ECLI:NL:RBOVE:2017:2889

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
5 juli 2017
Publicatiedatum
19 juli 2017
Zaaknummer
C/08/203287 / KG RK 17-510
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot wraking van rechter in faillissementsprocedure

Op 5 juli 2017 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Overijssel het verzoek tot wraking van mr. M.C. Bosch afgewezen. Het verzoek werd ingediend door een besloten vennootschap, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. H. Loonstein, naar aanleiding van een faillissementszitting op 13 juni 2017. Tijdens deze zitting heeft de rechter nieuwe stukken toegelaten, maar het verzoek om uitstel om deze stukken te bestuderen werd niet gehonoreerd. De verzoekster stelde dat hierdoor de indruk was gewekt dat de rechter vooringenomen was.

De wrakingskamer oordeelde dat de beslissing van de rechter om nieuwe stukken toe te laten en het verzoek om uitstel te weigeren, procedurele beslissingen zijn die in beginsel geen grond voor wraking vormen. De kamer benadrukte dat er geen objectieve feiten of omstandigheden waren die de vrees voor partijdigheid van de rechter konden rechtvaardigen. De verzoekster had zich kunnen voorbereiden op de steunvorderingen die ter zitting werden gepresenteerd, aangezien deze ook op de door haar ingediende crediteurenlijst stonden.

De wrakingskamer concludeerde dat de beslissing van de rechter niet onbegrijpelijk was en dat er geen sprake was van een schending van de rechterlijke onafhankelijkheid. Het verzoek tot wraking werd daarom ongegrond verklaard en afgewezen. De beslissing werd openbaar uitgesproken, waarbij de rechters U. van Houten, A.E. Zweers en F. Koster aanwezig waren, en de griffier M.T. Hovius-Huisman de beslissing mede ondertekende.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK OVERIJSSEL

Wrakingskamer
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer: C/08/203287 / KG RK 17-510
Beslissing van 5 juli 2017
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verzoekster] .,
statutair gevestigd te [plaats 1] ,
kantoorhoudende te [plaats 2] (België),
verzoekster tot wraking, verder te noemen: [verzoekster] ,
advocaat: mr. H. Loonstein te Amsterdam.

1.De procedure

1.1.
Op de faillissementszitting van 13 juni 2017 heeft mr. Loonstein namens [verzoekster] mondeling het verzoek tot wraking gedaan van mr. M.C. Bosch, rechter, belast met de behandeling van het faillissementsrekest van de heer drs. [naam 1] , wonende te [woonplaats] , geregistreerd onder zaaknummer [nummer] . Een en ander blijkt uit het proces-verbaal van de mondelinge behandeling faillissementsaanvraag van 13 juni 2017.
1.2.
De mondelinge behandeling van dit verzoek heeft plaatsgevonden ter terechtzitting met gesloten deuren op 13 juni 2017. [verzoekster] is verschenen bij monde van haar bestuurder de heer [naam 2] , de heer [naam 1] , bijgestaan door mr. J.H. van der Meulen en mr. M.C. Bosch. In verband met verhindering van haar raadsman, mr. H. Loonstein, is de behandeling op verzoek van [verzoekster] voor korte tijd aangehouden.
1.3.
Mr. Bosch heeft niet berust in de wraking.
1.4.
Op 20 en 21 juni 2017 zijn aanvullende producties van mr. Loonstein ter griffie van de rechtbank ingekomen.
1.5.
Op 21 juni 2017 is een schriftelijke reactie van mr. Bosch ontvangen.
1.6.
Voortzetting van de behandeling van het wrakingsverzoek heeft plaatsgevonden ter terechtzitting met gesloten deuren van 22 juni 2017. Verschenen zijn [verzoekster] , vertegenwoordigd door haar bestuurder de heer [naam 2] , bijgestaan door mr. Loonstein, en mr. Van der Meulen namens de heer [naam 1] . De pleitaantekeningen van mr. Loonstein maken deel uit van de procedure.

2.Het wrakingsverzoek

[verzoekster] heeft aan haar verzoek tot wraking ten grondslag gelegd dat bij haar de gerechtvaardigde vrees is ontstaan dat mr. Bosch jegens haar een vooringenomenheid koestert. Daarvoor heeft zij aangevoerd dat de rechter heeft toegestaan dat ter zitting nieuwe stukken in het geding werden gebracht alsook dat de rechter het uitstelverzoek van [verzoekster] om de nieuwe stukken te kunnen bestuderen niet heeft toegestaan. Volgens [verzoekster] heeft de rechter daarmee het fundamentele beginsel van hoor en wederhoor geschonden en heeft [verzoekster] de indruk gekregen dat haar verweer er niet meer toe deed.

