4.3Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
Het dossier bevat een aangifte van mevr. [slachtoffer 1] , waaruit blijkt dat op 11 november 2016 een man bij haar voordeur aan [adres 1] te Slochteren aanbelde, die zich voordeed als een controleur van de gasmeter. Deze man liet aangeefster naar verschillende ruimtes in de woning gaan. Op het moment dat aangeefster niet in de woonkamer was, heeft de man twee portemonnees, met daarin een geldbedrag van in totaal 60 euro en pasjes, uit een lade in de woonkamer gepakt. Toen aangeefster de man hierop betrapte, heeft hij aangeefster met kracht opzij geduwd, zodat de man de woning uit kon vluchten.
Medeverdachte, [medeverdachte] , heeft bij de politie verklaard dat hij op 11 november 2016 samen met verdachte in de auto naar Slochteren is gegaan. Volgens medeverdachte heeft verdachte zich voorgedaan als controleur van de gasmeter en is hij alleen de woning in gegaan. Medeverdachte is in de auto blijven wachten, zodat hij snel weg kon rijden als verdachte met de buit terugkwam in de auto. Ze hebben volgens medeverdachte de buit samen verdeeld.
De rechtbank stelt op basis van deze bewijsmiddelen vast dat het verdachte is geweest die zich heeft voorgedaan als controleur van de gasmeter en op die wijze toegang tot de woning van aangeefster heeft verkregen, waarna hij twee portemonnees heeft gestolen en geweld tegen aangeefster heeft gebruikt om zodoende de woning met zijn buit te kunnen verlaten.
De rol van medeverdachte is als volgt geweest. Medeverdachte was op de hoogte van wat er zou gaan gebeuren, namelijk het bestelen van oudere mensen in hun eigen woning. Hij heeft de auto bestuurd en in de buit gedeeld. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachte, ook ten aanzien van het door verdachte gebruikte geweld. Het was voor verdachte immers zonder meer voorzienbaar dat, bij betrapping door een bewoner, zijn medeverdachte enig geweld zou gebruiken om zo te kunnen ontsnappen uit de woning waar op dat moment een diefstal werd gepleegd. Hij heeft zodoende willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat zijn mededader mogelijk geweld zou gebruiken, zodat zijn opzet ook geacht wordt daar op gericht te zijn geweest.
De rechtbank acht feit 1 van de tenlastelegging daarom wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2
Het dossier bevat een aangifte van mevr. [slachtoffer 2] , waaruit blijkt dat op 14 november 2016 een man aanbelde bij de woning van aangeefster aan de [adres 2] te Steenwijk. Deze man zei dat hij de meterstand op kwam nemen. Nadat de man de woning had verlaten, merkte aangeefster dat een rood sieradenkistje was verdwenen. In dit sieradenkistje zaten vijf gouden en zilveren sieraden.
Medeverdachte heeft bij de politie verklaard dat hij op 14 november 2016 samen met verdachte in Steenwijk was en dat verdachte uit de woning aan de [adres 2] een diefstal heeft gepleegd door te zeggen dat hij de meterstand kwam opnemen. Medeverdachte was op de hoogte van het doel waarmee verdachte de woning inging. Verder heeft medeverdachte verklaard dat verdachte de gestolen gouden en zilveren sieraden op het kamp verkocht, waarna medeverdachte een deel van de opbrengst kreeg.
De rechtbank stelt op basis van deze bewijsmiddelen vast dat het verdachte is geweest die zich heeft voorgedaan als opnemer van de meterstand en op die wijze toegang tot de woning van aangeefster heeft verkregen, waarna hij een sieradenkistje met daarin een vijftal sieraden heeft gestolen. Verdachte en medeverdachte hebben de opbrengst verdeeld. De rechtbank is van oordeel dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachte, die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering.
De rechtbank acht feit 2 van de tenlastelegging daarom wettig en overtuigend bewezen.
Feit 3
Het dossier bevat een aangifte van [naam] , namens zijn vader [slachtoffer 3] , waaruit blijkt dat op 24 november 2016 twee mannen aanbelden bij de woning van dhr. [slachtoffer 3] aan de [adres 3] te Zoutkamp. Eén van de mannen zei dat hij de watermeterstand wilde opnemen. Beide mannen zijn in de woning van dhr. [slachtoffer 3] geweest. Eén van de mannen is in de slaapkamer geweest. Nadat de mannen de woning hadden verlaten, merkte dhr. [slachtoffer 3] dat de deurtjes en een lade van een kast in de slaapkamer open stonden en dat zijn portemonnee, met inhoud, en een geldkistje, met inhoud, waren weggenomen. In de portemonnee zaten een contant geldbedrag van 50 euro, een identiteitskaart en meerdere pasjes. In het geldkistje zaten een trouwboekje, trouwringen, bankafschriften en militaire onderscheidingen en medailles.
Medeverdachte heeft bij de politie verklaard dat hij op 24 november 2016 samen met verdachte in de woning aan de [adres 3] te Zoutkamp is geweest en dat hij uit een kastje in de slaapkamer een geldkistje heeft meegenomen. Verder heeft medeverdachte verklaard dat het sleuteltje bovenop het kistje lag.
De rechtbank stelt op basis van deze bewijsmiddelen vast dat het verdachte en medeverdachte zijn geweest die zich hebben voorgedaan als opnemers van de watermeterstand en op die wijze toegang tot de woning van dhr. [slachtoffer 3] hebben verkregen, waarna zij een portemonnee (met daarin een contant geldbedrag van 50 euro, een identiteitskaart en meerdere pasjes) en een geldkistje (met daarin een trouwboekje, trouwringen, bankafschriften en militaire onderscheidingen en medailles) hebben gestolen. De rechtbank is van oordeel dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachte, die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering.
De rechtbank acht feit 3 van de tenlastelegging daarom wettig en overtuigend bewezen.
Feit 4
Het dossier bevat een aangifte van mevr. [slachtoffer 4] , waaruit blijkt dat op 28 november 2016 twee mannen over het erf naar de voordeur van de woning van aangeefster aan de [adres 4] te Groningen liepen. Aangeefster heeft de deur open gedaan. De mannen zeiden dat ze de gasmeterstand op kwamen nemen. Aangeefster heeft hierop de mannen binnen gelaten. Eén van de mannen is boven in de slaapkamer geweest. Nadat de mannen de woning hadden verlaten, merkte aangeefster dat een contant geldbedrag van in totaal 100 euro (twee keer 50 euro) uit haar portemonnee was weggenomen. Ook waren een goudkleurige ceintuur en een houten doosje met daarin meerdere gouden sieraden en een creditcard gestolen.
Medeverdachte heeft bij de politie verklaard dat hij samen met verdachte was betrokken bij de diefstal uit de woning aan de [adres 4] te Groningen op 28 november 2016. Het geld dat uit de portemonnee werd gestolen, twee bankbiljetten van 50 euro, werd tussen verdachte en medeverdachte gedeeld; ieder 50 euro. Volgens medeverdachte behield verdachte de armband.
De rechtbank stelt op basis van deze bewijsmiddelen vast dat het verdachte en medeverdachte zijn geweest die zich hebben voorgedaan als opnemers van de gasmeterstand en op die wijze toegang tot de woning van aangeefster hebben verkregen, waarna zij een contant geldbedrag van in totaal 100 euro (twee keer 50 euro), een goudkleurige ceintuur en een houten doosje met daarin meerdere gouden sieraden en een creditcard hebben gestolen. Verdachte en medeverdachte hebben de buit onderling verdeeld.
De rechtbank is van oordeel dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachte, die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering.
De rechtbank acht feit 4 van de tenlastelegging daarom wettig en overtuigend bewezen.
Feit 5
Het dossier bevat een aangifte van mevr. [slachtoffer 5] , waaruit blijkt dat op 2 december 2016 twee mannen aanbelden bij de woning van aangeefster aan de [adres 5] te Ommen. Eén van de mannen zei dat er bij de buren problemen met de waterleiding waren en dat ze de woning van aangeefster wilden controleren. Aangeefster heeft hierop de mannen binnengelaten. Eén van de mannen is in de woonkamer geweest. De volgende dag bemerkte aangeefster dat haar Apple iPad uit de woonkamer was gestolen.
Medeverdachte heeft bij de politie verklaard dat hij samen met verdachte op 2 december 2016 bij de woning aan de [adres 5] in Ommen is geweest en dat hij uit de woonkamer een Apple iPad heeft weggenomen.
