ECLI:NL:RBOVE:2017:2474

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
15 juni 2017
Publicatiedatum
15 juni 2017
Zaaknummer
07/996520-12 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor grootschalige beleggingsfraude door vader en zoon met aanzienlijke schadevergoeding aan benadeelden

Op 15 juni 2017 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 71-jarige man en zijn 37-jarige zoon, die beiden zijn veroordeeld voor grootschalige beleggingsfraude. De verdachten hebben samen ongeveer 3,2 miljoen euro verduisterd van investeerders die dachten te investeren in onroerend goed in Duitsland. Deskundigen hebben vastgesteld dat de vader door psychische problemen niet geschikt is voor een gevangenisstraf. De rechtbank heeft hem daarom veroordeeld tot een maximale taakstraf van 240 uur en een voorwaardelijke celstraf van 18 maanden met een proeftijd van 3 jaar. De zoon is veroordeeld tot 24 maanden gevangenisstraf, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met dezelfde proeftijd. Beide mannen zijn verplicht om meer dan 3 miljoen euro aan schadevergoedingen te betalen aan de benadeelden. De rechtbank heeft de straffen gematigd vanwege het aanzienlijke tijdsverloop van de feiten, die dateren van 2007 tot 2011. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachten de ingelegde gelden niet hebben gebruikt voor de beloofde investeringen, maar voor andere doeleinden, waaronder persoonlijke uitgaven. De rechtbank heeft de tenlastelegging van oplichting niet bewezen verklaard, maar de verduistering wel. De zaak heeft geleid tot grote financiële problemen voor de benadeelden, die hun inleg niet terug hebben ontvangen.

Uitspraak

Rechtbank Overijssel

Afdeling Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 07/996520-12 (P)
Datum vonnis: 15 juni 2017
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte A] ,
geboren op [geboortedatum] 1946 te [geboorteplaats] ,
wonende in [woonplaats] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 12 november 2015, 23 november 2015, 16 januari 2016, 22 mei 2017 en 1 juni 2017.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. C.H.J. Bollenen van hetgeen door verdachte en diens raadsman mr. V. Wolting, advocaat te Zwolle, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:in de periode van 1 juli 2007 tot en met 20 juli 2010, al dan niet samen met een ander, een geldbedrag van in totaal € 2.707.883,-- toebehorende aan Dutch Global Investments I, II en/of III BV heeft verduisterd,
dan wel dat hij in de genoemde periode feitelijk leiding of opdracht heeft gegeven aan/tot het door Dutch Global Investments BV i.o. en/of Dutch Global Investments I, II en/of III BV, al dan niet samen met een ander, oplichten van een groot aantal personen;
feit 2:in de periode van 29 juli 2010 tot en met 3 augustus 2011, al dan niet samen met een ander, een geldbedrag van in totaal € 117.460,-- toebehorende aan Consumentendienst Financiën BV (handelend onder de naam Prince Projects) heeft verduisterd,
dan wel dat hij in de periode van 1 april 2010 tot en met 9 februari 2011 feitelijk leiding of opdracht heeft gegeven aan/tot het door Consumentendienst Financiën BV (handelend onder de naam Prince Projects), al dan niet samen met een ander, oplichten van een groot aantal personen;
feit 3:feitelijk leiding of opdracht heeft gegeven aan/tot het door Dutch Global Investments BV i.o en/of Dutch Global Investments I, II en/of III BV, op 23 juli 2007, al dan niet samen met een ander, gebruik maken van een valse of vervalste factuur.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
(voornamelijk zaaksdossier 1 en zaaksdossier 4)
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode vanaf 01 juli 2007
