ECLI:NL:RBOVE:2017:3129

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
10 augustus 2017
Publicatiedatum
8 augustus 2017
Zaaknummer
08/730202-17 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag op politieman tijdens aanhouding op de A50

Op 10 augustus 2017 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 33-jarige man uit Litouwen, die werd beschuldigd van poging tot doodslag op een politieman. De verdachte viel de agent aan terwijl deze op de vluchtstrook van de A50 hulp verleende aan gestrande automobilisten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk heeft geprobeerd de agent de rijbaan op te duwen, wat een aanmerkelijke kans op de dood van de agent met zich meebracht. De rechtbank baseerde haar oordeel op de verklaringen van de agent en zijn collega, die beiden de gewelddadige confrontatie hebben waargenomen. De verdachte ontkende de beschuldigingen en stelde dat hij niet agressief was, maar de rechtbank achtte de verklaringen van de verbalisanten geloofwaardig en overtuigend. De rechtbank veroordeelde de verdachte tot een gevangenisstraf van 36 maanden, met aftrek van voorarrest, en oordeelde dat er geen feiten of omstandigheden waren die de strafbaarheid van de verdachte uitsloten. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was gepleegd, evenals met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die in Nederland niet eerder was veroordeeld.

Uitspraak

Rechtbank Overijssel

Afdeling Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08/730202-17 (P)
Datum vonnis: 10 augustus 2017
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1984 in [geboorteplaats] (Litouwen),
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
nu verblijvende in de P.I. Overijssel, HvB Karelskamp te Almelo.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 27 juli 2017.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A.M.C.V. Fellinger en van hetgeen door verdachte en zijn raadsman mr. Ph. J. N. Aarnoudse, advocaat te Deventer, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte heeft geprobeerd [slachtoffer] , brigadier bij de politie, om het leven te brengen, dan wel hem zwaar te mishandelen, dan wel dat verdachte [slachtoffer] heeft mishandeld en/of bedreigd.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op of omstreeks 15 april 2017 in de gemeente Apeldoorn ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] (brigadier bij de politie Oost-Nederland) opzettelijk van het leven te beroven,
- één of meermalen (krachtig) tegen/op het lichaam van die [slachtoffer] heeft geduwd (terwijl die [slachtoffer] op de vluchtstrook van Rijksweg A50 stond en/of die [slachtoffer] al zijn krachten moest aanspreken om niet in de richting van de rijbanen van de Rijksweg A50 te worden geduwd)
- één of meermalen (krachtig) tegen/op het lichaam van die [slachtoffer] heeft geslagen en/of gestompt en/of getrapt en/of geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, subsidiair, terzake dat
hij op of omstreeks 15 april 2017 te Apeldoorn ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] (brigadier bij de politie Oost-Nederland)
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- één of meermalen (krachtig) tegen/op het lichaam van die [slachtoffer] heeft geduwd (terwijl die [slachtoffer] op de vluchtstrook van Rijksweg A50 stond en/of die [slachtoffer] al zijn krachten moest aanspreken om niet in de richting van de rijbanen van de Rijksweg A50 te worden geduwd)
- één of meermalen (krachtig) tegen/op het lichaam van die [slachtoffer] heeft geslagen en/of gestompt en/of getrapt en/of geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, meer subsidiair, terzake dat
A:
hij op of omstreeks 15 april 2017 te Apeldoorn, een ambtenaar, [slachtoffer] (brigadier bij de politie Oost-Nederland), gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn
bediening heeft mishandeld door die [slachtoffer] één of meermalen (krachtig) tegen/op het lichaam te slaan en/of te stompen en/of te schoppen en/of te trappen;
en/of
B:
hij op of omstreeks 15 april 2017 te Apeldoorn [slachtoffer] (brigadier bij de politie Oost-Nederland) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend
- één of meermalen (krachtig) tegen/op het lichaam van die [slachtoffer] geduwd (terwijl die [slachtoffer] op de vluchtstrook van Rijksweg A50 stond en/of die [slachtoffer] al zijn krachten moest aanspreken om niet in de richting van de rijbanen van de Rijksweg A50 te worden geduwd).

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld op grond van de aangifte van [slachtoffer] en een door hem opgemaakt proces-verbaal van bevindingen, in combinatie met een proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] .
