Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
wonende te [woonplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
Rechtbank Overijssel
In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 28 juni 2017 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser] en [gedaagde] over de ontruiming van een bedrijfsruimte. [eiser] had een vordering ingesteld tot ontruiming van het pand dat [gedaagde] huurde, omdat hij stelde dat [gedaagde] de huurovereenkomst had geschonden door structureel de huur niet te betalen. De huurovereenkomst was opgezegd per 20 september 2016, met een opzegtermijn van drie maanden, en [eiser] eiste dat [gedaagde] het pand binnen drie dagen na betekening van het vonnis zou ontruimen.
De procedure begon met een dagvaarding op 29 mei 2017, en de zitting vond plaats op 7 juni 2017. Beide partijen waren vertegenwoordigd door hun gemachtigden. [gedaagde] voerde verweer en stelde dat hij in het pand wilde blijven, omdat hij aanzienlijke investeringen had gedaan. Hij betwistte de opzegging van de huurovereenkomst en voerde aan dat hij de huur had opgeschort vanwege gebreken aan het pand.
De voorzieningenrechter overwoog dat voor toewijzing van de ontruimingsvordering vereist is dat er een zeer grote waarschijnlijkheid is dat de bodemprocedure zal leiden tot ontbinding van de huurovereenkomst. De rechter concludeerde dat, hoewel er een huurachterstand was, dit niet voldoende was om de gevorderde ontruiming toe te wijzen. De vordering werd afgewezen, en [eiser] werd veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde].