Op 31 mei 2017 heeft de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, uitspraak gedaan in een zaak betreffende de inbeslagname van een woning. De eigenaresse, klaagster, werd verdacht van betrokkenheid bij witwaspraktijken. Via een klaagschrift maakte zij bezwaar tegen de inbeslagneming van haar onroerend goed, dat in beslag was genomen op grond van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank oordeelde dat er voldoende aanwijzingen waren dat klaagster betrokken was bij het witwassen van crimineel verkregen geld. De raadkamer stelde vast dat het waarschijnlijk was dat de woning bij een toekomstige beoordeling door de strafrechter verbeurd zou worden verklaard. Het klaagschrift werd ongegrond verklaard, wat betekent dat de inbeslagname rechtmatig was. De rechtbank benadrukte dat het onderzoek naar aanleiding van het klaagschrift summier van aard is en dat de beoordeling is gebaseerd op de feiten en omstandigheden op het moment van de beoordeling. De rechtbank concludeerde dat het belang van de strafvordering het voortduren van het beslag vorderde, en dat de teruggave van de inbeslaggenomen woning niet aan de orde was. De beschikking werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.