ECLI:NL:RBOVE:2017:2802

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
17 juli 2017
Publicatiedatum
17 juli 2017
Zaaknummer
08/770021-16 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor seksueel misbruik van minderjarige meisjes met gevangenisstraf en bijzondere voorwaarden

Op 17 juli 2017 heeft de Rechtbank Overijssel een 52-jarige man uit Raalte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van tien jaar en bijzondere voorwaarden, waaronder een klinische behandeling. De man heeft gedurende langere tijd twee jonge meisjes, zusjes van zes en acht jaar oud, seksueel misbruikt. Het misbruik vond plaats tijdens het oppassen door de verdachte en eindigde pas na de aangifte door de moeder van de meisjes op 30 december 2015. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan ontuchtige handelingen en het vervaardigen en verspreiden van kinderporno. De rechtbank heeft rekening gehouden met de ernst van de feiten, de impact op de slachtoffers en de verminderd toerekeningsvatbaarheid van de verdachte, die lijdt aan verschillende psychische stoornissen. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, die een hogere straf had geëist, afgewezen en in plaats daarvan een deels voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd, met als doel de kans op recidive te verkleinen. De verdachte moet ook een schadevergoeding van ruim 9000 euro betalen aan de benadeelde partijen.

Uitspraak

Rechtbank Overijssel

Afdeling Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08/770021-16 (P)
Datum vonnis: 17 juli 2017
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte]
geboren op [geboortedatum 1] 1964 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
nu verblijvende in PI Achterhoek, Ooyerhoekseweg,
Verlengde Ooyerhoekseweg 21 te Zutphen.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 24 mei 2016 en 16 augustus 2016. Het onderzoek is bij tussenvonnis van 30 augustus 2016 heropend. Het onderzoek heeft vervolgens plaatsgevonden op 22 september 2016, 13 december 2016, 2 maart 2017 en 6 april 2017.
Het onderzoek is bij tussenvonnis van 13 april 2017 opnieuw heropend. Het onderzoek heeft vervolgens op 4 juli 2017 plaatsgevonden
Verdachte is op laatstgenoemde terechtzitting verschenen, bijgestaan door mr. R.W. van Faassen, advocaat te Zwolle. Als officier van justitie was aanwezig mr. C.Y. Huang.
De rechtbank heeft bij voormeld tussenvonnis van 30 augustus 2016 een beslissing gegeven over de voorvragen van artikel 348 van het Wetboek van Strafvordering (Sv),
de eerste drie hoofdvragen van artikel 350 Sv, de vorderingen van de benadeelde partijen en de inbeslaggenomen voorwerpen.
De rechtbank verwijst naar de beslissingen en de daarbij gegeven overwegingen in het vonnis van 30 augustus 2016 die hier als herhaald en ingelast dienen te worden beschouwd.
Geoordeeld is dat verdachte de onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde feiten heeft begaan, dat deze feiten als strafbare feiten kunnen worden gekwalificeerd en dat niet is gebleken van enige feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van de feiten of verdachte uitsluiten.
De rechtbank ziet zich thans enkel nog gesteld voor de vraag welke straf of maatregel aan verdachte opgelegd dient te worden nu een beslissing daarop in eerdergenoemd tussenvonnis is aangehouden.