tot en met 20 juli 2010 in Ommen en/of Zwolle, althans in Nederland, tezamen
en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een
geldbedrag van in totaal 2.707.883 euro, althans een hoeveelheid geld, in elk
geval enig goed, geheel of ten dele toebehorend aan Dutch Global Investments
BV en/of Dutch Global Investments II BV en/of Dutch Global Investments III BV,
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders,
en welke geldbedragen/goederen verdachte en/of zijn mededader(s) telkens uit
hoofde van zijn/haar persoonlijke dienstbetrekking bij en/of als bestuurder
van Dutch Global Investments BV en/of Dutch Global Investments II BV en/of
Dutch Global Investments III BV en/of Alco Europe Beheer B.V., in elk geval
anders dan door misdrijf, te weten als inleggeld voor de aankoop van onroerend
goed in Duitsland, onder zich had(den), telkens wederrechtelijk zich
heeft/hebben toegeëigend en/of doen/laten toe-eigenen
en/of
Dutch Global Investments B.V. i.o., Dutch Global Investments BV en/of Dutch
Global Investments II BV en/of Dutch Global Investments III BV op één of meer
tijdstippen in of omstreeks de periode vanaf 01 juli 2007 tot en met 20 juli
2010 in Ommen en/of Zwolle en/of Garderen en/of Ulft en/of Rijssen en/of
Almere en/of Hengelo en/of Engwierum, althans in Nederland, tezamen en in
vereniging met elkaar en/of met een ander of anderen, althans alleen en/of
ieder voor zich, (telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en)
wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van
een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door
een samenweefsel van verdichtsels, een of meer perso(o)n(en) heeft bewogen
en/of heeft doen bewegen tot de afgifte van (een) geldbedrag(en), in elk geval
van enig goed,
immers heeft die Dutch Global Investments BV en/of Dutch Global Investments II
BV en/of Dutch Global Investments III BV en/of haar mededader(s) met
vorenomschreven oogmerk valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in
strijd met de waarheid een of meer perso(o)n(en) , (onder andere) voorgewend
en/of (doen) voorwenden dat:
- de/het deelnamebedrag(en) (grotendeels) zou(den) worden geïnvesteerd in
onroerend goed in Duitsland, en/of
- er met die investeringen winst werd en/of kon worden behaald, en/of
- die winst als rente (maandelijks) (de gehele looptijd) werd/zou worden
uitgekeerd, en/of
- de/het uitgekeerde bedrag(en) die rente betrof, en/of
- die perso(o)n(en) de/het deelnamebedrag(en) na de looptijd terug zou(den)
krijgen, en/of
- er niets mis kon gaan en/of er zouden geen risico’s zijn;
waardoor die perso(o)n(en) (telkens) werd(en) bewogen tot de afgifte van een
of meer geldbedrag(en),
onder andere werd(en)
- ( op of omstreeks 21 januari 2008) [slachtoffer 1] (AG-08) bewogen tot afgifte
van 20.000 euro en/of 45.000 euro en/of 45.000 euro, en/of
- ( op of omstreeks 20 juni 2008) [slachtoffer 2] (AG-24) bewogen tot
afgifte van 25.000 euro, en/of
- ( op of omstreeks 10 september 2008 en/of 6 april 2009) [slachtoffer 3] (AG-01)
bewogen tot afgifte van 40.000 euro en/of 50.000 euro en/of 50.000 euro,
en/of
- ( op of omstreeks 3 oktober 2008) [slachtoffer 4] (AG-02) bewogen tot afgifte van
90.000 euro, en/of
- ( op of omstreeks 24 december 2009) [slachtoffer 5] (AG-20) bewogen tot
afgifte van 50.000 euro, en/of
- ( op of omstreeks 5 februari 2010) [slachtoffer 6] (AG-19) bewogen tot afgifte
van 50.000 euro,
tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte al dan
niet tezamen en in vereniging met een ander, (telkens) opdracht heeft gegeven,
dan wel aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte (telkens)
feitelijke leiding heeft gegeven;
art 321 Wetboek van Strafrecht
2.