3.Het verweer

Mr. Bosch heeft niet berust in het wrakingsverzoek. Volgens mr. Bosch kunnen de door [verzoekster] genoemde feiten niet tot een geslaagde wraking leiden. Hij achtte een schorsing van de zitting van 10 à 15 minuten voldoende, omdat er sprake was van (a) een geringe omvang van de overgelegde stukken (zes e-mailberichten waarin de door mr. Van der Meulen in zijn pleitnota genoemde steunvorderingen werden bevestigd), (b) een procesverloop waarbij in de laatste dagen voor de zitting nog vele producties waren overgelegd en (c) bekendheid van [verzoekster] met de door haar zelf in het geding gebrachte crediteurenlijst. Hij heeft daarom het belang van een voortvarend verloop van de procedure laten prevaleren boven het belang van [verzoekster] bij een uitstel van twee weken. In verband met de aard van de faillissementsprocedure dient de insolventierechter strikt de procesorde te bewaken, waarbij een groot belang moet worden gehecht aan een voortvarend verloop van de procedure, aldus mr. Bosch.

4.Het standpunt van mr. Van der Meulen namens de heer [naam 1]

Mr. Van der Meulen stelt zich op het standpunt dat het verzoek tot wraking moet worden afgewezen. Hij voert daartoe aan dat geen sprake is geweest van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onafhankelijkheid schade heeft geleden, noch dat de schijn daarvan is gewekt.

5.De beoordeling

5.1.
Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet, die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een partij bij een geding een vooringenomenheid koestert. De vrees dat dit het geval zal zijn, dient objectief gerechtvaardigd te zijn. Dat betekent dat sprake moet zijn van concrete feiten en omstandigheden waaruit objectief de vrees voor partijdigheid van de rechter kan worden afgeleid.
Daarnaast kan er onder omstandigheden reden zijn voor wraking, indien - geheel afgezien van de persoonlijke opstelling van de rechter in de hoofdzaak - de bij een partij bestaande vrees voor partijdigheid van die rechter objectief gerechtvaardigd is, waarbij rekening moet worden gehouden met uiterlijke schijn.
5.2.
De wrakingskamer stelt voorop dat het toestaan van nieuwe stukken door mr. Bosch en het vervolgens niet toestaan van uitstel om die stukken te bestuderen, moeten worden aangemerkt als procedurele beslissingen. Dergelijke beslissingen vormen in beginsel geen grond voor een wraking. Slechts indien die beslissingen zo onbegrijpelijk zijn dat deze een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens verzoekster een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoekster dienaangaande bestaande vrees voor een dergelijke vooringenomenheid naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is, kan dit tot een ander oordeel leiden. Dergelijke omstandigheden hebben zich naar het oordeel van de wrakingskamer in dit geval niet voorgedaan.
5.3.
Uit het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van de faillissementsaanvraag is gebleken dat mr. Van der Meulen ter terechtzitting heeft geciteerd uit zes e-mailberichten van niet-betaalde schuldeisers en dat hij deze vervolgens ook in het geding heeft gebracht. Deze schuldeisers kwamen eveneens voor op een crediteurenlijst die [verzoekster] zelf in de procedure heeft gebracht. De beslissingen van mr. Bosch - het toestaan van de stukken en het niet toestaan van uitstel, anders dan een schorsing van 10 à 15 minuten - kunnen in het licht van de faillissementsprocedure niet als geheel onbegrijpelijk worden aangemerkt.
Bij de beoordeling van een faillissementsverzoek heeft te gelden dat de faillietverklaring wordt uitgesproken, indien summierlijk blijkt van het bestaan van feiten of omstandigheden, welke aantonen, dat de schuldenaar in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen, en, zo een schuldeiser het verzoek doet, ook van het vorderingsrecht van deze. (artikel 6, derde lid, Fw.)
Van de gerekestreerde die ter zitting verschijnt om zich te verweren tegen het verzoek mag worden verwacht dat deze op de hoogte is van zijn schuldenpositie. Op voornoemde crediteurenlijst stonden ongeveer 90 crediteuren. De steunvorderingen kwamen op die lijst voor. Het kan voor [verzoekster] geen verrassing zijn geweest dat ter zitting steunvorderingen werden opgevoerd. [verzoekster] had zich daarop kunnen en moeten voorbereiden. Gelet op één en ander zou een schorsing van 10 à 15 minuten voor gerekestreerde voldoende moeten zijn om een standpunt te bepalen over die steunvorderingen. De beslissing van mr. Bosch om een algemeen geformuleerd verzoek om verder uitstel niet te honoreren, is in het licht van het zojuist overwogene, niet onbegrijpelijk en kan in het licht van voornoemd toetsingscriterium niet tot het oordeel leiden dat mr. Bosch met de door hem genomen beslissingen de schijn van vooringenomenheid jegens [verzoekster] heeft gewekt.
5.4.
Het wrakingsverzoek is, gelet op het voorgaande, ongegrond en zal mitsdien worden afgewezen.

6.De beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beslissing is gegeven door de mrs. U. van Houten, A.E. Zweers en F. Koster, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier M.T. Hovius-Huisman en in openbaar uitgesproken op 5 juli 2017.
de griffier wegens uitstedigheid van de voorzitter mede ondertekend door mr. Zweers
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.