2.De op te leggen straf of maatregel

2.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gepersisteerd bij haar vordering dat verdachte voor de bewezenverklaarde feiten wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren en zes maanden, met aftrek van de periode die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat een deels voorwaardelijke gevangenisstraf, met daaraan verbonden de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden, waaronder klinische behandeling, afbreuk doet aan de ernst van de feiten.
Oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf is ingevolge artikel 14a van het Wetboek van Strafrecht namelijk enkel mogelijk bij een gevangenisstraf vier jaar of minder en dat is gelet op de ernst van de feiten niet aan de orde.
Subsidiair, voor zover de rechtbank desondanks een deels voorwaardelijke gevangenisstraf oplegt, heeft de officier van justitie gevorderd om in aanvulling op de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden aan verdachte de verplichting op te leggen dat hij ten behoeve van de naleving van het alcoholverbod mee werkt aan urinecontroles en dat hij op geen enkel wijze -direct of indirect- contact opneemt en/of onderhoudt met de familie [naam 1] . Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden dient te worden uitgesproken.
2.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenis voor de duur van twee jaren en twee maanden (bestaande uit de periode van voorlopige hechtenis aangevuld met de wachttijd van 9 maanden voor klinische behandeling) met daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf met een lange proeftijd met de door de reclassering geadviseerde voorwaarden als bijzondere voorwaarde bepleit.
De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat verdachte zo snel mogelijk met de geadviseerde klinische behandeling dient te beginnen en dat deze behandeling niet pas na een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf in het kader van de voorwaardelijke invrijheidstelling dient plaats te vinden. Dit mede gelet op de degeneratieve neurologische aandoening van verdachte.
2.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich gedurende een langere periode schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen met zijn minderjarige buurmeisjes [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Daarbij heeft hij het lichaam van [slachtoffer 1] seksueel binnengedrongen. Het seksueel misbruik, dat plaatsvond tijdens het oppassen door verdachte op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , is pas geëindigd toen de moeder van de meisjes op 30 december 2015 aangifte deed. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , waren op dat moment respectievelijk 8 en 6 jaar oud. Bij [slachtoffer 1] is het misbruik begonnen toen zij in groep 3 zat. Bij [slachtoffer 2] is het misbruik begonnen toen zij naar groep 2 ging.
Daarnaast heeft verdachte kinderporno vervaardigd (filmpjes en foto’s van [slachtoffer 1] en foto’s van [slachtoffer 2] ) en verspreid (een filmpje van [slachtoffer 1] ).
Verdachte heeft met zijn handelen op verwerpelijke wijze misbruik gemaakt van het vertrouwen dat door de slachtoffers en hun ouders, in hem was gesteld. Meerdere malen heeft verdachte de gelegenheid die hem tijdens het oppassen op de meisjes geboden werd om zich aan hen te vergrijpen benut.
Door het seksuele misbruik is een zeer ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers en is de kans groot dat hun normale en gezonde seksuele ontwikkeling, waar ieder kind recht op heeft, wordt verstoord.
Zij zullen wat hen overkomen is hun hele leven met zich meedragen. Het is een feit van algemene bekendheid dat dergelijke feiten vaak langdurige en ernstige schade toebrengt aan de geestelijke gezondheid van de slachtoffers. Dat de bewezenverklaarde feiten grote gevolgen hebben gehad – en nog steeds hebben – voor de slachtoffers en hun ouders, is ook gebleken uit de ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaringen.
Het hoeft geen betoog dat dit soort feiten in de samenleving gevoelens van afschuw en verontwaardiging oproepen.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat gelet op de aard van de strafbare feiten, de ernst daarvan, de omstandigheden waaronder zij zijn gepleegd en de langdurige periode waarin zij hebben plaatsgevonden, niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een vrijheidsbenemende straf van langere duur.
De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de persoon van verdachte. De rechtbank heeft kennisgenomen van de op 6 augustus 2016 uitgebrachte dubbelrapportage door dr. T.W.D.P. van Os, psychiater/psychoanalyticus en drs. S. Labrijn, GZ-psycholoog en de multidisciplinaire rapportage van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (hierna: NIFP), locatie Pieter Baan Centrum (hierna: PBC) d.d. 30 maart 2017, opgesteld door drs. B.H. Boer, psycholoog en dr. F.R. Kruiswijk, psychiater.
In laatstgenoemd rapport is onder meer geconcludeerd – kort gezegd – dat verdachte ten tijde van het plegen van de hem ten laste gelegde feiten lijdende was aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens dat verdachte ter zake van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten is te beschouwen als verminderd toerekeningsvatbaar vanaf oktober 2015. Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde feit kunnen de deskundigen geen uitspraak doen.
De deskundigen Boer en Kruiswijk hebben in dit verband een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een lichte verstandelijke beperking naast een
stoornis in het gebruik van alcohol in ernstige mate en een beperkte neurocognitieve
stoornis, ongespecificeerd type geconstateerd. Daarnaast hebben de deskundigen geconstateerd dat verdachte een slaapapneusyndroom heeft en hebben zij als voorlopige diagnose pedofilie van het niet-exclusieve type gesteld.
De vier geconstateerde stoornissen zijn volgens de deskundigen niet los van elkaar te beoordelen en hebben naar alle waarschijnlijkheid een onderling versterkend en faciliterend effect gehad op het verminderde vermogen van verdachte om zijn gedrag te kunnen beheersen.
