ECLI:NL:RBOVE:2017:2497

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
17 mei 2017
Publicatiedatum
16 juni 2017
Zaaknummer
C/08/196320 / KG ZA 17-5
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van reparatiekosten als gevolg van lekkage in belendend pand

In deze zaak, die voor de Rechtbank Overijssel is behandeld, hebben eisers, eigenaren van een pand te [plaats 2], een kort geding aangespannen tegen gedaagden, eigenaren van een belendend pand, vanwege lekkage die zich in hun pand heeft voorgedaan. De lekkage, die op 13 juni 2016 is ontstaan, werd veroorzaakt door een verstopte vergaarbak in de dakgoot van het belendende pand, wat leidde tot schade in het pand van eisers. Eisers hebben gedaagden herhaaldelijk verzocht om de dakgoot te repareren, maar gedaagden hebben hier geen gehoor aan gegeven. Hierdoor hebben eisers kosten gemaakt voor reparaties, die zij nu vorderen van gedaagden.

Tijdens de mondelinge behandeling is vastgesteld dat gedaagden niet verschenen zijn, terwijl eiser 1 wel aanwezig was. De voorzieningenrechter heeft de vordering van eisers beoordeeld en geconcludeerd dat de vordering tot betaling van de reparatiekosten van € 227,48, inclusief btw, voldoende aannemelijk is. De rechter heeft geoordeeld dat gedaagden onrechtmatig hebben gehandeld door de gebrekkige toestand van hun dakgoot te laten bestaan, wat heeft geleid tot de lekkage in het pand van eisers.

De voorzieningenrechter heeft de vordering van eisers toegewezen en gedaagden veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast zijn gedaagden ook veroordeeld in de proceskosten van eisers, die zijn begroot op € 1.754,60. Het vonnis is uitgesproken op 17 mei 2017.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer / rolnummer: C/08/196320 / KG ZA 17-5
Vonnis in kort geding van 17 mei 2017
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