De rechtbank stelt op basis van deze bewijsmiddelen vast dat het verdachte en medeverdachte zijn geweest die zich hebben voorgedaan als medewerkers van het waterleidingbedrijf en op die wijze toegang tot de woning van aangeefster hebben verkregen, waarna zij een Apple iPad hebben gestolen.
De rechtbank is van oordeel dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachte, die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering.
De rechtbank acht feit 5 van de tenlastelegging daarom wettig en overtuigend bewezen.
Feit 6
Het dossier bevat een aangifte van mevr. [slachtoffer 6] , waaruit blijkt dat op 10 januari 2017 twee mannen aanbelden bij de woning van aangeefster aan de [adres 6] te Groningen. Op de vraag van aangeefster of de mannen van Energiewacht waren, antwoordde één van de mannen bevestigend. Hij voegde daaraan toe dat ze de verwarming kwamen checken in verband met temperatuurswisselingen van de afgelopen weken. Aangeefster heeft hierop de mannen binnengelaten. Eén van de mannen is in de woonkamer geweest en de ander in de gang. Nadat de mannen de woning hadden verlaten, merkte aangeefster dat haar twee fietstassen, die in de gang stonden, waren gestolen. In een van de fietstassen zat een handtas met daarin een mobiele telefoon, een huissleutel, een paspoort, een bankpas, twee OV-chipkaarten en 40 euro aan contanten, te weten twee briefjes van 20 euro.
Medeverdachte heeft bij de politie verklaard dat hij samen met verdachte bij de woning aan de [adres 6] in Groningen is geweest en dat hij uit de gang twee fietstassen heeft weggenomen. Hieruit heeft hij twee briefjes van twintig euro gehaald; de rest heeft hij weggegooid. Medeverdachte stelt één briefje van twintig euro aan verdachte te hebben gegeven.
De rechtbank stelt op basis van deze bewijsmiddelen vast dat het verdachte en medeverdachte zijn geweest die zich hebben voorgedaan als medewerkers van de Energiewacht en op die wijze toegang tot de woning van aangeefster hebben verkregen, waarna zij twee fietstassen (met daarin een handtas, waarin een mobiele telefoon, een huissleutel, een paspoort, een bankpas, twee OV-chipkaarten en 40 euro aan contanten, te weten twee briefjes van 20 euro) hebben gestolen. Verdachte en medeverdachte hebben het contante geld verdeeld, ieder de helft.
De rechtbank is van oordeel dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachte, die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering.
De rechtbank acht feit 6 van de tenlastelegging daarom wettig en overtuigend bewezen.
Feit 7
Het dossier bevat een aangifte van mevr. [slachtoffer 7] , waaruit blijkt dat op 13 januari 2017 aangeefster, toen zij bij haar woning aan de [adres 7] te Groningen aankwam, werd aangesproken door twee mannen. Deze mannen zeiden dat zij van het waterbedrijf waren en dat zij in de woning wilden controleren op lekkages. Eén man is voor aangeefster uit de trap opgelopen naar de woning en de andere man liep achter aangeefster aan. Boven gekomen zag aangeefster de eerste man in de woonkamer staan. Daarna hebben beide mannen de woning verlaten en merkte aangeefster dat haar portemonnee en een reservesleutel van de woning uit haar handtas waren gestolen. In de portemonnee zaten een geldbedrag van 40 euro, een rijbewijs en een bankpas.
Medeverdachte heeft bij de politie verklaard dat hij samen met verdachte bij de woning aan de De [adres 15] te Groningen is geweest en dat zij zich hebben voorgedaan als medewerkers van het waterbedrijf. Volgens medeverdachte is verdachte in de woning geweest. Van de buit hebben zij ieder de helft gekregen, aldus de medeverdachte.
De rechtbank stelt op basis van deze bewijsmiddelen vast dat het verdachte en medeverdachte zijn geweest die zich hebben voorgedaan als medewerkers van het waterbedrijf en op die wijze toegang tot de woning van aangeefster hebben verkregen, waarna zij een portemonnee (met daarin een geldbedrag van 40 euro, een rijbewijs en een bankpas) en een huissleutel hebben gestolen. Verdachte en medeverdachte hebben de opbrengst verdeeld, ieder de helft.