(voornamelijk zaaksdossier 2)
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode vanaf 29 juli 2010
tot en met 3 augustus 2011 in Ommen en/of Lichtenvoorde, althans in Nederland
en/of Düsseldorf, althans in Duitsland, tezamen en in vereniging met een ander
of anderen, althans alleen, opzettelijk een geldbedrag van in totaal 117.460
euro, althans een hoeveelheid geld, in elk geval enig goed, geheel of ten
dele toebehorend aan Consumentendienst Financiën B.V. (handelend onder de naam
Prince Projects), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte
en/of zijn mededaders, en welke geldbedragen/goederen verdachte en/of zijn
mededader(s) telkens uit hoofde van zijn/haar persoonlijke dienstbetrekking
bij en/of als bestuurder en/of gevolmachtigde van Consumentendienst Financiën
B.V. (handelend onder de naam Prince Projects), in elk geval anders dan door
misdrijf, te weten als inleggeld voor goudwinning in Ghana, onder zich
had(den), telkens wederrechtelijk zich heeft/hebben toegeëigend en/of
doen/laten toe-eigenen.
en/of
Consumentendienst Financiën B.V. (handelend onder de naam Prince Projects) op
één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode vanaf 1 april 2010 tot en
met 9 februari 2011 in Ommen en/of Lichtenvoorde en/of Nijverdal en/of Ede,
althans in Nederland, tezamen en in vereniging met elkaar en/of met een ander
of anderen, althans alleen, (telkens) met liet oogmerk om zich en/of (een)
ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door liet aannemen van een valse naam
en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen
en/of door een samenweefsel van verdichtsels, een of meer perso(o)n(en) heeft
bewogen en/of heeft doen bewegen tot de afgifte van (een) geldbedrag(en), in
elk geval van enig goed,
immers heeft die Consumentendienst Financiën B.V. en/of haar mededader(s) met
vorenomschreven oogmerk valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in
strijd met de waarheid [slachtoffer 7] (AG-15) en/of [slachtoffer 8] (AG-16)
voorgewend en/of (doen) voorwenden dat:
- de/het deelnamebedrag(en) (grotendeels) zou(den) worden geïnvesteerd in
goudwinning in Ghana, en/of
er met die investeringen winst werd en/of kon worden behaald, en/of
die winst als rente werd/zou worden uitgekeerd, en/of
- die [slachtoffer 7] en/of [slachtoffer 8] de/het deelnamebedrag(en) na de looptijd terug
zou(den) krijgen;
waardoor die
- [slachtoffer 7] (op of omstreeks 26 mei 2010 en/of 27 mei 2010 en/of 19 juli 2010)
werd bewogen tot afgifte van 35.000 euro en/of 15.000 euro en/of 25.000
euro, en/of
- [slachtoffer 8] (op of omstreeks 11 november 2010 en/of 10 januari 2011) werd
bewogen tot afgifte van 15.000 euro en/of 10.000 euro;
tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte al dan
niet tezamen en in vereniging met een ander, (telkens) opdracht heeft gegeven,
dan wel aan welke bovenomschreven verboden gedraging (en) verdachte (telkens)
feitelijke leiding heeft gegeven;
art 321 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
3.
Dutch Global Investments IO en/of Dutch Global Investments BV en/of Dutch
Global Investments II BV en/of Dutch Global Investments III BV op of omstreeks
23 juli 2007 in Ommen en/of Zwolle en/of Nijverdal en/of Apeldoorn, althans in
Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk gebruik heeft gemaakt van (een) vals(e) en/of vervalst(e) factuur
- zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen -
als ware dat geschrift echt en onvervalst,
bestaande dat gebruikmaken hierin dat een factuur d.d. 23 juli 2007 (D-l42,
pag. 2165) van AFB Algemene Financiële Belangen in de bedrijfsadministratie
van Dutch Global investment IO en/of Dutch Global Investments BV en/of Dutch
Global Investments II BV en/of Dutch Global Investments III BV was opgenomen,
bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat op die factuur staat vermeld
dat er 119.000 euro (inclusief btw) aan opstartkosten ten behoeve van het
opzetten van een remisiers-netwerk zijn gemaakt (ten behoeve van Dutch Global
Investment IO) , terwijl het in werkelijkheid een afkoopsom was van hetgeen
[naam 1] tegoed had van Triple A en/of AFB Algemene Financiële Belangen
die kosten nimmer heeft gemaakt,
terwijl zij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat dit/die geschrift(en)
bestemd was/waren voor zodanig gebruik;
tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte al dan
niet tezamen en in vereniging met een ander, (telkens) opdracht heeft gegeven,
dan wel aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte (telkens)
feitelijke leiding heeft gegeven;
art 225 lid 2 Wetboek van Strafrecht

3.De voorvragen

De raadsman heeft gesteld dat de dagvaarding onder de feiten 1 en 2 nietig is, voor zover ten aanzien van die feiten zowel verduistering als oplichting is tenlastegelegd met de woorden “en/of”. Dit is volgens de raadsman tegenstrijdig, aangezien oplichting en verduistering elkaar volgens hem juridisch uitsluiten. Alleen legaal verkregen gelden kunnen verduisterd worden. Gelden die door oplichting zijn verkregen kunnen niet meer verduisterd worden in de optiek van de raadsman.
