ECLI:NL:RBOVE:2017:3034

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
31 mei 2017
Publicatiedatum
31 juli 2017
Zaaknummer
08/910037-16
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslaglegging op onroerend goed in verband met witwaspraktijken

Op 31 mei 2017 heeft de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, uitspraak gedaan in een zaak betreffende de inbeslagname van een woning. De eigenaresse, klaagster, werd verdacht van betrokkenheid bij witwaspraktijken. Via een klaagschrift maakte zij bezwaar tegen de inbeslagneming van haar onroerend goed, dat in beslag was genomen op grond van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank oordeelde dat er voldoende aanwijzingen waren dat klaagster betrokken was bij het witwassen van crimineel verkregen geld. De raadkamer stelde vast dat het waarschijnlijk was dat de woning bij een toekomstige beoordeling door de strafrechter verbeurd zou worden verklaard. Het klaagschrift werd ongegrond verklaard, wat betekent dat de inbeslagname rechtmatig was. De rechtbank benadrukte dat het onderzoek naar aanleiding van het klaagschrift summier van aard is en dat de beoordeling is gebaseerd op de feiten en omstandigheden op het moment van de beoordeling. De rechtbank concludeerde dat het belang van de strafvordering het voortduren van het beslag vorderde, en dat de teruggave van de inbeslaggenomen woning niet aan de orde was. De beschikking werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Afdeling Strafrecht
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08/910037-16 (onderzoek Travee)
Klaagschriftnummer: 17/305
Datum beschikking: 31 mei 2017
Beschikking van de enkelvoudige raadkamer op het klaagschrift op grond van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[klaagster] ,
geboren op [geboortedatum] 1972 in [geboorteplaats] (Zuid Afrika),
wonende in [woonplaats] ,
verder te noemen: klaagster.

1.Het verloop van de procedure

Het klaagschrift, gedateerd 12 april 2017, is op dezelfde datum op de griffie van de rechtbank ontvangen. Het is ingediend namens klaagster, door mr. E.D. Breuning ten Cate, advocaat te Almelo.
Het klaagschrift betreft een op grond van artikel 94 Sv gelegd beslag op een onroerend goed, zijnde een woonhuis staande en gelegen aan de [adres] Almelo, groot 7 are en 10 centiare, kadastraal bekend gemeente Ambt-Almelo, [kadastrale gegevens] .
Zakelijk weergegeven wordt geklaagd over de rechtmatigheid van de beslaglegging en het uitblijven van een last tot opheffing van het beslag.
Het klaagschrift is behandeld op de openbare zitting van de raadkamer van 31 mei 2017.
Bij de behandeling zijn de officier van justitie en de raadsman namens klaagster gehoord.
Tevens is in de zittingszaal aanwezig de heer [verdachte 1] , ex-echtgenoot en partner van klaagster.
De belanghebbende [verdachte 2] is bij aanvang van de behandeling nog niet verschenen, maar is aan het eind van de behandeling in de zittingszaal verschenen.
De rechtbank heeft kennis genomen van het op 23 mei 2017 ter griffie ontvangen verweerschrift van de officier van justitie bij bijlagen tegen het klaagschrift.

2.De standpunten van de raadsman en de officier van justitie

Klaagster heeft bezwaar gemaakt tegen de inbeslagneming. De raadsman heeft ter zitting het klaagschrift toegelicht. De raadsman heeft samengevat weergegeven gesteld dat er geen aanwijzingen zijn voor strafbaar handelen van klaagster. De aan het onroerend goed gedane verbouwingen en aanpassingen zijn gedaan met toestemming van klaagster en de verbouwingen zijn via en met behulp van onder andere personeel van het bedrijf van klaagsters partner [verdachte 1] gerealiseerd terwijl de investeringen door klaagster en haar partner grotendeels zelf zijn bekostigd. Van andere inkomstenbronnen van [verdachte 2] dan die uit zijn autobedrijf is klaagster niets bekend.
Tot slot heeft de raadsman gesteld dat klaagster als gevolg van de beslaglegging grote schade dreigt te lijden.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het klaagschrift ongegrond moet worden verklaard. De officier van justitie is voornemens om later bij de inhoudelijke behandeling van de strafzaak tegen klaagster de verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen woning te vorderen al dan niet met compensatie ex artikel 33c Wetboek van Strafrecht (Sr).

