ECLI:NL:RBOVE:2017:280

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
25 januari 2017
Publicatiedatum
25 januari 2017
Zaaknummer
ak_16 _ 1914
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Last onder dwangsom opgelegd voor werkzaamheden op voormalige voetbalvelden; handhaving niet onevenredig

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 25 januari 2017 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijk geschil tussen eiser, eigenaar van voormalige voetbalvelden, en het college van burgemeester en wethouders van Steenwijkerland. Eiser had een last onder dwangsom opgelegd gekregen vanwege het vellen van bomen zonder de benodigde vergunning. De rechtbank heeft vastgesteld dat de last onder dwangsom terecht was opgelegd, omdat eiser in strijd met de Algemene plaatselijke verordening (APV) Steenwijkerland 2009-9 had gehandeld. Eiser had eerder een omgevingsvergunning gekregen voor het vellen van enkele bomen, maar de rechtbank oordeelde dat de werkzaamheden die hij had uitgevoerd, waaronder het vellen van bomen met een diameter groter dan 40 cm, niet onder deze vergunning vielen.

De rechtbank heeft ook overwogen dat de handhaving door de gemeente niet onevenredig was in verhouding tot de belangen die gediend werden. Eiser had aangevoerd dat hij onjuist was geïnformeerd over de vergunningsplicht, maar de rechtbank oordeelde dat de informatie die hij had ontvangen niet voldoende was om een gerechtvaardigd vertrouwen te rechtvaardigen. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat het bestreden besluit niet onrechtmatig was. De uitspraak benadrukt het belang van naleving van vergunningen en de bevoegdheid van gemeenten om handhavend op te treden bij overtredingen van de APV.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 16/1914

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], te Kallenkote, eiser,
en
het college van burgemeester en wethouders van Steenwijkerland, verweerder, gemachtigde: P. Kleine.

Procesverloop

Bij besluit van 7 april 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser terzake van de werkzaamheden op het perceel kadastraal bekend gemeente Steenwijk, sectie B, nummer 2453, nabij Meppelerweg 89 te Steenwijk, de voormalige velden van voetbalvereniging Sportlust (verder: de voormalige voetbalvelden), een last onder dwangsom opgelegd.
Bij besluit van 20 juni 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en het primaire besluit in stand gelaten.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 oktober 2016. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door A.W.A. Zaat. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door B. Timmer en J.B. Kolker. Voorts zijn verschenen [naam 1] , [naam 2] , [naam 3] , [naam 4] ,
[naam 5] en [naam 6]

Overwegingen

1. In het beroep hebben de volgende personen zich gesteld om als partij aan het geding deel te kunnen nemen:
  • [naam 7] , wonend aan de [adres 1] te Steenwijk,
  • [naam 5] , wonend aan de [adres 2] te Steenwijk,
  • [naam 8] wonend aan de [adres 3] te Steenwijk,
  • [naam 1] en [naam 2] , wonend aan de [adres 4] Steenwijk,
  • [naam 3] en [naam 4] , wonend aan de [adres 5] te Steenwijk,
  • [naam 5] , wonende aan de [adres 6] te Steenwijk.
De rechtbank dient ambtshalve te toetsen of zij als partij kunnen worden toegelaten tot het geding. Daartoe dienen zij belanghebbende te zijn. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Naar vaste jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) – bijvoorbeeld de uitspraak van 14 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2463 – geldt daarbij als criterium dat het aannemelijk moet zijn, dat ter plaatse van de woning of het perceel van de betrokkene, naar objectieve maatstaven gemeten, gevolgen van enige betekenis kunnen worden ondervonden.
