ECLI:NL:RBOVE:2017:2655

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
27 juni 2017
Publicatiedatum
3 juli 2017
Zaaknummer
202602/ HA RK 469-17, 202605/HA RK 470-17
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van wrakingsverzoeken in strafzaken met betrekking tot rechter-commissaris

In de wrakingszaak van 27 juni 2017 heeft de rechtbank Overijssel de verzoeken tot wraking van de rechter-commissaris mr. H.W.H. Oude Aarninkhof toegewezen. De verzoekers, [verzoeker] en [verzoekster], hebben de wraking ingediend naar aanleiding van een getuigenverhoor op 17 mei 2017, waarbij mr. Oude Aarninkhof als rechter-commissaris optrad. Tijdens dit verhoor hebben beide verzoekers situaties ervaren die hun vertrouwen in de onpartijdigheid van de rechter-commissaris hebben aangetast. De verzoekers voerden aan dat de rechter-commissaris onterecht getuige [getuige 1] had gemaand en dat zij sturend was in haar vraagstelling. De wrakingsverzoeken zijn op 22 juni 2017 in het openbaar behandeld, waarbij de verzoekers bijgestaan werden door hun advocaten. De wrakingskamer oordeelde dat de rechter-commissaris in een situatie verkeerde die de schijn van partijdigheid wekte, vooral door een incident waarbij zij buiten aanwezigheid van de partijen met getuige [getuige 1] sprak. De rechtbank benadrukte dat een rechter geen contact met een getuige mag hebben zonder aanwezigheid van de partijen, om de onpartijdigheid te waarborgen. De verzoeken tot wraking zijn derhalve toegewezen, en de rechtbank heeft besloten dat er geen verdere bespreking van andere gronden nodig was.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Wrakingskamer
Zittingsplaats Almelo
zaaknummers / rekestnummers: 202602/ HA RK 469-17 en 202605/HA RK 470-17
Beslissing van 27 juni 2017
in de zaken van
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
hierna te noemen [verzoeker] ,
en
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
hierna te noemen [verzoekster] ,
verzoek(st)ers tot wraking.

1.De procedure

1.1.
In de strafzaak tegen verzoeker [verzoeker] , onder parketnummer 08/910012-16, heeft op 17 mei 2017 een getuigenverhoor plaatsgevonden, met mr. H.W.H. Oude Aarninkhof als rechter-commissaris. Uit het opgemaakte proces-verbaal van bevindingen en verrichtingen blijkt dat [verzoeker] mr. Oude Aarninkhof die dag om 14.15 uur heeft gewraakt.
1.2.
Hierna heeft ook verzoekster [verzoekster] , in de (met de strafzaak tegen [verzoeker] samenhangende) strafzaak tegen haar onder parketnummer 08/910011-16, de rechter-commissaris mr. Oude Aarninkhof gewraakt. Blijkens het proces-verbaal van bevindingen en verrichtingen van die zaak was dat om 14.40 uur.
1.3.
Mr. Oude Aarninkhof heeft niet berust in de wraking.
1.4.
De wrakingsverzoeken van [verzoeker] en [verzoekster] zijn op 22 juni 2017 in het openbaar behandeld.
Bij de mondelinge behandeling zijn verschenen:
- [verzoeker] en [verzoekster] bijgestaan door hun raadslieden mr. R.J.J. Bosma resp. mr. J.E. Kötter en mr. M.J. van Essen.