De rechtbank is van oordeel dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachte, die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering.
De rechtbank acht feit 7 van de tenlastelegging daarom wettig en overtuigend bewezen.
Feit 8
Het dossier bevat een aangifte van mevr. [slachtoffer 8] en een aanvullend verhoor, waaruit blijkt dat op 29 november 2016 een man aanbelde bij de woning van aangeefster aan de [adres 8] te Alkmaar. Deze man zei dat ze bij de buren waren geweest, omdat zij in de kou hadden gezeten en hij vroeg of ze bij aangeefster de verwarming en het water mochten controleren. Nadat aangeefster had gezegd dat dat goed was, ging de man zijn collega ophalen. Beide mannen zijn in de woning geweest. De oudste man is naar boven gelopen. De andere man is beneden gebleven. Nadat de mannen de woning hadden verlaten, merkte aangeefster dat in diverse kamers in huis lades openstonden en planken leeg waren gehaald. Zij constateerde dat gouden sieraden, een dameshorloge, een parelketting, vulpennen en een glazen ei waren gestolen.
Medeverdachte heeft bij de politie verklaard dat hij samen met verdachte bij een woning in Alkmaar is geweest en dat hij die woning een glazen ei (dat op de kast in de woonkamer stond) heeft meegenomen.
De rechtbank stelt op basis van deze bewijsmiddelen vast dat het verdachte en medeverdachte zijn geweest die zich hebben voorgedaan als medewerkers van een energiebedrijf en op die wijze toegang tot de woning van aangeefster hebben verkregen, waarna zij gouden sieraden, een dameshorloge, een parelketting, vulpennen en een glazen ei hebben gestolen.
De rechtbank is van oordeel dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachte, die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering.
De rechtbank acht feit 8 van de tenlastelegging daarom wettig en overtuigend bewezen.
Feit 9
Het dossier bevat een aangifte van mevr. [slachtoffer 9] , waaruit blijkt dat op 9 november 2016 aangeefster, toen zij bij haar woning aan de [adres 9] te Zuidlaren aankwam, werd aangesproken door een man. Deze man vroeg haar of zij nog scharen of messen te slijpen had. Toen aangeefster dit bevestigde, vroeg de man of hij aangeefster kon helpen om de boodschappen naar binnen te dragen. Dit vond aangeefster goed, waarop de man de boodschappen naar de keuken van aangeefster heeft gebracht. In de woning is aangeefster naar een andere ruimte gelopen. Toen zij terugkwam in de keuken zag zij dat de man weg was. Ook zag zij dat haar schoudertas was gestolen. In de schoudertas zaten twee portemonnees met daarin een rijbewijs, een paspoort, een bankpas, een kentekenbewijs en een contant geldbedrag van in totaal 410 euro.
Medeverdachte heeft bij de politie verklaard dat hij in november 2016 samen met verdachte in de auto in Zuidlaren is geweest. Volgens medeverdachte had verdachte hem verteld dat hij zich voor zou gaan doen als iemand die het water controleerde. In Zuidlaren zag verdachte een vrouw lopen met een boodschappentas. Verdachte is uit de auto gestapt, terwijl medeverdachte in de auto bleef. Verdachte is naar de vrouw gelopen en heeft haar geholpen met de boodschappen. Verdachte kwam terug met een handtas. In die tas zat ongeveer 300 à 400 euro. Medeverdachte heeft hiervan 200 euro gekregen. Verdachte heeft de rest gehouden, aldus de medeverdachte.
De rechtbank stelt op basis van deze bewijsmiddelen vast dat het verdachte is geweest die aangeefster heeft gevraagd of zij messen of scharen te slijpen had en of hij kon helpen met het naar binnendragen van de boodschappen van aangeefster en op die wijze toegang tot de woning van aangeefster heeft verkregen, waarna hij een handtas met daarin twee portefeuilles (bevattende een rijbewijs, een paspoort, een bankpas, een kentekenbewijs en een contant geldbedrag van in totaal 410 euro) heeft gestolen.
De rol van medeverdachte is als volgt geweest. Medeverdachte was op de hoogte van wat er zou gaan gebeuren, namelijk het bestelen van oudere mensen in hun eigen woning. Hij heeft de auto bestuurd en in de buit gedeeld. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachte, die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering.