Gelet op de gedingstukken en de zitting kan de rechtbank [naam 8] , [naam 5] en [naam 3] / [naam 2] niet als partij in deze procedure aanmerken. Voor hen geldt immers dat hun woningen niet naast de voormalige voetbalvelden zijn gelegen, noch dat zij daar zicht op hebben. Dat [naam 3] [naam 2] een gevoel van betrokkenheid hebben bij het onderhavige perceel, voortvloeiend uit het feit dat zij de voormalige voetbalvelden vroeger (ruim 20 jaar geleden) in gebruik hebben gehad als weiland, kan niet tot een andere conclusie. Voor de betrokkenen [naam 9] , [naam 10] en [naam 11] geldt dat hun percelen grenzen aan de voormalige voetbalvelden, zodat zij in het onderhavige beroep als partij in de zin van artikel 8:26 van de Awb kunnen worden aangemerkt.
2. Eiser is sinds september 2015 eigenaar van de voormalige voetbalvelden. Op
9 november 2015 heeft hij verweerder verzocht om hem een omgevingsvergunning te verlenen voor de activiteit vellen of doen vellen van een houtopstand (het kappen van zes lindebomen) op de voormalige voetbalvelden. Bij besluit van 22 december 2015 heeft verweerder, onder de overweging dat de bomen zijn aangetast door de watermerkziekte en daardoor een gevaar opleveren voor de omgeving, zijn aanvraag gehonoreerd en de omgevingsvergunning verleend. Wegens het zeer beeldbepalende karakter van de bomen heeft verweerder eiser bij die vergunning een herplantplicht opgelegd voor zes streekeigen bomen. Tegen de verleende omgevingsvergunning is geen bezwaar gemaakt of beroep ingesteld. De vergunning is daarom in rechte onaantastbaar geworden en valt daarmee ook buiten de beoordeling in dit beroep.
Op 7, 16 en 18 maart 2016 zijn op de voormalige voetbalvelden door toezichthouders van verweerders gemeente controles uitgevoerd. Omdat eiser volgens hen handelde in strijd met de geldende regelgeving is eiser op 18 maart 2016 aangezegd de werkzaamheden te staken. De toezichthouders hebben hun bevindingen neergelegd in een rapport van 18 mei 2016.
Bij het besluit van 7 april 2016 heeft verweerder eiser de last opgelegd tot onmiddellijke stillegging en stilhouding van het vellen van een houtwal en het vellen van bomen in een houtsingel, totdat verweerder heeft aangegeven dat deze weer mogen worden hervat, een en ander onder verbeurte van een dwangsom van € 750,- per week of een gedeelte daarvan met een maximum van € 7500,-.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder, het advies van de commissie bezwaarschriften volgend, het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
3. Op grond van artikel 125 van de Gemeentewet, in verbinding met de artikelen 5:21 en 5:32 van de Awb, zijn burgemeester en wethouders bevoegd een last onder bestuursdwang op te leggen, dan wel een last onder dwangsom, indien er sprake is van een overtreding, dat wil zeggen een gedraging die in strijd is met het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift.
Een last onder dwangsom is ingevolge artikel 5:31d, onder a en b, van de Awb: de herstelsanctie, inhoudende een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en de verplichting tot betaling van een geldsom indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.
Ingevolge artikel 5:2, eerste lid, onder b, van de Awb dient onder een “herstelsanctie” te worden verstaan: een bestuurlijke sanctie die strekt tot het geheel of gedeeltelijk ongedaan maken of beëindigen van een overtreding, tot het voorkomen van herhaling van een overtreding, dan wel tot het wegnemen of beperken van de gevolgen van een overtreding.
Artikel 5:32a, eerste lid, van de Awb bepaalt dat de last onder dwangsom de te nemen herstelmaatregelen omschrijft, terwijl het tweede lid van dit artikel bepaalt dat bij een last onder dwangsom die strekt tot het ongedaan maken van een overtreding of tot het voorkomen van verdere overtreding, een termijn wordt gesteld gedurende welke de overtreder de last kan uitvoeren zonder dat een dwangsom wordt verbeurd.