De officier van justitie heeft bestreden dat de tenlastelegging in zoverre nietig is. Zij heeft erop gewezen dat sprake kan zijn van twee fasen binnen de in de tenlastelegging genoemde periode. Een fase waarin verduistering aan de orde is en een fase waarin van oplichting sprake is.
De rechtbank is van oordeel dat de tenlastelegging ten aanzien de feiten 1 en 2 dient te worden opgevat als een cumulatieve/alternatieve tenlastelegging. De tenlastelegging ziet dus op oplichting en/of verduistering met betrekking tot dezelfde aangevers. De rechtbank is voorts van oordeel dat nu, zoals de officier van justitie terecht heeft betoogd, binnen de tenlastegelegde tijdsperiode zowel sprake kan zijn van oplichting als van verduistering, er reeds daarom geen sprake is van een eventuele innerlijke tegenstrijdigheid.
Het verweer van de raadsman wordt derhalve verworpen.
De rechtbank stelt vast dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De bewijsoverwegingen [1]
4.1
Vaststelling van de feiten
Feit 1
Op 28 oktober 1975, 30 november 2007 respectievelijk 31 maart 2008 zijn de besloten vennootschappen Dutch Global Investments BV i.o, Dutch Global Investments II BV en Dutch Global Investments III BV (hierna: DGI I, II en III, gezamenlijk: DGI) opgericht. Bestuurder en enig aandeelhouder van DGI I is sinds 16 november 2007 Alco Europe Beheer BV. Bestuurder en enig aandeelhouder van DGI II en III is sinds 31 maart 2008 eveneens Alco Europe Beheer BV. Verdachte was van 11 september 2007 tot 1 januari 2009 bestuurder van Alco Europe Beheer BV. DGI I, II en III zijn op 10 januari 2011, 2 februari 2011 respectievelijk 26 oktober 2010 in staat van faillissement verklaard. [2]
De verdachte en zijn zoon, medeverdachte [verdachte B] , hebben gedurende de periode van 1 juli 2007 tot en met 1 april 2010 als (middellijk) bestuurder van DGI gelden van particulieren aangetrokken waarbij aan de deelnemers is medegedeeld dat deze gelden slechts gebruikt zouden worden voor de aanschaf van onroerend goed voornamelijk in Duitsland. [3]
De informatie omtrent de investering in een DGI-product werd gecommuniceerd via internet,
een brochure en/of mondeling met de potentiële deelnemers. Middels deze
informatiekanalen werd telkenmale bij de deelnemers de indruk gewekt dat DGI serieus bezig was met de aanschaf van onroerend goed dan wel dat DGI reeds in het bezit was van onroerend goed.