4.2
Het standpunt van de verdediging
Verdachte heeft zowel in zijn politieverhoren als ter terechtzitting ontkend dat hij zich agressief heeft gedragen in de richting van [slachtoffer] en heeft derhalve ook ontkend hem te hebben geduwd in de richting van de Rijksweg A50. De raadsman heeft bepleit dat verdachte van het primair en subsidiair ten laste gelegde wordt vrijgesproken. Daartoe is, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat verdachte ontkent [slachtoffer] te hebben geduwd en dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten bevat voor het oordeel dat verdachtes (voorwaardelijk) opzet erop was gericht om [slachtoffer] de Rijksweg A50 op te duwen.
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot het meer subsidiair ten laste gelegde.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage bij dit vonnis opgenomen bewijsmiddelen het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de aangifte van de verbalisant [slachtoffer] en de processen-verbaal van bevindingen van de verbalisanten [slachtoffer] en [verbalisant] te twijfelen. De rechtbank overweegt daarbij dat de processen-verbaal van bevindingen door beide verbalisanten afzonderlijk zijn opgemaakt op ambtsbelofte en zonder dat zij kennis droegen van de inhoud van elkaars bevindingen en dat de aangifte overeenkomt met de inhoud van die processen-verbaal. De rechtbank overweegt verder als volgt.
De rechtbank stelt op grond van de verklaringen van verbalisant [slachtoffer] in diens aangifte en in het door hem opgemaakte proces-verbaal van bevindingen, in combinatie met het door verbalisant [verbalisant] opgemaakte proces-verbaal van bevindingen, vast dat verdachte op 15 april 2017 [slachtoffer] heeft aangevallen op de vluchtstrook langs de Rijksweg A50 en hem gedurende een worsteling opzettelijk vanaf de vluchtstrook in de richting van de rijbaan van de A50 heeft geduwd. De stelling van verdachte dat hij geen agressie heeft getoond en niet de intentie had om [slachtoffer] in de richting van de rijbaan te duwen wordt door deze bewijsmiddelen genoegzaam weersproken. Voorts stelt de rechtbank op grond van de bewijsmiddelen vast dat verdachte [slachtoffer] constant in de richting van de rijbaan bleef duwen en dat er – ondanks dat [slachtoffer] verdachte steeds onder controle probeerde te krijgen - geen rem op verdachte zat, en dat terwijl [slachtoffer] op (ten minste) enig moment gedurende de worsteling met verdachte zich op korte afstand - een afstand van enkele passen à drie meter - van de rijbaan verwijderd bevond. Gelet op deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verdachte [slachtoffer] niet alleen in de richting van de rijbaan duwde, maar dat dit gedrag er naar uiterlijke verschijningsvorm bovendien op gericht was om [slachtoffer] ook daadwerkelijk de rijbaan van de A50 op te duwen. De rechtbank concludeert dan ook dat verdachte opzettelijk heeft geprobeerd dit te doen en daaraan een begin van uitvoering heeft gegeven. De reden dat dit niet gelukt is, is slechts gelegen in de buiten de wil van verdachte gelegen omstandigheden dat [slachtoffer] de aanval van verdachte afdoende kon pareren, mede dankzij de hulp van zijn collega [verbalisant] .