Voor de vaststelling van de voorschriften waar de uitoefening van de vorenbedoelde bevoegdheid op berust dient te worden uitgegaan van het recht zoals dat gold ten tijde van de constatering van de vermeende overtreding(en), in casu in maart 2016.
Destijds vigeerde de Algemeen plaatselijke verordening voor de gemeente Steenwijkerland 2009, versie 9, inclusief 8e wijziging (verder: APV Steenwijkerland 2009-9). Ingevolge artikel 4:10, eerste lid, van die verordening wordt voor zover te dezen van belang verstaan onder:
a. houtopstand: hakhout, een houtwal, een houtsingel of een of meer bomen;
c. dunning: velling ter bevordering van het voortbestaan van de houtopstand.
Ingevolge 4:10, tweede lid, van de APV Steenwijkerland 2009-9, wordt onder vellen mede verstaan: rooien, met inbegrip van verplanten, alsmede het verrichten van handelingen die de dood of ernstige beschadiging of ontsiering van houtopstand ten gevolge kunnen hebben
.
Ingevolge artikel 4:11, eerste lid, van de APV Steenwijkerland 2009-9 is het verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag houtopstand te vellen of te doen vellen.
Artikel 4:11, tweede lid, van de APV Steenwijkerland 2009-9, bepaalt – voor zover te dezen van belang – dat het verbod niet geldt voor:
e. houtopstand die bij wijze van dunning moet worden geveld, indien de doorsnede van de
te vellen houtopstand een kleinere diameter heeft dan 40 centimeter;
j. bomen voor zover niet reeds voornoemd onder a tot en met i, waarvan de stam gemeten
met schors op een hoogte van 1,20 m boven het maaiveld een kleinere stamomtrek dan
155 cm heeft en die niet staan in/op houtwallen, houtsingels, laanbeplantingen en/of bospercelen die tot deze afdeling behoren.
4.1
In zijn beroepschrift stelt eiser in de eerste plaats dat verweerder niet bevoegd was om hem een last onder dwangsom op te leggen. De rechtbank overweegt ten aanzien hiervan als volgt.
Zoals blijkt uit het controlerapport van 18 mei 2016 hebben de toezichthouders tijdens hun controles op de voormalige sportvelden – kort samengevat – het volgende geconstateerd:
  • op 7 maart 2016: het uit de houtwal selectief knippen van bomen met een stamdiameter van minder dan 40 cm, aan te merken als dunnen.
  • op 16 maart 2016: de verwijdering van alle hoge begroeiing over de gehele lengte van de houtwal. Er resteerden nog een paar struiken. Twee bomen zijn geveld, welke een stamdiameter hadden van 48,5 en 50 cm.
  • op 18 maart 2016: het vellen van zes lindebomen, het geheel rooien van de houtwal
Eiser heeft met betrekking tot de in het controlerapport neergelegde feitelijke waarnemingen van de toezichthouders in zijn beroep niets naar voren gebracht dat de rechtbank doet twijfelen aan de bevindingen van de toezichthouders. Verweerder mocht dan ook uitgaan van de juistheid van die waarnemingen.
Op grond van de APV Steenwijkerland 2009-9 is het verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag houtopstand te vellen of te doen vellen. Op dit verbod zijn enkele uitzonderingen geformuleerd in artikel 4:11, tweede lid.
In dit geval is niet voldaan aan de uitzonderingen als neergelegd in artikel 4:11, tweede lid onder e en j van de APV Steenwijkerland 2009-9. Vast staat immers dat eiser de houtwal
(houtopstand 1)zonder vergunning volledig heeft verwijderd, waarbij ook bomen zijn geveld met een diameter van meer dan 40 cm.
Anders dan eiser betoogt valt ook het frezen van de grond en het frezen van boomstronken onder het verbod. Frezen moet immers worden beschouwd als een handeling die de dood of ernstige beschadiging van de houtopstand ten gevolge kan hebben.