3.De bevoegdheid van de rechtbank

De raadkamer in de rechtbank Overijssel is bevoegd van het klaagschrift kennis te nemen.

4.De ontvankelijkheid

Het klaagschrift is ontvankelijk.

5.De feiten

In dit geding wordt van de volgende feiten uitgegaan.
De onroerende zaak, staande en gelegen aan de [adres] Almelo, groot 7 are en 10 centiare, kadastraal bekend gemeente Ambt-Almelo, [kadastrale gegevens] , is eigendom van klaagster.
De ten laste van de onroerende zaak afgesloten hypotheek staat op naam van klaagster en [verdachte 1] .
Klaagster verhuurt de woning sinds 1 juni 2013 aan [naam 2] en [verdachte 2] .
[verdachte 2] is de broer van [verdachte 1] , partner van klaagster.
[verdachte 2] wordt verdacht van georganiseerde hennepteelt en witwassen van opbrengsten van hennepteelt.
Klaagster wordt er van verdacht dat zij samen en in vereniging met [verdachte 1] zich schuldig heeft gemaakt aan opzet- dan wel schuldheling door [verdachte 2] toe te staan substantieel crimineel vermogen in haar eigendom te investeren over de periode van 1 juni 2013 tot en met 6 maart 2017.
Op 6 december 2016 is in opdracht van de rechter-commissaris voor strafzaken in deze rechtbank voornoemd onroerend goed getaxeerd door J. Nuijts en A.C.R. Duijst, beiden taxateur.
Uit het taxatierapport van 18 januari 2017 volgt het volgende:
  • het object is per 1 juni 2013 getaxeerd op € 375.000,--;
  • na 1 juni 2013 zijn de volgende wijzigingen aangebracht:
-aanleg van een buitenzwembad;
-plaatsen van een badkamer op de begane grond en vernieuwen van een badkamer op de eerste verdieping;
-bouwen van een tuinhuis met overkapping, cv en zuiveringsruimte zwembad, een buitenkeuken en een café;
-dichtmaken van de loggia op de eerste verdieping;
- deze verbouwing heeft volgens de taxateurs € 135.000,-- gekost;
- per waardepeildatum is het object getaxeerd op een marktwaarde van € 460.000,--.
Rekening houdende met handhaving door de gemeente van een tuinhuis dat zonder omgevingsvergunning is gebouwd, kan de marktwaarde gesteld worden op
€ 425.000,--.
Op 9 maart 2017 is op verzoek van de officier van justitie klassiek ex artikel 94 Sv beslag gelegd op de onroerende zaak, staande en gelegen aan de [adres] Almelo.

6.De beoordeling

Maatstaf
Het beklag richt zich tegen een beslag dat is gelegd op grond van artikel 94 Sv. De raadkamer dient daarom a) te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo nee, b) de teruggave van de inbeslaggenomen voorwerpen aan de beslagene te gelasten, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende moet worden beschouwd.
Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave indien het veiligstellen van de belangen waarvoor artikel 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer de desbetreffende voorwerpen kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen. Voorts verzet het door artikel 94 Sv beschermde belang van strafvordering zich tegen teruggave indien niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer van het voorwerp zal bevelen.
Overwegingen
De raadkamer stelt voorop dat het onderzoek naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv een summier karakter draagt. Niet gevergd kan worden dat ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak wordt getreden. Daarvoor is in de beklagprocedure geen plaats omdat ten tijde van een dergelijke procedure veelal het dossier zoals dat uiteindelijk aan de rechtbank die de zaak inhoudelijk moet beoordelen, zal worden voorgelegd, nog niet compleet is en omdat voorkomen moet worden dat de beklagraadkamer vooruitloopt op het in deze zaak te geven oordeel. De raadkamer tekent hierbij echter aan dat wordt beslist op grond van alle relevante feiten en omstandigheden van het geval op het moment van het beoordelen van het beklag.
Uit de door de officier van justitie overgelegde processen-verbaal en andere stukken blijkt onder meer het volgende. Klaagster is eigenaar van de woning aan de [adres] en heeft de woning verhuurd voor € 1400,= per maand aan haar zwager [verdachte 2] . Tussen klaagster, haar partner [verdachte 1] , [verdachte 2] en diens (ex-)echtgenote bestaan nauwe familiebanden, zo blijkt uit het proces-verbaal van verhoor van klaagster van 6 maart 2017.
Voorts blijkt uit het proces-verbaal dat klaagster wist dat [verdachte 2] in 2010 gedurende langere tijd heeft vastgezeten voor volgens haar ‘zwartgeld en drugsgeld’. Ook heeft klaagster verklaard dat zij geen bemoeienissen had met financiële aangelegenheden en dat zij (de raadkamer begrijpt [verdachte 2] en zijn (ex-)echtgenote) aanpassingen aan de woning hebben gedaan door de badkamer te veranderen, een schuurtje en een zwembad. Hoe dat alles gefinancierd is, zegt zij niet te weten. Met het geven van toestemming voor de verbouwingen heeft klaagster zich naar eigen zeggen ook niet bemoeid. In dat verband heeft zij verklaard: “het zal op papier mijn huis zijn, maar zij moeten er wonen. Als er wat is dan regelen de jongens dat onder mekaar”.
Daarnaast is uit de stukken gebleken dat het voor klaagster en haar partner bekend was dat [verdachte 2] niet ruim in het geld zat. Op 11 maart 2015 heeft [verdachte 2] van klaagster en haar partner via diens bedrijf [bedrijf] B.V. een bedrag van € 55.000,= geleend.
Gebleken is dat klaagster als eigenaar van de woning nimmer heeft geïnformeerd naar de financiële mogelijkheden van haar huurders om substantiële verbouwingen en aanpassingen in en aan haar eigendom aan te brengen. Evenmin heeft zij geïnformeerd naar de herkomst van de financiële middelen, terwijl zij als eigenaar van het onroerend goed toch verantwoordelijk is voor haar eigendom en – in het licht van het feit dat zij blijkens haar verklaring wetenschap had van het feit dat [verdachte 2] eerder in 2010 in verband met verdenking van strafbare feiten (‘zwartgeld en drugsgeld’) gedurende langere tijd heeft vastgezeten – minst genomen navraag had kunnen en moeten doen naar de herkomst van de middelen die nodig waren voor deze substantiële verbouwingen. Door dit na te laten en wetenschap te hebben van andere omstandigheden de huurder betreffende, kon en had klaagster zich moeten realiseren dat zij mogelijk haar medewerking verleende aan het witwassen van crimineel verkregen geld.
Gelet op vorenstaande feiten en omstandigheden is de raadkamer dan ook van oordeel dat er voldoende aanwijzingen zijn voor de verdenking dat klaagster in strafrechtelijke zin betrokken is bij witwasactiviteiten. Het beslag is om die reden rechtmatig gelegd.
Bij die stand van zaken moet de raadkamer vervolgens met inachtneming van de toepasselijke maatstaf de vraag beantwoorden of niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring van het beslagen onroerend goed zal bevelen. Gelet op de gestelde feiten en omstandigheden is de raadkamer van oordeel dat zich in de onderhavige zaak het geval voordoet dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat een eventueel later oordelende strafrechter zal komen tot het uitspreken van een verbeurdverklaring van het onroerend goed al dan niet met compensatie ex artikel 33c Sr.
Conclusie
De raadkamer is op grond van het voorgaande van oordeel dat het klaagschrift ongegrond moet worden verklaard.

7.De beslissing

De raadkamer verklaart het klaagschrift ongegrond.
Deze beschikking is gegeven door mr. B.W.M. Hendriks, rechter, in tegenwoordigheid van mr. W.J. van der Leest, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 31 mei 2017.