Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
1.De procedure
- de dagvaarding met producties,
- de producties van de zijde van [gedaagde 1] c.s.,
- de mondelinge behandeling d.d. 19 juni 2017,
- de pleitnota van Thrinon,
- de pleitnota van [gedaagde 1] c.s..
2.De feiten
van 11 oktober 2016 alle verzoeken van Thrinon afgewezen. Thrinon heeft geen cassatieberoep tegen de beschikking ingesteld.
van 24 mei 2016 van hun advocaat Thrinon een aanbod gedaan, inhoudende dat de aandelen
13 december 2016 (hierna: de overeenkomst) heeft uiteindelijk geleid tot een procedure in kort geding tegen (onder meer) de overige (toenmalige) aandeelhouders van Lansinkveste, waaronder [gedaagde 1] . Lansinkveste was geen partij in deze procedure.
19 april 2017.
20 april 2017 en hebben ook geen gehoor gegeven aan de sommatie tot betaling van
€ 150.000,-- zodat Thrinon zich genoodzaakt heeft gezien om dit kort geding in te leiden.
3.Het geschil
een totaaldeal tussen alle aandeelhouders en Lansinkveste”alsook dat
“nimmer is beoogd dat dit(zijnde de betaling van de onkostenvergoeding) een verplichting van [gedaagde 1] zou zijn.
Het was de bedoeling dat Lansinkveste zou betalen”. Indien Lansinkveste deze uitleg van [gedaagde 1] ontkent rest slechts de conclusie dat [gedaagde 1] wel degelijk zelf schuldenaar is van de onkostenvergoeding. Het gaat niet aan dat Thrinon, na te hebben voldaan aan haar leveringsverplichting van aandelen, van haar tegenprestatie verstoken zou blijven. De consequenties van de door [gedaagde 1] aangehangen uitleg dienen niet voor rekening van Thrinon te komen.
4.De beoordeling
€ 150.000,-- zonder nadere bewijslevering, waarvoor zich het kort geding niet leent, niet toewijsbaar is, nu [gedaagde 1] c.s. gemotiveerd heeft betwist, dat zij de vergoeding verschuldigd is, zonder dat daar finale kwijting tegenover staat.