een lager griffierecht wordt geheven, indien hij op het tijdstip waarop het griffierecht wordt geheven heeft overgelegd:
1º. een afschrift van het besluit tot toevoeging als bedoeld in de Wet op de rechtsbijstand, of indien dit niet mogelijk is ten gevolge van omstandigheden die redelijkerwijs niet aan hem zijn toe te rekenen, een afschrift van de aanvraag om een toevoeging dan wel
2º. een inkomensverklaring van de Raad voor de Rechtsbijstand ten behoeve van vermindering van griffierechten (zonder gebruikmaking van een toevoeging); zie www.rvr.org;
3.6.
draagt de griffier op het procesdossier door te zenden naar de roladministratie van de kamer voor handelszaken van de rechtbank.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A.O.M. van Aerde, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 24 januari 2017.