De rechtbank acht feit 9 van de tenlastelegging daarom wettig en overtuigend bewezen.
Met betrekking tot aangeefster [slachtoffer 10] – Zaak 3
Het dossier bevat een aangifte van mevr. [slachtoffer 10] , waaruit blijkt dat op 30 november 2016 twee mannen aanbelden bij de woning van aangeefster aan [adres 10] te Dronten. Eén van de mannen zei dat de buren zonder warm water hadden gezeten en dat ze de woning van aangeefster wilden controleren. De man had zijn voet al tussen de deur. Aangeefster heeft hierop de mannen binnengelaten. Eén van de mannen is boven geweest. Nadat de mannen de woning hadden verlaten, merkte aangeefster dat boven diverse kastdeuren open stonden. Er was niets gestolen.
Medeverdachte heeft bij de politie verklaard dat hij samen met verdachte in een woning in Dronten is geweest om te stelen. Verdachte is volgens medeverdachte boven geweest in de woning.
De rechtbank stelt op basis van deze bewijsmiddelen vast dat het verdachte en medeverdachte zijn geweest die zich hebben voorgedaan als medewerkers van het energiebedrijf en op die wijze toegang tot de woning van aangeefster hebben verkregen. Het doel van verdachte en medeverdachte was het stelen van waardevolle goederen.
De rechtbank is van oordeel dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachte, die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering.
De rechtbank acht dit onderdeel van feit 10 van de tenlastelegging daarom wettig en overtuigend bewezen.
Met betrekking tot aangeefster [slachtoffer 11] – Zaak 4
Het dossier bevat een aangifte van mevr. [slachtoffer 11] , waaruit blijkt dat op 30 november 2016 een man aanbelde bij de woning van aangeefster aan de [adres 11] te Kampen. De man zei dat hij de waterstand kwam controleren. Vervolgens liep de man naar binnen. Op dat moment kwam er nog een man aanlopen. Eén van de mannen hield aangeefster aan de praat. De andere man liep de woonkamer in, terwijl daar geen water is. Daarna hebben de mannen de woning verlaten. Er was niets gestolen.
Medeverdachte heeft bij de politie verklaard dat hij samen met verdachte in een woning in Kampen is geweest om te stelen. Om aangeefster te overtuigen dat hij voor het water kwam, had medeverdachte een pen en een boek bij zich. Medeverdachte heeft verklaard aangeefster aan de praat te hebben gehouden, zodat verdachte kon stelen.
De rechtbank stelt op basis van deze bewijsmiddelen vast dat het verdachte en medeverdachte zijn geweest die zich hebben voorgedaan als medewerkers van het waterbedrijf en op die wijze toegang tot de woning van aangeefster hebben verkregen. Het doel van verdachte en medeverdachte was het stelen van waardevolle goederen.
De rechtbank is van oordeel dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachte, die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering.
De rechtbank acht dit onderdeel van feit 10 van de tenlastelegging daarom wettig en overtuigend bewezen.
Met betrekking tot aangeefster [slachtoffer 12] – Zaak 5
Het dossier bevat een aangifte van mevr. [slachtoffer 12] , waaruit blijkt dat op 30 november 2016 twee mannen aanbelden bij de woning van aangeefster aan de [adres 12] te Paterswolde. Eén van de mannen zei dat er wateroverlast was en dat ze het water in de woning van aangeefster wilden controleren. Vervolgens liepen de mannen naar binnen. Eén van de mannen is naar boven gelopen. De andere man liep de woonkamer in en rommelde in een la. Nadat de mannen de woning hadden verlaten, merkte aangeefster dat de man die boven was geweest in haar tas, kasten en een blikje had gezocht. Er was niets gestolen.
Medeverdachte heeft bij de politie verklaard dat hij samen met verdachte in een woning in Paterswolde is geweest om te stelen. Medeverdachte stelt boven in de woning te zijn geweest.
De rechtbank stelt op basis van deze bewijsmiddelen vast dat het verdachte en medeverdachte zijn geweest die zich hebben voorgedaan als medewerkers van het waterbedrijf en op die wijze toegang tot de woning van aangeefster hebben verkregen. Het doel van verdachte en medeverdachte was het stelen van waardevolle goederen.