wonende te [plaats 1] ,
2.
[eiser 2],
wonende te [plaats 1] ,
eisers,
advocaat mr. S.A.C.A. van Vloten te Amsterdam,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende te [plaats 2] ,
gedaagde,
verschenen in persoon,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [plaats 2] ,
3.
[gedaagde 4],
wonende te [plaats 3] ,
4.
[gedaagde 5],
wonende te [plaats 3] ,
5. vennootschap onder firma
[gedaagde 6],
gevestigd te [plaats 2] ,
6.
[gedaagde 7],
vennoot van gedaagde sub 5
wonende te [plaats 2] ,
7.
[gedaagde 8],
vennoot van gedaagde sub 5
wonende te [plaats 2] ,
gedaagden,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna [eisers] en [gedaagden] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de mondelinge behandeling
  • het proces-verbaal van 13 februari 2017 houdende een vaststellingsovereenkomst
  • de brief van [eisers] van 11 april 2017 met bijlagen
  • de brief van [X] van 12 april 2017 met bijlagen.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling is [eiser 1] verschenen en [gedaagde 1] in persoon, bijgestaan door zijn zoon [X] . Bij de dagvaarding zijn de bij de wet voorgeschreven formaliteiten jegens de overige gedaagden in acht genomen, zodat tegen hen verstek zal worden verleend.
1.3.
In het kader van een tussen partijen ter zitting gesloten vaststellingsovereenkomst is de zaak in kort geding aangehouden tot 13 april 2017 en dienden [eisers] na ommekomst van de termijn de voorzieningenrechter te berichten in hoeverre zij hun vorderingen in kort geding handhaven.
1.4.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eisers] zijn eigenaar van het pand [adres 1] te [plaats 2] . [gedaagden] zijn eigenaar van het belendende pand [adres 2] , in welk pand een restaurant is gevestigd.
2.2.
Op 13 juni 2016 heeft zich in het pand van [eisers] , dat wil zeggen in de bovenwoning en in de onderliggende winkelruimte, lekkage voorgedaan.
2.3.
In een e-mailbericht van de door [eisers] ingeschakelde aannemer [A] aan [eiser 1] van 14 juni 2016 heeft [A] doen weten:
“De lekkage van gisteren is veroorzaakt door een verstopte vergaarbak, gevuld met stukken hout van de rotte boei en goot van restaurant Taiwan. Inmiddels hangt een stuk gootopstand van Taiwan in jullie goot en van hun voorgevel laat linksboven, vanwege vochtophoping, de verf los. [B] heeft de plank in de goot reeds verwijderd.”
2.4.
[eisers] hebben zich ter zake bij e-mailbericht van 14 juni 2016 tot [gedaagden] gewend en hen dringend verzocht om hun dakgoot te laten repareren.
2.5.
Bij brief van hun advocaat van 22 augustus 2016 hebben [eisers] aan [gedaagden] medegedeeld:
“De losgelaten plank die op de foto’s is te zien, heeft een lekkage in uw dakgoot gemaakt, waardoor rottend hout de hemelwaterafvoer van [eiser 1] heeft verstopt met als gevolg lekkage in het pand van [eiser 1] (…). [eiser 1] heeft daarop de nodige herstelwerkzaamheden laten uitvoeren voor een bedrag van € 227,48 inclusief btw. De betreffende factuur treft u bijgesloten aan (…)”.
2.6.