De deskundigen schatten het risico op recidive op soortgelijke delicten als laag tot matig in.
Om dit recidivegevaar te beperken en een zo gunstig mogelijke ontwikkeling te bevorderen, hebben de deskundigen een behandeling op het gebied van de alcoholproblematiek en de vermoedelijke pedofilie geadviseerd, alsmede herhalingsonderzoek naar en controle van de cognitieve functies. Bij de geadviseerde behandeling moet rekening worden gehouden met verdachtes zwakbegaafdheid en beperkte leervermogen en zijn beperkte zelfcontrole.
Voor behandeling van de alcoholproblematiek is volgens de deskundigen een begin geïndiceerd in een klinische omgeving. Een deels voorwaardelijke straf is volgens de deskundigen, mede gezien verdachtes intrinsieke motivatie, afdoende om deze behandeling te doen vormgeven. Daarbij adviseren de deskundigen een lange proeftijd (van tien jaar), mede gezien verdachts mogelijk progressief verslechterende hersenfunctie.
Indien de alcoholproblematiek binnen een klinische omgeving onder controle is, kan verdachte geresocialiseerd worden. Binnen een forensische klinische afdeling kan ook
een delictscenario met een signaleringsplan worden opgesteld. Een ambulant contact
hierna, bijvoorbeeld op een forensische polikliniek, zal kunnen volstaan om de andere
thema’s verder te bespreken en te vervolgen. Dit zijn verdachtes seksualiteit en zijn
hersenorganische toestand. Voor het laatste is contact noodzakelijk met zijn behandelend
neuroloog en de onderzoekend klinisch neuropsycholoog in het Isala ziekenhuis.
De rechtbank heeft verder kennis genomen van de adviezen van Reclassering Nederland d.d. 15 juni 2016, 12 augustus 2016 en 22 juni 2017. In laatstgenoemd rapport wordt geadviseerd om aan verdachte een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, met een proeftijd van 10 jaren met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, opname in een zorginstelling voor klinische behandeling te weten [naam 2] , (vervolgens) ambulante behandeling in een forensische polikliniek en indien nodig plaatsing in een begeleide woonvorm. Daarnaast wordt als bijzondere voorwaarden geadviseerd: een alcoholverbod en een locatieverbod.
De rechtbank neemt het advies van de deskundigen op de in de rapporten genoemde gronden over en maakt dit oordeel, ook wat betreft de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte, tot het hare. De rechtbank ziet, gezien de inhoud van de rapportage van Boer en Kruiswijk en de daarin gegeven motivering, aanleiding verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te achten voor de onder 1 tot en met 3 ten laste gelegde feiten.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank verder acht geslagen op een uittreksel justitiële documentatie van verdachte d.d. 7 juni 2017 waaruit blijkt dat verdachte, voor zover hier relevant, met uitzondering van een mondelinge waarschuwing op 10 mei 1994, niet eerder voor strafbare feiten met politie en/of justitie in aanraking is geweest.
De rechtbank acht de door de officier van justitie gevorderde straf gelet op de ernst van de feiten in beginsel passend. Een dergelijk bestraffing zou impliceren dat verdachte, in het licht bezien van de regeling Voorwaardelijk Invrijheidstelling (verder te noemen V.I.), 44 maanden zou moeten uitzitten en dat – ervan uitgaande dat verdachte gebruik mag maken van de regeling V.I. – 22 maanden voorwaardelijk blijven staan onder nog op te stellen voorwaarden, waaronder waarschijnlijk een toezicht van de Reclassering.
De rechtbank heeft voormelde modaliteit afgewogen tegen een op te leggen gevangenisstraf van in totaal maximaal vier jaren waarbij het ingevolge het bepaalde in het tweede lid van artikel 14a Sr nog mogelijk is een deel voorwaardelijk op te leggen.
In dat geval geldt de V.I. regeling niet.
De rechtbank acht een substantiële voorwaardelijke gevangenisstraf in dit geval noodzakelijk om een stevige regeling te creëren met een aantal zware maatregelen om met name het recidivegevaar op lange termijn dat zonder behandeling volgens de deskundige Labrijn als hoog wordt beschouwd aan banden te kunnen leggen.
De oplegging van een gevangenisstraf van vier jaren waarvan één jaar voorwaardelijk impliceert dat – nu de V.I. regeling in dat geval niet van toepassing is – verdachte een detentie zal moeten ondergaan van 36 maanden waarna aansluitend behandeling van verdachte in een klinische setting zal volgen van ongeveer twee jaren.
In dat geval is het ook mogelijk een proeftijd van 10 jaren op te leggen opdat verdachte nog gedurende een lange periode onder toezicht van de reclassering zal staan om de kans op recidive zoveel mogelijk te verkleinen.
De rechtbank is van oordeel dat bij een dergelijke strafmodaliteit de maatschappij het meest is gebaat, de ernst van de feiten niet wordt miskend en zoveel mogelijk tegemoet wordt gekomen aan de belangen van verdachte.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, waarvan één jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van tien jaar en met aftrek van voorarrest, het meest geboden is. Aan deze voorwaardelijke gevangenisstraf verbindt de rechtbank de door de reclassering geadviseerde voorwaarden, aangevuld met een contactverbod met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en hun familie en een verplichting om mee te werken aan urinecontroles zoals door de officier van justitie subsidiair is gevorderd.
De rechtbank acht het noodzakelijk dat verdachte niet alleen gedurende een lange periode onder toezicht komt te staan van de reclassering (voor een periode van tien jaar), maar ook dat verdachte voor zijn stoornissen klinisch wordt behandeld om de kans op herhaling te verminderen.
Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat het recidivegevaar juist op langere termijn als hoog wordt ingeschat indien verdachte niet wordt behandeld, hij alcohol blijft misbruiken en hij neurologisch verder achteruit gaat.
De rechtbank is van oordeel dat de op grond van artikel 14c Sr te stellen voorwaarden en het op grond van artikel 14d Sr uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar moeten zijn nu er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van één of meer personen.

3.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de in het vonnis van 30 augustus 2016 genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f en 57 Sr.

4.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
  • verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, zoals in het vonnis van 30 augustus 2016 omschreven;
  • verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
  • verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 2: het misdrijf: met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam;
feit 3: met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, terwijl het feit begaan is tegen een persoon, die aan zijn zorg en waakzaamheid was toevertrouwd;
feit 4: een afbeelding/gegevensdrager bevattende een afbeelding van een seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt is betrokken, verspreiden, vervaardigen en in bezit hebben.
s
trafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1, 2, 3 en 4 bewezenverklaarde;
straf
  • veroordeelt verdachte tot een
  • bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
  • de rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de
  • stelt als
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, Sr, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
  • stelt als
  • zich op eerste uitnodiging van de reclassering zal melden en zich vervolgens zal blijven melden, zo frequent en zo lang deze instelling dat nodig acht;
  • zich zal laten opnemen en behandelen in [naam 2] of een andere door de reclassering aan te wijzen instelling of afdeling, voor de duur van maximaal 2 jaren, waarbij hij dient mee te werken aan de behandeling en zich zal gedragen naar de huisregels van de afdeling;
  • zich, na de klinische behandeling, ambulant zal laten behandelen bij een (forensische) polikliniek, aan te wijzen door de reclassering, zo lang als de reclassering dit noodzakelijk acht en verdachte zich zal houden aan de regels die door of namens de leiding van de polikliniek zullen worden gegeven;
  • op geen enkele wijze contact opneemt en/of onderhoudt met [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum 2] 2007 en [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum 3] 2009 alsmede hun familie, zo lang de reclassering dit nodig acht;
  • zich niet ophoudt in de directe omgeving van zijn oude woonomgeving ( [woonplaats] ). Verdachte mag alleen in die plaats komen na overleg met en nadrukkelijke toestemming van de reclassering;
  • geen alcohol zal gebruiken, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht, waarbij verdachte zal meewerken aan controle hierop door middel van urinecontrole;
  • draagt deze reclasseringsinstelling op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
  • beveelt dat de op grond van artikel 14c Sr gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14d Sr uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
  • bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;

schadevergoeding

Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] :
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] van een bedrag van
  • veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
  • legt de
  • bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] :
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van een bedrag van
  • veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
  • legt de
  • bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
de inbeslaggenomen voorwerpen
- verklaart onttrokken aan het verkeer de inbeslaggenomen telefoon van het merk Samsung.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H. Meijer, voorzitter, mr. S. Taalman en mr. C.H. Beuker, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.R. Lageveen, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 17 juli 2017.
Mr. S. Taalman en mr. C.H. Beuker zijn buiten staat dit vonnis te ondertekenen.