De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder de betrokken houtopstand terecht onder de definitie van houtopstand in de APV Steenwijkerland 2009-9 heeft gebracht. Of het gaat om een houtwal of een windsingel, zoals eiser meent, doet niet ter zake. Anders dan eiser meent, gelden de kapvoorschriften ook voor struiken en heesters die in de houtwal staan.
Dat verweerder ten onrechte zou hebben gesteld dat de houtwal een oppervlakte heeft van 1000m2 heeft eiser wel bestreden, maar verder niet onderbouwd, zodat de rechtbank hieraan voorbij gaat.
Voor de windsingel (
houtopstand 2)geldt het volgende. Voor de lindebomen is een omgevingsvergunning verleend. Deze vallen buiten de last onder dwangsom. De toezichthouders hebben op 18 maart 2016 waargenomen dat er recent meerdere bomen waren geveld en dat er stobben waren weggefreesd. Deze stobben hadden een diameter van meer dan 40 cm. Eisers stelling dat zes eiken al eerder waren gekapt en dat hij slechts de boomstronken (verder) heeft afgezaagd volgt de rechtbank niet. Op 7 maart 2016 heeft de toezichthouder immers geconstateerd dat er recent geen werkzaamheden waren verricht in de windsingel. Dat de bomen een stamomtrek zouden hebben van 155 cm op een hoogte van 1.20 meter boven het maaiveld doet niet ter zake, omdat de bomen in een houtwal staan en niet ergens afzonderlijk, op zichzelf.
Nu niet is voldaan aan de uitzonderingen als neergelegd in artikel 4:11, tweede lid onder e en j van de APV Steenwijkerland 2009-9, is de verbodsbepaling onverminderd van toepassing.
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van overtreding van de verbodsbepaling van artikel 4:11 van de APV Steenwijkerland 2009-9. Nu de werkzaamheden door dan wel in opdracht van eiser zijn verricht, zoals blijkt uit de ter plaatse afgelegde verklaringen van de werklui, was verweerder bevoegd – en in het kader van zijn plicht tot handhaving in beginsel ook gehouden – om eiser terzake van die overtredingen een last onder dwangsom op te leggen.
4.2
Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd om van handhaving af te zien. Dit kan zich voordoen in het geval handhavend optreden zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
Eiser stelt zich op het standpunt dat dergelijke omstandigheden zich in zijn geval voordoen en dat verweerder op grond daarvan van handhaving had moeten afzien. Eiser voert daartoe aan, dat hij in de telefonische en persoonlijke contacten met de gemeente en de toezichthouders op 7 maart 2016 en daaraan voorafgaand onjuist is geïnformeerd over de vraag of hij vergunningen nodig had. Hij stelt dat verweerder bij hem de gerechtvaardigde verwachting heeft gewekt dat hij voor het rooien van de houtwal geen kapvergunning nodig had en dat hij die werkzaamheden daarom zonder vergunning heeft verricht of laten verrichten. De rechtbank overweegt terzake hiervan het volgende.
Eiser heeft in de eerste plaats gewezen op informatie die op de website van de gemeente is vermeld. De rechtbank is van oordeel dat website geen concrete en ondubbelzinnige informatie geeft waaraan eiser rechtens te honoreren verwachtingen kan ontlenen. Daarvoor is de informatie te algemeen van aard. Bovendien ziet de website met name op het kappen van “een boom”, terwijl eiser niet slechts een enkele boom of enkele bomen heeft geveld.
Aan eiser kan worden toegegeven dat de informatie niet volledig is, maar dat is doorgaans ook niet beoogd met een website, omdat dan de volledige regelgeving zou moeten worden vermeld.
Gelet op de gedingstukken en het verhandelde ter zitting staat vast, dat eiser voorafgaand aan de controle op 7 maart 2016 telefonisch contact heeft gehad met het Klantencontactcentrum van de gemeente Steenwijk. Voorts is tussen partijen niet in geschil, dat dit contact betrekking had op de vraag of eiser al of niet over een omgevingsvergunning voor het vellen van bomen diende te beschikken. Wat in dit gesprek precies besproken is en aan de hand van welke vraagstelling, blijkt evenwel niet uit een gespreksverslag of telefoonnotitie. Onduidelijk is dan ook welke informatie gevraagd en verstrekt is, zodat niet vast is komen te staan dat verweerder eiser onjuist heeft geïnformeerd over de vergunningsplicht.
Uit de gedingstukken volgt verder dat eiser op 7 maart 2016 om 08.50 uur met agenten van de politie heeft gesproken. Uit het controlerapport blijkt dat de agenten eiser abusievelijk onjuist hebben geïnformeerd, door hem te vertellen dat hij de gehele houtwal mocht dunnen, in de zin van tot de grond toe afhalen, zodat deze opnieuw kon uitlopen. Voor het rooien van de houtwal zonder vergunning is evenwel geen toestemming gegeven.
Op 11.00 uur die dag is ter plaatse contact geweest tussen een toezichthouder en de bestuurder van de shovel. De toezichthouder heeft de bestuurder uitgelegd dat alleen bomen van maximaal 40 cm doorsnede gedund mochten worden. Op dat moment was van een overtreding van de regelgeving nog geen sprake.
Op diezelfde dag heeft eiser om 15.00 uur nog telefonisch contact heeft gehad met een toezichthouder. Uit het controlerapport volgt niet dat er toen door de betrokkene is toegezegd dat eiser de houtwal zonder kapvergunning kon rooien.
De rechtbank is verder van oordeel dat het voor de hand had gelegen dat verweerder op
16 maart 2016, toen door de toezichthouders wel was geconstateerd dat eiser op de voormalige sportvelden werkzaamheden heeft verricht die strijdig waren met de geldende Apv-voorschriften, meteen was overgegaan tot handhaving. Dat verweerder hiermee nog enkele dagen heeft gewacht maakt echter nog niet dat eiser er op mocht vertrouwen dat hij geen overtreding beging dan wel dat er niet meer gehandhaafd zou worden. Op 16 maart 2016 hebben de toezichthouders hierover immers ook geen uitlatingen gedaan. Verweerder heeft op 18 maart 2016 alsnog handhavend opgetreden toen bleek dat uit de houtsingel eveneens zonder vergunning bomen waren geveld.
Eisers beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt derhalve niet.
Van een situatie waarin handhavend optreden zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat verweerder van optreden in had behoren af zien acht de rechtbank daarom geen sprake.
4.3
Ter zitting heeft eiser verder nog aangevoerd, dat verweerder van het besluit van 7 april 2016 bewust slechts drie van de vier bladzijden aan hem heeft toegestuurd.
Gebleken noch aannemelijk is geworden dat, voor zover eisers stelling al juist is, dat verweerder daarbij kwade opzet voor ogen heeft gehad. Voor de conclusie dat daardoor de grondslag voor handhaving is komen te vervallen bestaat naar het oordeel van de rechtbank in ieder geval geen grond. Bovendien is ter zitting gebleken dat eiser niet in zijn processuele belangen is geschaad, nu hij tijdig bezwaar heeft kunnen maken tegen het besluit van 7 april 2016.
4.4
Eiser heeft in beroep voorts gevorderd dat de rechtbank verweerder veroordeelt tot vergoeding van de door hem geleden materiële en immateriële schade, voortvloeiend uit de hem opgelegde last.
Ingevolge artikel 8:88, eerste lid van de Awb is de bestuursrechter bevoegd op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van – onder meer – een onrechtmatig besluit.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen komt de rechtbank tot de conclusie dat het bestreden besluit niet onrechtmatig is en in beroep derhalve in stand dient te worden gelaten. Voor vergoeding van schade ontbreekt derhalve een wettelijke grond. De rechtbank wijst eisers vordering tot vergoeding van schade daarom af.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.R.H. Lutjes, rechter, in aanwezigheid van R.K. Witteveen, als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.