2.De wrakingsverzoeken

2.1.
[verzoeker] heeft aan zijn verzoek het volgende ten grondslag gelegd, kort samengevat.
Er zijn tijdens de getuigenverhoren bij de rechter-commissaris meerdere situaties geweest die wraking van de rechter-commissaris rechtvaardigen:
- Op 27 maart 2017 is als getuige in beide zaken gehoord de heer [getuige 1] (hierna: [getuige 1] ). [getuige 1] is in beide zaken een cruciale getuige. [verzoeker] hoorde van zijn advocaat dat zowel de officier van justitie als de advocaten van [verzoeker] en [verzoekster] door de rechter-commissaris gemaand werden getuige [getuige 1] te sparen. Bepaalde vragen mochten niet gesteld worden en aan getuige [getuige 1] werd een verschoningsrecht toegekend terwijl hij dat op grond van de wet niet had.
- [verzoeker] wilde bij het verhoor van [getuige 1] aanwezig zijn maar kreeg hiervoor geen toestemming. Hij was ten tijde van het verhoor wel aanwezig in de rechtbank; hij zat op een stoel in de openbare ruimte. Tijdens een schorsing van het getuigenverhoor zag [verzoeker] op de gang een vrouw richting getuige [getuige 1] en zijn advocaat lopen, die vervolgens met een amicale houding vlak bij hen ging staan en onder meer op de mededeling van [getuige 1] , dat hij niet wist hoe hij de vraag moest beantwoorden, antwoordde “Dan zegt u gewoon…”. Het gesprek duurde langer dan het zou duren bij slechts een mededeling over de schorsings/zittingstijd. Bij dat gesprek waren de advocaten van [verzoeker] en [verzoekster] niet aanwezig. [verzoeker] dacht eerst dat de vrouw een bekende van [getuige 1] en/of zijn advocaat was maar toen [verzoeker] op 17 mei 2017 zelf als getuige en verdachte werd verhoord, werd hem duidelijk dat de rechter-commissaris van de zaak, mr. Oude Aarninkhof, die hij op 17 mei 2017 voor het eerst zag, de vrouw is die hij op 27 maart 2017 in gesprek met [getuige 1] had gezien en gehoord.
- Tijdens het getuigenverhoor op 17 mei 2017 van getuige [getuige 2] is de rechter-commissaris sturend geweest in haar vraagstelling. Een van de vragen van de rechter-commissaris zou zijn geweest ”U heeft de opnamen toch niet gemaakt?”, of woorden van gelijke strekking.
[verzoeker] heeft hierdoor de stellige overtuiging dat de rechter-commissaris partijdig is.
2.2.
[verzoekster] heeft zich aangesloten bij de door [verzoeker] aangevoerde gronden voor wraking en heeft daaraan nog één grond toegevoegd: Na het wrakingsverzoek van [verzoeker] heeft de verdediging van [verzoekster] (mr. Kötter) verzocht om een schorsing teneinde overleg te kunnen hebben met [verzoekster] en mr. Van Essen. Dit werd belet door de rechter-commissaris. Hier zou geen recht op bestaan, daar de rechter-commissaris was gewraakt. Na aanhoudend verzoek van mr. Kötter liet de rechter-commissaris weten dat de raadsman gelijk had en dat hij alsnog contact kon hebben met [verzoekster] en mr. Van Essen. Op het moment dat deze situatie werd aangevoerd als wrakingsgrond zag mr. Kötter een glimlach bij de rechter-commissaris.
[verzoeker] heeft ter zitting ook deze grond nader aangevoerd voor zijn verzoek.

3.Het standpunt van mr. Oude Aarninkhof

3.1.
Mr. Oude Aarninkhof heeft ontkend dat zij de advocaten en de officier van justitie heeft gevraagd om de getuige [getuige 1] te sparen. Wel heeft zij gevraagd om hun toon te matigen. Tijdens het verhoor werd de getuige steeds zenuwachtiger en kwam hij steeds slechter uit zijn woorden. De wijze van vraagstelling en de wijze waarop de advocaten en de officier van justitie zich bij haar beklaagden over de houding van de getuige waren voor haar aanleiding om dit te zeggen. De vragen waren niet open en daarnaast suggestief, vooronderstellend en hier en daar beschuldigend naar de getuige toe. Het is aan de rechter-commissaris om de neutraliteit zoveel mogelijk te bewaken. Aan getuige [getuige 1] is een verschoningsrecht toegekend, voor zover het zaken betrof die niet in het verslag/transcript stonden dat in de tuchtzaak aan de orde was geweest. Mr. Oude Aarninkhof heeft gemeend dit te kunnen doen bij de huidige stand van jurisprudentie en ontwikkelingen in het recht ten aanzien van het verschoningsrecht van mediators. Dit betreft een (appellabel) rechtsoordeel.
- Het getuigenverhoor van [getuige 1] liep uit en er moest nog een voorgeleiding worden gedaan. Er is overleg geweest met de advocaten en de officier van justitie over hoe de middag in te delen en uiteindelijk is besloten langer te schorsen en te proberen de voorgeleiding naar voren te halen. Omdat de griffier dit laatste moest voorbereiden heeft mr. Oude Aarninkhof voorgesteld dat zij [getuige 1] en zijn advocaat op de hoogte zou stellen van dit besluit. Dit is in aanwezigheid van de advocaten en de officier van justitie besproken. Mr. Oude Aarninkhof is vervolgens naar de gang gelopen om de mededeling te doen. Bij die gelegenheid heeft [getuige 1] inderdaad tegen haar gezegd dat hij niet wist hoe hij de vragen moest beantwoorden, of woorden van gelijke strekking. Mr. Oude Aarninkhof heeft daarop gezegd dat hij dat dan toch gewoon kon zeggen. Er was geen sprake van een adviesgesprek en de advocaten wisten dat mr. Oude Aarninkhof de getuige zou meedelen dat het verhoor iets langer geschorst zou blijven. Dat is vervolgens gezegd, niets meer en niets minder. Mr. Oude Aarninkhof herkent zich niet in de gestelde amicale houding.
- Mr. Oude Aarninkhof herkent zich evenmin in de gestelde sturende vraagstijl en zij heeft de betreffende schorsing niet belet. Zij meende oprecht dat de wraking tot gevolg had dat zij geen beslissingen meer mocht nemen, ook niet ten aanzien van het verzoek tot schorsing. Door de situatie van dat moment realiseerde zij zich op dat moment nog niet dat de wraking alleen de strafzaak tegen [verzoeker] betrof en dat zij (nog) niet gewraakt was in de zaak tegen [verzoekster] . Toen zij zich dat wel realiseerde heeft zij tegen de advocaat gezegd dat hij gelijk had. Zij moest er inderdaad om glimlachen dat de advocaat dit als grond noemde. Dit was uit verlegenheid om de situatie. Zij heeft, anders dan de advocaat van [verzoekster] stelt, er geen bezwaar tegen gemaakt dat de observatie werd opgenomen in het proces-verbaal. Mr. Oude Aarninkhof vindt het jammer dat [verzoekster] haar non-verbale signalen heeft opgevat als desinteresse in haar zaak, dat is nooit haar intentie geweest.