Aan een aantal deelnemers is verteld dat de belegging een zekere "hypothecaire zekerheid" genoot. Daarmee gaf men aan dat een belegging in DGI geen risico met zich meebracht. Het kon niet mis gaan, hetgeen ook bleek uit de informatie vermeld op de website en in de brochures. Men beloofde de deelnemer wat op de website of in de brochure stond vermeld. [4]
Op deze wijze hebben uiteindelijk 48 deelnemers in totaal € 3.204.335,-- overgemaakt naar een rekening op naam van DGI. In de praktijk heeft DGI slechts twee panden in eigendom gehad. [5] Uit het dossier blijkt dat de gelden van de deelnemers een andere bestemming hebben gekregen. Deze gelden gingen naar aan verdachte gelieerde vennootschappen, zoals Alco Europe Beheer BV, Alco Real Estate BV, Alco Europe BV en Call Pri BV. Ook gingen gelden naar de privé-bankrekeningen van verdachte en medeverdachte [verdachte B] . Tevens komt naar voren dat de bedragen door de verschillende vennootschappen werden besteed aan bedrijfskosten, salariskosten en contante opnames. [6]
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting is naar voren gekomen dat met name medeverdachte [verdachte B] zich samen met de adviseurs [naam 2] en [naam 3] heeft beziggehouden met het aantrekken van de gelden en zij kwamen derhalve bij de mensen thuis. [naam 2] en [naam 3] bezochten potentiële deelnemers namens de DGI-bedrijven. Daarnaast was het met name verdachte die zich bezig heeft gehouden met het selecteren van mogelijke projecten in Duitsland. [7] Deze projecten waren echter niet reëel, gelet op de aanschafprijzen van deze mogelijke projecten in verhouding tot het binnengehaalde totaalbedrag. Deze projecten konden gelet op de aanschafprijzen zonder meer niet aangeschaft worden. [8]
Voor de investering in een DGI-product zouden de deelnemers een rendementsvergoeding
ontvangen, variërend van 8,4% tot 12% per jaar. De rendementsvergoedingen werden betaald vanuit de inleggelden van andere deelnemers. Het geld voor de rendementen had moeten komen uit de winst van de aan- en verkoop van onroerend goed. [9] Uit het dossier blijkt ook dat de deelnemers slechts een bepaalde periode de rendementsvergoeding hebben ontvangen. Met name vanaf de tweede helft van 2009 begonnen de financiële problemen te ontstaan en konden de rendementsvergoedingen niet meer uitgekeerd worden. [10]
Feit 2
Op 15 juli 2008 is de rechtspersoon Consumentendienst Financiën BV opgericht. Deze vennootschap maakte gebruik van de handelsnaam Prince Projects. Vanaf de oprichting is verdachte enig aandeelhouder en bestuurder. Op 1 april 2010 wordt medeverdachte [verdachte B] ook bestuurder van Consumentendienst Financiën BV. [11]
De vennootschap maakt gebruik van een bankrekening met nummer 66.10.55.973. Na onderzoek van deze bankrekening is vastgesteld dat er via deze bankrekening € 135.000,-- is ingelegd door drie verschillende investeerders. [12]
Nadat de deelnemers het inleggeld op de hiervoor genoemde bankrekening hadden gestort, zijn deze bedragen direct doorgestort naar de bankrekeningen van Alco Europe Beheer BV en de privérekeningen van de verdachte en medeverdachte [verdachte B] . Tevens zijn er bedragen contant opgenomen. [13]
Twee investeerders hebben een verklaring gegeven over de investering in Prince Projects. Beide investeerders hebben verklaard dat zij geld hebben ingelegd met als doel de exploitatie van goudmijnen in Ghana. Beide investeerders hebben een brochure ontvangen waarin staat dat Prince Projects volledig onder beheer staat van verdachte en medeverdachte [verdachte B] en dat de ter beschikking gestelde gelden worden geïnvesteerd in de aankoop en exploitatie van goudmijnen in Ghana.
Prince Projects beloofde een jaarlijks rendement van 15% van het ingelegde geld en daarnaast 30% winstdeling per jaar. De investeerders hebben nooit enig rendement of winstdeling ontvangen. [14] Uit het financieel onderzoek is gebleken dat met het ingelegde geld van de beleggers niet is geïnvesteerd in de exploitatie van goudwinning in Ghana. [15]
Feit 3
In de administratie van DGI is een factuur ten bedrage van € 119.000,-- aangetroffen, gedateerd 23 juli 2007 en afkomstig van de eenmanszaak Algemene Financiële Belangen (AFB). Op de factuur is bij de omschrijving vermeld: Opstartkosten ten behoeve van het opzetten van een remisiersnetwerk”. [16]
AFB wordt gedreven voor rekening van [naam 1] . Deze onderneming is op 23 juli 2007 opgericht en op 1 januari 2008 zijn de activiteiten gestaakt. [17]
[naam 1] is tot omstreeks 2007 als buitendienst medewerker in dienst geweest van de eenmanszaak Triple A Hypotheken. Eigenaar van deze eenmanszaak is [verdachte A] . [18]
[naam 1] heeft verklaard dat zij na haar vertrek bij Triple A Hypotheken nog achterstallige provisie tegoed had van Triple A Hypotheken, dat medeverdachte [verdachte B] haar heeft gebeld om dit “probleem” voor [verdachte A] op te lossen, dat zij vervolgens om de tafel is gaan zitten met de verdachte en medeverdachte [verdachte B] en dat deze twee hebben besloten dat zij € 119.000,-- kreeg als afkoopsom. Verder heeft zij verklaard dat AFB is opgericht om de afkoopsom van Triple A Hypotheken te verantwoorden en dat zij hierin geen activiteiten heeft gehad. [19] [naam 2] was ook tot omstreeks 2007 als buitendienst medewerker werkzaam bij Triple A Hypotheken. Hij heeft verklaard dat hij bij zijn vertrek nog achterstallige provisie tegoed had en dat hij wist dat dit voor [naam 1] ook gold. [20] [verdachte B] heeft verklaard dat hij niet weet waar die factuur voor was en dat hij niet kan herinneren dat AFB remisiers heeft aangebracht. [21]
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd gelet op de inhoud van het dossier en daarin opgenomen getuigenverklaringen dat het onder de feiten 1, 2 en 3 ten laste gelegde bewezen wordt verklaard.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat verdachte schuldig is aan het verduisteren van de ingelegde gelden met dien verstande dat hij niet zich niet verantwoordelijk voelt voor de gelden die door zijn zoon medeverdachte [verdachte B] zijn verduisterd.
Ten aanzien van de oplichting heeft de raadsman betoogd dat verdachte ervan uitging dat men met de beste bedoelingen is gestart. Niet kan worden bewezen dat verdachte aan deze gedragingen feitelijk leiding heeft gegeven omdat de verklaringen die daaromtrent zijn aangegeven te algemeen zijn. De raadsman heeft bepleit dan verdachte hiervan moet worden vrijgesproken nu hij zich niet actief en effectief met enige vorm van oplichting heeft bezig gehouden. Eveneens ontkent verdachte dat het aan het door hem gevoerde beleid te wijten is dat oplichting zou hebben plaatsgevonden of dat dit door zijn initiatieven heeft kunnen plaatsvinden. Tenslotte stelt de raadsman dat van verdachte niet kon worden gevergd dat hij de eventuele oplichting zou kunnen voorkomen, omdat hij simpelweg van deze oplichting niet op de hoogte was.
Ten aanzien van het vervalste geschrift heeft de raadsman bepleit dat verdachte hiervan moet worden vrijgesproken omdat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte hierbij betrokken is geweest.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
Met betrekking tot de onder feit 1 ten laste gelegde oplichting overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank heeft in het dossier geen overtuigend bewijs aangetroffen op grond waarvan zonder redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat bij verdachte en zijn medeverdachte van meet af aan het oogmerk heeft bestaan om de door de investeerders in DGI ingelegde gelden niet te investeren in onroerend goed in Duitsland, maar ten eigen bate aan te wenden. Niet bewezen is daarom dat het voorspiegelen van dergelijke investeringen aan de investeerders, zoals ten laste gelegd, valselijk is geweest.
Daarnaast kan uit de bewijsmiddelen niet volgen dat verdachte en zijn medeverdachten bij het aangaan van de investeringsovereenkomsten met de in de tenlastelegging genoemde personen nimmer de intentie hebben gehad om de ingelegde gelden terug te betalen.
De onder feit 1 ten laste gelegde oplichting acht de rechtbank derhalve niet bewezen en verdachte wordt dan ook vrijgesproken van dit feit.
Met betrekking tot de onder feit 1 ten laste gelegde verduistering overweegt de rechtbank dat verdachte de geldbedragen die DGI als financieel tussenpersoon van de verschillende investeerders heeft ontvangen, zich wederrechtelijk heeft toegeëigend.