[gedaagden] zijn voorts bij genoemde brief aansprakelijk gesteld voor alle schade die [eisers] lijden, met inbegrip van de voornoemde reparatiekosten ad € 227,48 welk bedrag [eisers] vergoed willen hebben, als gevolg van het nalaten van het geven van gevolg aan het verzoek van [eisers] om de nodige werkzaamheden aan het pand uit te voeren, meer specifiek aan de hemelwaterafvoer, de dakgoten en de boeidelen. [eisers] hebben daarbij [gedaagden] gesommeerd om de nodige werkzaamheden uit te voeren ter voorkoming van verdere schade, een en ander onder aankondiging van een kort geding. Voorts hebben [eisers] [gedaagden] gesommeerd tot betaling van € 227,48 binnen zeven dagen na dagtekening.
2.7.
Omdat [gedaagden] geen gevolg hebben gegeven aan de sommatiebrief hebben [eisers] die bij herhaling aan [gedaagden] gestuurd op 21 november 2016.
2.8.
Aannemer [A] heeft op 10 januari 2017 de advocaat van [eisers] bericht:
“De eigen goot van [eiser 1] met de vergaarbak aan de voorgevel raken verstopt door vallende stukken rotte gootopstand, specieresten, dakpannen enz.
Om lekkages in de toekomst te voorkomen, zal de heer [gedaagde 1] minimaal zijn zinken goot met de houten gootopstand moeten gaan vernieuwen (zie foto’s). Ook moeten de bestaande Oudhollandse dakpannen en nokvorsten vastgezet worden met dakpan- en vorsthaken.
Wij kunnen deze werkzaamheden uitvoeren voor een totaalbedrag van € 4.800,00 inclusief de 21% B.T.W. “
2.9.
Bij de ter zitting bij de voorzieningenrechter gesloten vaststellingsovereenkomst zijn partijen overeengekomen dat de aannemers van beide partijen, [A] aan de zijde van [eisers] en [C] (hierna te noemen [C] ) aan de zijde van [gedaagden] , ter plaatse een en ander in ogenschouw nemen, hun bevindingen op schrift zetten en zo mogelijk gezamenlijk adviseren over eventueel te nemen maatregelen ten aanzien van de lekkage. Partijen zijn voorts overeengekomen de bevindingen en adviezen ter harte te nemen en daar zo nodig uitvoering aan te geven.
2.10.
Aan de dakgoot c.a. van [gedaagden] zijn blijkens een e-mailbericht van [C] aan [gedaagden] van 10 april 2017 werkzaamheden uitgevoerd door [C] als genoemd in een e-mailbericht van [C] aan [gedaagden] van 12 januari 2017, waaronder:
- het monteren van een nieuwe zinken goot (…)
- het montere van een nieuwe boeiplank aan de zijde van de goot/muur.
Voorts bevat dit e-mailbericht de volgende inhoud:
“Inzake de oude lekkage hebben we nog wel 2 aanbevelingen voor jou en voor het perceel van de heer [D 1] voor de toekomst omdat de oorzaak van de lekkage bij het perceel van de heer [D 1] ook ontstaan zou kunnen zijn door vervuiling van de dakgoten en de te kleine diameter van de regenpijp. Onze aanbevelingen zijn als volgt:
- de dakgoten en goten dienen zeker 1 x per jaar schoongemaakt te worden gezien het feit dat deze door bevuiling van uitwerpselen van de duiven en blad, vol kunnen gaan zitten. Beter in deze is 2x per jaar schoonmaken.
- De HWA (regenwaterafvoer van het dak) aan het perceel van de buurman heeft eigenlijk een te kleine doorlaat en advies in deze is dat de buurman de HWA laat vervangen voor 1 met een grotere diameter”.
2.11.
Aannemer [A] heeft bij e-mailbericht van 24 februari 2017 aan [eisers] bericht:
“Zoals reeds telefonisch is doorgegeven, heb ik contact gehad met de heer [E] van de firma [C] . Hij heeft de gebreken aan het dak en de goot van de heer [gedaagde 1] gerepareerd, d.w.z. de zinken goot met dakopstand aan uw kant van het dak heeft hij vernieuwd. [E] heeft uw dak en uw eigen goot gecontroleerd en hij heeft mij telefonisch bevestigd dat alles in goede staat is onderhouden. Aanpassingen en verbeteringen zijn niet noodzakelijk.”

