In deze zaak, die voor de Rechtbank Overijssel is behandeld, vordert de vrouw dat de man de voor hun gehandicapte zoon aangepaste rolstoelbus altijd aan haar ter beschikking stelt wanneer de zoon bij haar is. De vrouw stelt dat de man deze rolstoelbus niet heeft ter beschikking gesteld, ondanks afspraken die zijn gemaakt in de echtscheidingsovereenkomst en het ouderschapsplan. De man heeft als verweer aangevoerd dat hij de rolstoelbus niet ter beschikking kan stellen omdat de vrouw zonder zijn medeweten een andere auto heeft verkocht, waardoor hij geen vervoer heeft in de weken dat de zoon bij de vrouw verblijft. De voorzieningenrechter oordeelt dat de vrouw voldoende belang heeft bij haar vordering, aangezien de man gedurende een lange periode de rolstoelbus niet ter beschikking heeft gesteld. De voorzieningenrechter wijst de vordering van de vrouw toe en legt een dwangsom op aan de man voor het geval hij de rolstoelbus niet ter beschikking stelt. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Het vonnis is uitgesproken op 19 juli 2017.