De rechtbank is van oordeel dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachte, die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering.
De rechtbank acht dit onderdeel van feit 10 van de tenlastelegging daarom wettig en overtuigend bewezen.
Met betrekking tot aangeefster [slachtoffer 13] – Zaak 6
Het dossier bevat een aangifte van mevr. [slachtoffer 13] , waaruit blijkt dat op 6 januari 2017 een man met een map in zijn handen voor de woning van aangeefster aan de [adres 13] te Winsum loopt. Desgevraagd gaf de man aan dat hij van het waterbedrijf was en binnen wilde komen. Vervolgens liep de man naar binnen. De man is in de keuken en in de slaapkamer van aangeefster geweest. Daarna heeft de man de woning verlaten. Er was niets gestolen.
Medeverdachte heeft bij de politie verklaard dat hij op 6 januari 2017 samen met verdachte naar Winsum is gereden. Daar is verdachte uit de auto gestapt met een notitieblok om aangeefster te overtuigen dat hij voor het water kwam. Medeverdachte stelt op de hoogte te zijn geweest van het doel waarmee verdachte de woning inging. Hij wilde wel mee, omdat hij geen geld had, aldus de medeverdachte.
De rechtbank stelt op basis van deze bewijsmiddelen vast dat het verdachte is geweest die zich heeft voorgedaan als medewerker van het waterbedrijf en op die wijze toegang tot de woning van aangeefster heeft verkregen. Het doel van verdachte was het stelen van waardevolle goederen bij oudere mensen in hun eigen woning. Medeverdachte was op de hoogte van dit doel en heeft de auto bestuurd. Verder is voldoende aannemelijk dat medeverdachte in de buit zou hebben gedeeld, nu hij heeft verklaard mee te zijn gegaan omdat hij geld nodig had.
De rechtbank is van oordeel dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachte die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering.
De rechtbank acht dit onderdeel van feit 10 van de tenlastelegging daarom wettig en overtuigend bewezen.
Feit 11
Het dossier bevat een aangifte van mevr. [slachtoffer 14] , waaruit blijkt dat op 12 mei 2016 een man aanbelde bij de woning van aangeefster aan de [adres 14] te Groningen. Deze man zei dat hij de centrale verwarming kwam controleren. De man liet aangeefster naar de keuken en de badkamer gaan om de kraan open te zetten. Nadat de man de woning had verlaten, merkte aangeefster dat een kleine portemonnee met daarin 15 euro aan kleingeld uit haar tas was weggenomen.
Uit een proces-verbaal van bevindingen volgt dat de hulp van aangeefster, getuige [getuige] , op het moment dat de man binnen kwam, in de hal van de woning van aangeefster stond en zij deze man op dat moment heeft gezien. Vervolgens heeft zij de man korte tijd later ook nog eens buiten gezien ter hoogte van de woning van [slachtoffer 14] . Later op de dag heeft de kleindochter van [slachtoffer 14] [getuige] een bij het proces-verbaal gevoegde foto getoond. [getuige] herkent voor 100% de man op de foto als de man die in de woning van aangeefster is geweest. De verbalisant kent de man op de foto als zijnde verdachte, aldus dit proces-verbaal.
De rechtbank stelt op basis van deze bewijsmiddelen vast dat het verdachte is geweest die zich heeft voorgedaan als controleur van de centrale verwarming en op die wijze toegang tot de woning van aangeefster heeft verkregen, waarna hij een kleine portemonnee met daarin 15 euro aan kleingeld heeft gestolen.
Volgens de verdediging is het niet mogelijk dat de getuige verdachte kan herkennen van de foto, omdat dit een zeven jaar oude foto zou zijn. Dat het om een dergelijke oude foto zou gaan of dat verdachte hierop niet te herkennen zou zijn, is de rechtbank niet gebleken. Daarbij komt dat getuige [getuige] blijkens het hiervoor weergegeven proces-verbaal de man meermalen van dichtbij heeft gezien en zij geen enkele twijfel heeft dat de man op de foto ook diegene is die zij in de woning van aangeefster heeft gezien. Dit verweer van de verdediging wordt dan ook verworpen.
De rechtbank acht feit 11 van de tenlastelegging daarom wettig en overtuigend bewezen.