3.Het geschil

3.1.
[eisers] hebben na ommekomst van de periode van aanhouding de voorzieningenrechter medegedeeld dat zij volharden in hetgeen bij dagvaarding is gesteld en dat zij de vorderingen sub III en IV zoals geformuleerd in het petitum van de dagvaarding handhaven. Die vorderingen strekken tot veroordeling van [gedaagden] tot betaling binnen zeven dagen na het vonnis van € 227,48 inclusief btw aan reparatiekosten, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 22 augustus 2016 tot aan de dag van algehele betaling, alsmede tot veroordeling van [gedaagden] in de proceskosten, de nakosten begrepen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
[gedaagden] voeren verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
In verband met de resterende vordering(en) van [eisers] heeft de voorzieningenrechter geen nadere mondelinge behandeling nodig geacht.
4.2.
In kort geding resteert thans de vordering van [eisers] om [gedaagden] te veroordelen tot betaling van een geldsom.
Met betrekking tot een voorziening in kort geding, bestaande in veroordeling tot betaling van een geldsom, is terughoudendheid op haar plaats. De rechter zal daarbij niet alleen hebben te onderzoeken of het bestaan van een vordering van de eiser op de gedaagde voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist, terwijl de rechter in de afweging van de belangen van partijen mede zal hebben te betrekken de vraag naar - kort gezegd - het risico van onmogelijkheid van terugbetaling, welk risico kan bijdragen tot weigering van de voorziening.
4.3.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het bestaan van de vordering op [gedaagden] betreffende de kosten van werkzaamheden die in opdracht van [eisers] zijn gemaakt in verband met lekkage voldoende aannemelijk is. Hij heeft hierbij in aanmerking genomen het e-mailbericht van de aannemer van [eisers] van 14 juni 2016, waaruit volgt dat de oorzaak van de lekkage bij de gebrekkige bouwkundige toestand van het pand van [gedaagden] was gelegen. Met het laten bestaan van die gebrekkige situatie, als gevolg waarvan voor [eisers] lekkage is opgetreden, hebben [gedaagden] naar voorlopig oordeel onrechtmatig gehandeld.
4.4.
[gedaagden] betwisten de oorzaak van de lekkage van 12 juni 2016 als zijnde door hun pand veroorzaakt. [gedaagden] baseren zich daarbij op een rapport dat zou zijn uitgebracht door aannemer [C] , waarmee zij kennelijk - bij het niet-overleggen van het desbetreffende rapport - doelen op het e-mailbericht van die aannemer van 10 april 2017 aan [gedaagden] .
4.5.
Nog ervan afgezien dat laatstbedoeld bericht rept van goten van een - in deze procedure onbekende - heer [D 1] , zodat betwijfeld kan worden of dit onderdeel van het bericht ter zake doende is, stelt de voorzieningenrechter vast dat dit bericht moeilijk verenigbaar is met het e-mailbericht van aannemer [A] van 24 februari 2017. Hij acht hierbij aannemelijk dat in beide berichten een en dezelfde monteur van [C] wordt bedoeld, waar de namen [F] en [E] zijn genoemd en de advocaat van [eisers] blijkens de brief van 11 april 2017 heeft gesproken met [F] van [C] .
4.6.
Mede gezien de laatstgenoemde brief, acht de voorzieningenrechter uit de informatieverstrekking voldoende aannemelijk geworden dat tussen medewerkers van de aannemers contact is geweest over de situatie van beide dakgoten zoals zij die hebben waargenomen.
4.7.
[gedaagden] verweren zich tegen de het standpunt van [eisers] dat de oorzaak van de lekkage in het pand van [eiser 1] was gelegen in de toestand van de goot c.a. van het pand van [gedaagden] , met een beroep op de aanbevelingen die kennelijk niet door de betrokken medewerker van die aannemer, maar door de directeur van [C] zijn opgesteld en ter kennis van [gedaagden] zijn gebracht.
De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat dit verweer niet slaagt. Met deze aanbevelingen, die, afgezien van de aard daarvan als zodanig, ook nog eens veronderstellenderwijs in relatie met de lekkage worden gebracht met de bewoordingen “omdat de oorzaak van de lekkage bij het perceel van de heer [D 1] ook ontstaan zou kunnen zijn door…” is immers geen sprake van een voldoende gemotiveerde weerlegging van de stellingen van [eisers]
4.8.
Hoewel de spoedeisendheid van de in dit kort geding resterende geldvordering nauwelijks is onderbouwd, is het ter algehele beslechting van het geschil niettemin aangewezen om in dit kort geding op deze vordering te beslissen, te meer waar het restitutierisico niet aannemelijk is en het een vordering van geringe omvang betreft.
De vordering zal dan ook worden toegewezen.
4.9.
Met inachtneming van de betalingstermijn van zeven dagen in de brief van 22 augustus 2016 zal de gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom worden toegewezen per 30 augustus 2016.
4.10.
De voorzieningenrechter zal [gedaagden] in de proceskosten veroordelen, niet alleen omdat zij per saldo in het ongelijk zijn gesteld maar mede vanwege hun passieve houding in het voorgerechtelijk traject, op grond waarvan redelijkerwijs moet worden geoordeeld dat [eisers] dit geding niet nodeloos aanhangig hebben gemaakt.
De kosten aan de zijde van [eisers] worden tot op heden begroot op:
  • dagvaarding € 344,60
  • griffierecht € 883,00
  • salaris advocaat
Totaal € 1.754,60
4.11.
De gevorderde nakosten zullen, op de hierna te melden wijze, worden toegewezen.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
verleent verstek tegen de niet verschenen gedaagden,
5.2.
veroordeelt [gedaagden] tot betaling aan [eisers] van een bedrag van € 227,48 inclusief btw, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 30 augustus 2016 tot aan de dag der algehele betaling,
5.3.
veroordeelt [gedaagden] in de kosten van deze procedure, aan de zijde van [eisers] tot op heden begroot op € 1.754,60, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.4.
veroordeelt [gedaagden] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagden] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.R. Hidma en in het openbaar uitgesproken op 17 mei 2017.