ECLI:NL:RBOVE:2017:2533

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
20 juni 2017
Publicatiedatum
21 juni 2017
Zaaknummer
ak_17 _ 681
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de omvang van buitengebruikelijke hulp in jeugdhulpverlening

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Overijssel, gaat het om een geschil tussen eisers en het college van burgemeester en wethouders van Kampen over de toekenning van een persoonsgebonden budget (PGB) voor jeugdhulp aan hun zoon, [naam 1]. Eisers hebben in beroep gesteld dat de toekenning van 5 uren individuele begeleiding en persoonlijke verzorging per week onvoldoende is, gezien de specifieke behoeften van hun zoon, die bekend is met autisme. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders eerder een PGB voor 15 uren per week ontvingen, en dat in de periode van 4 augustus 2015 tot 1 augustus 2016 een PGB van 9 uren per week werd toegekend. Het college heeft in het bestreden besluit het bezwaar van eisers ongegrond verklaard, maar de rechtbank oordeelt dat het college onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de noodzakelijke hulp en dat de toekenning van 5 uren per week niet gerechtvaardigd is. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en zelf in de zaak voorzien door te bepalen dat eisers recht hebben op 9 uren jeugdhulp per week. Tevens is het college veroordeeld in de proceskosten van eisers, vastgesteld op € 990,-, en moet het het griffierecht van € 46,- vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/681

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eisers], te [woonplaats 1] , eisers,
gemachtigde: mr. M.A.E. Bol,
en
het college van burgemeester en wethouders van Kampen, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 3 augustus 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder ten behoeve van de zoon van eisers, [naam 1] , een voorziening op het gebied van jeugdhulp in de vorm van een persoonsgebonden budget (hierna: PGB) toegekend voor individuele begeleiding en persoonlijke verzorging van 5 uren per week door mevrouw [naam 2] voor de periode 1 augustus 2016 tot en met 31 juli 2017.
Bij besluit van 15 februari 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 juni 2017. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder is niet verschenen.

