4.3Het oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank dienen de feiten 1, 2 en 3, nu deze als losse feiten zijn ten laste gelegd, afzonderlijk te worden beoordeeld.
Feit 1
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte als feit 1 is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
De aan de burgemeester van Raalte, [slachtoffer] , gerichte brief bevat geen woorden waaraan hij redelijkerwijs de vrees kon ontlenen dat hij het leven zou laten of zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. De woorden “popiejopie showman” en “doe meer voor de gemeente” houden een dergelijke bedreigende tekst niet in. Evenmin is aan de bewoordingen “varkens ophangen” dergelijke vrees te ontlenen, hoe ongepast de gekozen woorden ook zijn.
Feit 2
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan en overweegt daartoe het volgende.
[slachtoffer] heeft aangifte gedaan van bedreiging. Hij heeft bij de politie verklaard dat hij via de gemeentelijke postbus een anonieme brief heeft ontvangen, gericht aan hem als burgemeester. In de brief zat een krantenartikel uit Salland Centraal van 20 oktober 2015 over de eventuele opvang van vluchtelingen in Raalte, met daarbij een foto van [slachtoffer] . Op het artikel was het volgende geschreven:
“Wij weten waar je woont”, “Denk aan je familie”, “Geen asielzoekers in Raalte”.Gezien deze tekst voelde [slachtoffer] zich bedreigd en was hij bang dat zowel zijn eigen veiligheid als die van zijn gezin in het geding was.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat de op het artikel geschreven tekst zijn handschrift is en dat hij deze brief heeft verstuurd. Hij heeft als reden gegeven dat hij niet wilde dat er asielzoekers in Raalte zouden komen wonen, omdat dat veel geld zou kosten. Hij wilde de burgemeester bang maken en hem daardoor dwingen om de stekker uit de asielopvang te trekken.
De verklaring van verdachte dat de brief van hem afkomstig is, wordt ondersteund door het deskundigenrapport betreffende forensisch handschriftonderzoek, opgemaakt door W. de Jong van 7 september 2016. Volgens De Jong geldt voor bovengenoemde tekst dat de kans dat de waargenomen combinatie van kenmerken niet alleen in het handschrift van verdachte maar ook van anderen voorkomt als extreem gering wordt ingeschat. De conclusie is dat de hypothese dat verdachte bovengenoemde tekst heeft geschreven extreem veel waarschijnlijker is dan de hypothese dat een ander dit heeft gedaan.
De inhoud van de door verdachte op het krantenartikel geschreven tekst, bezien in onderlinge samenhang en in samenhang met het gegeven dat dit stuk anoniem ter attentie van aangever in de brievenbus van het gemeentehuis is achtergelaten, maakt dat bij [slachtoffer] redelijkerwijs de vrees kon ontstaan dat hij het leven zou laten, dan wel dat hij zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
De rechtbank komt gezien het vorenstaande tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit 2.
Feit 3
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte als feit 3 is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
De aan [slachtoffer] gerichte brief bevat geen woorden die aan [slachtoffer] zelf zijn gericht, zodat hij daaraan niet redelijkerwijs de vrees kon ontlenen dat hij het leven zou laten of zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.