4.De beoordeling

4.1.
Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet, die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een partij bij een geding een vooringenomenheid koestert. De vrees dat dit het geval zal zijn, dient objectief gerechtvaardigd te zijn. Dat betekent dat sprake moet zijn van concrete feiten en omstandigheden waaruit objectief de vrees voor partijdigheid van de rechter kan worden afgeleid.
Daarnaast kan er onder omstandigheden reden zijn voor wraking, indien - geheel afgezien van de persoonlijke opstelling van de rechter in de hoofdzaak - de bij een partij bestaande vrees voor partijdigheid van die rechter objectief gerechtvaardigd is, waarbij rekening moet worden gehouden met uiterlijke schijn.
4.2.
Centraal in de wrakingsverzoeken staat het “gangincident”. In dit incident, waarbij de rechter-commissaris buiten het kabinet en partijen om heeft gesproken met de getuige [getuige 1] , staat, gelet op de betwisting door [verzoekster] en [verzoeker] , niet vast dat de rechter-commissaris met de advocaten van [verzoekster] en [verzoeker] en de officier van justitie heeft besproken dat zij zelf naar de getuige [getuige 1] en zijn advocaat zou lopen om mede te delen dat de schorsing langer zou duren (de griffier was al weg in verband met een voorgeleiding).
4.3.
In een dergelijke situatie, waarin de rechter-commissaris zelf buiten het kabinet en de partijen om met een (cruciale) getuige spreekt, ligt het wekken van de schijn van partijdigheid door de rechter-commissaris op de loer; de rechter handelt op dergelijke momenten voor die andere partijen niet transparant en een gesprek met de getuige kan bij de verdachten snel de indruk wekken dat de rechter niet onpartijdig is.
4.4.
De wrakingskamer is van oordeel dat met het oog op de strikt in acht te nemen onpartijdigheid uitgangspunt behoort te zijn dat een rechter voor, tijdens en na een getuigenverhoor geen contact met een getuige heeft, tenzij in aanwezigheid van de partijen. In het onderhavige geval is de rechter-commissaris buiten aanwezigheid van partijen, tijdens de schorsing van het getuigenverhoor, ingegaan op de mededeling van getuige [getuige 1] dat hij niet wist hoe hij de vragen moest beantwoorden of woorden van gelijke strekking. Hiermee heeft de rechter-commissaris bedoeld uitgangspunt verlaten zonder dat daartoe een dringende noodzaak bestond, terwijl zij zich met haar mededeling dat [getuige 1] gewoon moest zeggen als hij niet wist hoe hij een vraag moest beantwoorden, heeft ingelaten met de inhoud van de door de getuige af te leggen verklaring. Hoewel zij dit naar het oordeel van de wrakingskamer te goeder trouw heeft gedaan, om [getuige 1] gerust te stellen en zonder zijn verklaring op enigerlei wijze in een bepaalde richting te willen sturen, is niet onbegrijpelijk dat door haar optreden eerst bij [verzoeker] , die van een afstand het contact tussen de rechter-commissaris en getuige [getuige 1] heeft gezien en deels gehoord, en vervolgens bij [verzoekster] , die hiermee later bekend werd, de schijn van partijdigheid is gewekt.
4.5.
De verzoeken zullen op die grond worden toegewezen. Bespreking van de andere gronden kan gelet hierop achterwege blijven.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
wijst beide verzoeken tot wraking toe.
Deze beslissing is gegeven door de mrs. U. van Houten, G. van Eerden en C.H. de Haan, in tegenwoordigheid van de griffier mr. W. Nijkamp en in het openbaar uitgesproken door mr. G. van Eerden op 27 juni 2017.
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.