Overwegingen

1. [naam 1] is ten tijde van de aanvraag 15 jaar oud en vormt met zijn vader, moeder en zijn broer het gezin. [naam 1] is bekend met autisme (ASS). Hij heeft moeite met het automatiseren en aanleren van routines en problemen met de zelfzorg en dagelijkse gang van zaken. Als ouders hem niet aansturen en niet toezien hoe hij deze dagelijkse zorg uitvoert, voert [naam 1] een groot deel van zijn taken niet uit.
Ouders hadden voorheen een PGB op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (hierna: AWBZ) voor individuele begeleiding en verzorging van [naam 1] voor 15 uren. Vanaf 4 augustus 2015 tot en met 1 augustus 2016 (hierna: de eerdere periode) ontvingen zij van verweerder een PGB voor individuele begeleiding en persoonlijke verzorging van 9 uren per week. In het thans bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit, strekkende tot het verlenen van een PGB voor individuele begeleiding en persoonlijke verzorging van 5 uren per week, gehandhaafd.
2. Eisers voeren in beroep aan dat sprake is van bovengebruikelijke hulp van meer dan 5 uren per week. Onder verwijzing naar een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 1 mei 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1477, stellen zij zich op het standpunt dat verweerder onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de omvang van de noodzakelijke hulp. Bovendien betwijfelen zij of verweerder wel voldoende deskundigheid heeft ingezet bij de beoordeling van de omvang van de noodzakelijk hulp. Alleen verbale instructies, waarvan verweerder kennelijk uit gaat, volstaan niet bij dagelijkse routinezaken; ouders moeten toezien op de daadwerkelijke uitvoering van de taken. Zij verwijzen naar een rapportage van Pro Juventus van 16 mei 2017, waarin nogmaals wordt bevestigd wat reeds in de bezwarenprocedure was ingebracht. Van passende jeugdhulp in de zin van artikel 2.5 Jeugdwet is geen sprake.
Daarnaast kunnen eisers zich niet vinden in de verwijzing naar professionele begeleiding voor tweemaal twee uren per week.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat een nadere onderbouwing van de noodzaak van 9 uren jeugdhulp ontbreekt. Die onderbouwing valt niet af te leiden uit het evaluatieverslag dat eisers hebben ingebracht in de bezwarenprocedure. De feitelijke situatie in het gezin van [naam 1] is door de deskundige van het CJG uitgangspunt geweest in de (juridische) weging. De vertaalslag naar de wettelijke criteria en mogelijkheden is in het Plan van Aanpak duidelijk gemaakt. Uit het Plan van Aanpak van het CJG en uit de door verweerder opgestelde stukken blijkt dat er sprake is van niet meer dan 5 uur bovengebruikelijke hulp per week. Het evaluatieverslag maakt dat niet anders, sterker nog, de beschreven feiten zijn meegewogen in het uiteindelijk aantal vastgestelde uren.
De deskundige van het CJG is verder van mening dat er individuele begeleiding nodig is van een professionele organisatie om te zorgen dat [naam 1] zelfredzaam wordt. Dit is niet alleen in het belang van [naam 1] , maar ook om de belastbaarheid van ouders te verminderen. De ouders van [naam 1] staan echter niet open voor deze hulpverlening.
2.1
De rechtbank merkt allereerst op dat verweerder noch in het primaire noch in het bestreden besluit jeugdhulp in de vorm van begeleiding door een professionele organisatie van tweemaal twee uren per week heeft toegekend. Nu dit niet het geval is, kunnen de gronden die daartegen gericht zijn niet leiden tot de conclusie dat het besluit onjuist is.
2.2
Vervolgens merkt de rechtbank op dat niet in geschil is dat de hulp die eisers aan [naam 1] verlenen moet worden aangemerkt als bovengebruikelijke hulp. Slechts de omvang is in het geding: 5 uren of 9 uren.
In artikel 2.3 Jeugdwet is het volgende bepaald: “Indien naar het oordeel van het college een jeugdige of een ouder jeugdhulp nodig heeft in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen en voor zover de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen ontoereikend zijn, treft het college ten behoeve van de jeugdige die zijn woonplaats heeft binnen zijn gemeente, voorzieningen op het gebied van jeugdhulp en waarborgt het college een deskundige toeleiding naar, advisering over, bepaling van en het inzetten van de aangewezen voorziening, waardoor de jeugdige in staat wordt gesteld:
a. gezond en veilig op te groeien;
b. te groeien naar zelfstandigheid, en
c. voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren,
rekening houdend met zijn leeftijd en ontwikkelingsniveau.”
Nu naar het oordeel van verweerder jeugdhulp nodig is in verband met de problemen van [naam 1] en de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen ontoereikend is gevonden door verweerder, is verweerder verplicht voorzieningen te treffen op het gebied van jeugdhulp. De rechtbank toetst vol of verweerder aan deze verplichting heeft voldaan.
2.3
De rechtbank is van oordeel dat dit niet het geval is. Verweerder verwijst voor de omvang van de jeugdhulp naar het rapport van het CJG. Echter, uit dit rapport blijkt geenszins waarom volstaan kan worden met 5 uren individuele begeleiding en persoonlijke verzorging per week. In het rapport wordt gesteld “Het CJG komt op 5 uren per week aan bovengebruikelijke zorg.”
Vervolgens, in reactie op de opvatting van ouders dat 9 uren individuele begeleiding en persoonlijke verzorging per week nodig is, overweegt het CJG: “Het CJG ziet ook dat [naam 1] veel intensieve begeleiding nodig heeft maar gezien de kanteling van de jeugdzorg, het recht hebben op zorg naar zorgplicht hebben wordt hier anders dan voorheen naar gekeken. Het PGB kan niet gezien worden als salaris en ouders kunnen het niet zien als baan. Niet alle uren begeleiding die een kind nodig heeft worden vergoed. Ouders hebben de plicht om dit zelf te bieden.”
Het is de rechtbank onduidelijk waarom de kanteling van de jeugdzorg en de verschuiving van het recht op zorg naar zorgplicht, los van de juistheid van de geschetste ontwikkeling en de wijze van formulering door het CJG, motiveert waarom de jeugdhulp niet 9 maar 5 uren per week moet zijn. Dat het PGB niet kan worden gezien als salaris miskent dat verweerder in zijn beleidsregels heeft opgenomen dat het belang van ouders te voorzien in een inkomen dan wel het verlies aan inkomsten een van de afwegingscriteria is bij het bepalen van een PGB voor informele hulp. En dat ouders de plicht hebben om zelf hulp te bieden miskent dat verweerder, in zijn beslissing tot het verlenen van jeugdhulp voor de periode van 4 augustus 2015 tot en met 1 augustus 2016 heeft vastgesteld dat sprake is van bovengebruikelijke hulp. Zonder nadere motivering kan de wijziging van dit standpunt niet worden gevolgd. De rechtbank overweegt daarbij nog dat het rapport dat het CJG heeft opgemaakt in 2015 nauwelijks verschilt van dat van 2016 terwijl de situatie van [naam 1] ten opzichte van het voorgaande jaar zeker niet beter is geworden omdat hij nu in het reguliere onderwijs zit zonder de extra begeleiding van het schooljaar daarvoor waardoor hij meer onrust ervaart en de aansturing door ouders is toegenomen.
3. De rechtbank is, gelet op het vorenstaande, van oordeel dat het beroep gegrond is en dat het bestreden besluit moet worden vernietigd wegens strijd met artikel 2.3 Jeugdwet.
Op grond van artikel 8:41a van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) beslecht de bestuursrechter het hem voorgelegde geschil zoveel mogelijk definitief. De rechtbank ziet hiertoe aanleiding omdat verweerder voor een eerdere periode een voorziening in de vorm van een PGB voor 9 uren individuele begeleiding en persoonlijke verzorging heeft toegekend en er ten opzichte van die eerdere periode geen verandering in de positie van [naam 1] is opgetreden. De rechtbank zal dan ook met toepassing van artikel 8:72, derde lid, onder b, van de Awb zelf in de zaak voorzien door het primaire besluit te herroepen en te bepalen dat aan eisers voor de in geding zijnde periode wordt toegekend een voorziening op het gebied van jeugdhulp in de vorm van een PGB voor individuele begeleiding en persoonlijke verzorging van 9 uren per week door mevrouw [naam 2] .
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 990,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting van 9 juni 2017, met een waarde per punt van € 495,- en een wegingsfactor 1).
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder het door eisers betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46,- aan eisers te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 990,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.M.B. Elferink, voorzitter, en mr. H.F.J.M. Schröder en mr. K. van Leeuwen, leden, in aanwezigheid van J. Keizer, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.