Voor een veroordeling wegens poging tot doodslag is vereist dat vast komt te staan dat verdachte (voorwaardelijk) opzet had op de dood van het slachtoffer. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - in dit geval: de dood - is aanwezig indien de verdachte zich welbewust heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. Voor de vaststelling dat de verdachte zich bewust heeft blootgesteld aan zulk een kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
De rechtbank heeft hiervoor reeds vastgesteld dat verdachte opzettelijk heeft geprobeerd [slachtoffer] de rijbaan van de A50 op te duwen. Uit de bewijsmiddelen blijkt voorts dat er ten tijde van de worsteling tussen aangever en verdachte op de vluchtstrook verkeer op de rijbanen van de A50 langs hen reed met een geschatte snelheid van 100 kilometer per uur, hetgeen ook voor verdachte kenbaar is geweest. De kans dat een persoon die onder die omstandigheden op de rijbaan wordt geduwd als gevolg van een aanrijding komt te overlijden, is naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk te achten. Ook verdachte moet zich van dat gevaar bewust zijn geweest. Door niettemin te handelen zoals hij blijkens het voorgaande heeft gedaan, is de rechtbank van oordeel dat verdachte dat mogelijke gevolg bewust op de koop toe heeft genomen. Aldus stelt de rechtbank vast dat verdachte heeft geprobeerd [slachtoffer] de rijbaan van de Rijksweg A50 op te duwen en dat hij daarbij voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer] heeft gehad.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
primair
hij op 15 april 2017 in de gemeente Apeldoorn ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] (brigadier bij de politie Oost-Nederland) opzettelijk van het leven te beroven, meermalen krachtig tegen het lichaam van die [slachtoffer] heeft geduwd, terwijl die [slachtoffer] op de vluchtstrook van Rijksweg A50 stond en die [slachtoffer] al zijn krachten moest aanspreken om niet in de richting van de rijbanen van de Rijksweg A50 te worden geduwd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank heeft de in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte wordt hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 287 juncto 45 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
primair
het misdrijf: poging tot doodslag

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen acht gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, met aftrek van voorarrest.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte betreurt wat zich heeft voorgedaan, dat hij in Nederland niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten en voorts dat verdachte niet verslaafd is aan middelen, maar wel kampt met psychische problemen. Gelet daarop, en op de bepleite vrijspraak ten aanzien van het primair en subsidiair ten laste gelegde, heeft de raadsman verzocht een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met daaraan gekoppeld de door de reclassering geadviseerde - en in Litouwen uitvoerbare - voorwaarden van reclasseringstoezicht en een vorm van behandeling.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft geprobeerd [slachtoffer] om het leven te brengen door hem in de richting van de Rijksweg A50 te duwen. [slachtoffer] , die op dat moment in zijn functie als brigadier van politie ter plaatse was gekomen om hulp te verlenen aan gestrande automobilisten, werd plotseling en zonder aanleiding geconfronteerd met de explosieve en aanhoudende agressie van verdachte en moest zich uit alle macht verdedigen om direct levensgevaar af te wenden. Hij heeft daarbij doodsangst in zijn lijf gevoeld. Het betreft een zeer ernstig feit waarbij verdachte kennelijk heeft gemeend het kostbaarste bezit van een ander - diens leven - schijnbaar zonder aarzeling in de waagschaal te moeten stellen. Bij een dergelijk feit past in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
De rechtbank heeft met betrekking tot de persoon van verdachte gelet op een uittreksel justitiële documentatie d.d. 17 april 2017, waaruit blijkt dat verdachte in Nederland niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
De reclassering heeft op basis van het proces-verbaal en het gesprek met verdachte op 21 juli 2017 advies uitgebracht. Daaruit komt onder meer naar voren dat verdachte in Litouwen woont en daar ook werk heeft in de bouw, waarmee hij ongeveer het minimumloon verdient. Verdachte heeft verder verklaard dat hij al langere tijd een relatie heeft en dat hij en zijn partner een drie jaar oude zoon hebben, maar ook dat zij hun eerste kind hebben verloren. Dit heeft bij verdachte naar eigen zeggen geleid tot stemmingswisselingen. In het kader van de onderhavige strafzaak is geen verdergaand onderzoek naar de psychische gesteldheid van verdachte verricht. Er lijkt verder bij verdachte geen sprake te zijn van financiële problemen en evenmin van een negatief sociaal netwerk. Wel constateert de reclassering dat er mogelijke aanwijzingen zijn voor problemen ten aanzien van middelengebruik. De reclassering adviseert een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met als bijzondere voorwaarden reclasseringstoezicht en het verplicht volgen van therapie of verslavingsbehandeling. Dit zou in Litouwen gerealiseerd kunnen worden.
De rechtbank acht, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden zoals geëist passend en geboden. De rechtbank constateert dat over de persoonlijke omstandigheden slechts beperkte informatie beschikbaar is, die bovendien volledig afkomstig is van verdachte zelf. Wat daarvan ook zij, de rechtbank ziet in de aangedragen omstandigheden geen aanleiding om een gedeelte van de straf voorwaardelijk op te leggen.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 10 en 27 Sr. Alle artikelen zijn toegepast zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
  • verklaart bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
  • verklaart niet bewezen wat aan verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
  • verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
s
trafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
straf
  • veroordeelt verdachte tot een
  • bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.M. van Vuure, voorzitter, mr. J.H.W.R. Orriëns-Schipper en mr. V.P.K. van Rosmalen, rechters, in tegenwoordigheid van D.D. Drost, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 10 augustus 2017.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de Politie Eenheid Oost Nederland, District IJsselland, met proces-verbaalnummer
PL0600-2017172220. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
1. Een proces-verbaal van aangifte [slachtoffer] d.d. 15 april 2017, p. 6-8 voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van aangever:
Op zaterdag 15 april 2017 omstreeks 15.50 uur was ik werkzaam als politieagent. Ik was in uniform gekleed en reed op een opvallende dienstmotor van de nationale politie. Ik was werkzaam in de algemene surveillancedienst. Ik hoorde via de portofoon dat een collega motorrijder een melding kreeg om te gaan naar de rijksweg A50, knooppunt Beekbergen omdat daar een personenauto met een buitenlands kenteken op de vluchtstrook zou staan.
Ik besloot met mijn collega [verbalisant] mee te rijden.
Toen ik samen met mijn collega bij het voertuig kwam stelden wij een onderzoek in. Ik zag dat de bestuurder zijn portier opende en uitstapte. Ik zag dat de bestuurder in mijn richting liep. Ik hoorde dat de bestuurder hardop iets tegen mij zei, echter kon ik door de taal niet verstaan wat de man zei. Ik kon echter wel opmaken dat de man kwaad was. Ik zag dit door de gezichtsuitdrukking van de man. Ik stond op 1,5 meter van de man af. Ik zag dat de man mij vervolgens aanviel. Er ontstond hierdoor een worsteling. Ik voelde dat hij mij vastpakte en aan mij begon te duwen en trekken. Ik voelde dat de man mij met kracht naar achteren duwde. Ik wilde voorkomen dat ik verder naar achteren geduwd werd en zodoende op de rijbaan terecht zou komen waar het overige verkeer voorbij reed. Ik moest mij met al mijn kracht verzetten om niet verder naar achteren geduwd te worden. Ik voelde ook dat de man zich verzette tegen de bewegingen in welke richting ik hem bracht waarmee ik hem onder controle wilde brengen. Met veel kracht lukte het mij om naast de achterzijde van zijn voertuig te blijven. Ik voelde dat ik de man niet onder controle kreeg. Ik voelde dat de man zijn armen steeds los trok en steeds de aanval koos. Ik voelde dat ik ter hoogte van de achterportier bleef staan en dat de man mij naar achteren bleef duwen. Ik voelde mij
angstig. Ik was bang dat de man mij op een gegeven moment toch de rijbaan op zou krijgen. Ik merkte namelijk dat er geen rem op de man zat en hij zich bleef verzetten en dat hij mij constant richting de rijbaan trachtte te duwen. Ik zag dat er veel verkeer voorbij reed. Ik zag dat de afstand tussen mij en het verkeer ongeveer 3 meter was. Ik schat dat de snelheid van dit verkeer gemiddeld ongeveer 100 km/u reed. Terwijl ik in gevecht was met de man kwam mijn collega mij helpen.
2. Een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door verbalisant [slachtoffer] , brigadier van politie (tevens aangever), d.d. 17 april 2017, p. 9-13, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van verbalisant:
Ik heb eergisteren, zaterdag 15 april 2017, aangifte gedaan ter zake bedreiging, poging zware mishandeling en ambtsdwang. Ik ben mij er nu, twee dagen na het incident, van bewust dat de verdachte in dit incident mij bewust en met veel kracht mij de autoweg heeft willen duwen zodat ik vervolgens op de rijbaan terecht zou omen. Omdat er op dat moment veel verkeer met hoge snelheid vlak langs ons heen reed ben ik me ervan bewust dat ik heb moeten vechten voor mijn leven. Ik heb alle kracht die ik in mij had moeten gebruiken om naast de auto te blijven en mij zodoende in relatieve veiligheid te houden. Ik ben mij er nu bewust van dat de situatie niet onder controle was en dat ik samen met mijn collega [verbalisant] als uiterste redmiddel de verdachte heb kunnen vastzetten met transportboeien aan zijn eigen voertuig. Als dit niet gelukt was ben ik er van overtuigd dat de situatie onhoudbaar was geworden en dat ik met de verdachte op de rijbaan terecht gekomen was en dan had moeten vrezen voor mijn leven omdat er verkeer met een snelheid van gemiddeld 100 km/u langs reed. Het gevecht duurde lang en ik raakte uitgeput. Ik merkte dat de verdachte zich met veel kracht bleef verzetten. Ik had het gevoel dat ik het gevecht zou gaan verliezen. Dankzij de hulp die ik kreeg van mijn collega [verbalisant] kon het geweld van de verdachte beteugeld worden. Ik stond tijdens het gevecht meerdere malen ter hoogte van de kofferbak van het voertuig, hierdoor was ik enkele passen verwijderd van de rijbanen waar verkeer reed. (…)
Ik zag en voelde dat de verdachte mij vanuit het niets ineens aanvloog. Ik voelde dat ik naar achteren werd geduwd. Ik wilde dit voorkomen en moest mij ineens maximaal inspannen om naast het voertuig te blijven. Ik heb de mij aangeleerde gevechtstechnieken moeten gebruiken om zodoende de aanval van de verdachte te pareren en naast de auto te kunnen blijven staan. Ik voelde de doodsangst in mijn lijf. Ik heb met mijn lichaamsgewicht, 94 kilogram, de maximale druk gezet die ik in mij had om niet verder naar achteren geduwd te worden. Ik zette mij schrap op het asfalt en in de berm. Ik voelde dat ik ook de vangrail en het voertuig kon gebruiken om mij tegen af te zetten om zodoende al het geweld van de verdachte te weerstaan. Ik voelde dat ik constant draaide en dat de verdachte steeds weer probeerde mij met veel kracht naar achteren, in de richting van de rijbaan, te duwen. Ik probeerde de verdachte vast te pakken maar ik voelde dat het de verdachte steeds weer lukte om los te komen. Ik voelde en zag dat de verdachte draaide en drukte om zodoende steeds weer kracht te kunnen zetten in tegenovergestelde richting als waar ik hem wilde hebben.
3. Een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door verbalisant [verbalisant] , hoofdagent
van politie (tevens aangever), d.d. 18 april 2017, p. 14-18, voor zover inhoudende, zakelijk
weergegeven, als verklaring van verbalisant:
Op zaterdag 15 april 2017 was ik, verbalisant [verbalisant] , belast met algemene surveillance te Deventer. Ik deed dienst op een opvallende dienstmotor. Ik was in uniform gekleed, zodoende was ik herkenbaar als opsporingsambtenaar. Omstreeks 15.50 uur werd ik door de meldkamer Oost-Nederland opgeroepen. Ik kreeg het verzoek om te gaan naar het knooppunt Beekbergen, dit is het knooppunt waar de Rijkswegen Al en A50 bijeen komen. Op de A50, zou een voertuig op de vluchtstrook geparkeerd staan. Collega [slachtoffer] en ik reden samen op richting het knooppunt Beekbergen. Op het moment dat ik de aansluiting met de Rijksweg A50 maakte zag ik voor mij een geparkeerd voertuig staan. Ik zag dat dit voertuig op de
vluchtstrook geparkeerd stond.
Ik zag dat collega [slachtoffer] aan de rechterzijde via het rechter achterportier van het voertuig contact probeerde te maken met de bestuurder, dit bleek later [verdachte] (De rechtbank begrijpt telkens: verdachte [verdachte] ) te zijn. Ik zag dat [verdachte] direct uit het voertuig kwam en collega [slachtoffer] zeer explosief, fysiek, aanviel. Ik zag dat [verdachte] het gevecht met collega [slachtoffer] aanging. Ik zag dat collega [slachtoffer] geen controle op [verdachte] kreeg. Ik was zeer bang dat [verdachte] collega [slachtoffer] op de rijksweg A50 zou duwen. Ik zag dat het gevecht, tegen de wil van collega [slachtoffer] in, richting de rijstrook van de A50 ging. Ik zag dat het gevecht zich verplaatste naar de achterzijde van het voertuig. Ik zag dat [verdachte] collega [slachtoffer] achteruit duwde. Ik zag dat dit ongeveer 2 meter van de rijstrook van de Rijksweg A50 af was. Op dat moment werd de rijbaan die direct aan de vluchtstrook grensde druk bereden door verschillend verkeer. De gemiddelde snelheid lag op 100 kilometer per uur. Deze inschatting kan ik maken omdat ik beroepsmatig veelvuldig met verkeer ben belast.