De rechtbank merkt in dit verband op dat van toe-eigenen zoals ten laste is gelegd sprake is indien een persoon zonder daartoe gemachtigd te zijn als heer en meester beschikt over een goed dat aan een ander toebehoort. Van zodanig beschikken kan – afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval – onder meer sprake zijn indien aan een ander dan verdachte toebehorende gelden aan verdachte zijn overgemaakt met een bepaald, al dan niet contractueel vastgelegd doel en verdachte deze gelden tegen de afspraken in beheert of voor andere doeleinden heeft aangewend, dan wel indien teruggave van die gelden door verdachte onmogelijk is gemaakt of aanmerkelijk is bemoeilijkt.
De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen af dat de geldbedragen die door de verschillende aangevers ter beschikking zijn gesteld aan DGI, teneinde deze te beleggen in onroerend goed in Duitsland in de ten laste gelegde periode nimmer zijn aangewend voor welk investeringsproject dan ook. In plaats van de ingelegde gelden te investeren in winstgevende projecten, en zo de betaling van de toegezegde rente en de terugbetaling van de ingelegde hoofdsommen mogelijk te maken, zijn de bedragen grotendeels gebruikt voor de financiering van de bedrijfsvoering van DGI alsmede voor de salarissen van verdachte en zijn medeverdachte, het afbetalen van schulden en daarnaast zijn grote bedragen contant opgenomen.
Verdachte heeft de verduistering bekend, uitsluitend voor zover de gelden hem ten goede zijn gekomen. De rechtbank is echter van oordeel dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte als directeur feitelijk mede de leiding had over de algehele gang van zaken binnen DGI en Alco Europe Beheer BV en dat de verduistering van het gehele tenlastegelegde bedrag hem moet worden toegerekend. Verdachte en zijn medeverdachte hebben in strijd met hetgeen aan de aangevers is voorgehouden en/of tegen de met die aangevers gemaakte afspraken in, de ingelegde gelden beheerd en voor andere doeleinden aangewend. Door deze andere aanwending hebben de verdachten de teruggave van de ingelegde geldbedragen
– met de toegezegde rentevergoeding – door onmogelijk gemaakt of aanmerkelijk bemoeilijkt.
Verdachten hebben aldus zonder daartoe gemachtigd te zijn als heer en meester beschikt over de ingelegde gelden en zich die gelden toegeëigend.
De onder feit 1 ten laste gelegde verduistering acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2
Hetgeen hierboven is overwogen geldt mutatis mutandis ook voor feit 2. Verdachte wordt derhalve van de onder feit 2 ten laste gelegde oplichting vrijgesproken en de rechtbank acht de onder feit 2 ten laste gelegde verduistering wettig en overtuigend bewezen.
Feit 3
Uit de verklaringen van de getuige [naam 1] en [naam 2] , afgelegd tegenover de opsporingsambtenaren en bij de rechter-commissaris, leidt de rechtbank af dat de omschrijving op de factuur niet de werkelijke lading dekt. Het factuurbedrag is bedoeld voor de afkoopsom van achterstallige provisie van Triple A Hypotheken en Assurantiën, die voornoemde [naam 1] nog tegoed had van Triple A Hypotheken en Assurantiën – en dus niet van DGI – en heeft niets te maken met het opstarten van een netwerk zoals op de factuur staat vermeld. Hierbij wordt ook in aanmerking genomen dat AFB slechts een half jaar heeft bestaan en van bedrijfsactiviteiten niets is gebleken. Voorts heeft de rechtbank geen reden om te twijfelen aan de verklaring van [naam 1] dat verdachte en medeverdachte [verdachte B] tot deze constructie hebben besloten.
De rechtbank acht dit feit dan ook wettig en overtuigend bewezen.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
1.
verdachte in de periode vanaf 1 juli 2007 tot en met 20 juli 2010 in Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk een geldbedrag toebehorend aan Dutch Global Investments BV en Dutch Global Investments II BV en Dutch Global Investments III BV en welk geldbedrag verdachte en zijn mededaders anders dan door misdrijf, te weten als inleggeld voor de aankoop van onroerend goed in Duitsland, onder zich hadden, telkens wederrechtelijk zich hebben toegeëigend;
2.
verdachte in de periode vanaf 29 juli 2010 tot en met 3 augustus 2011 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, een geldbedrag toebehorend aan Consumentendienst Financiën BV (handelend onder de naam Prince Projects) en welk geldbedrag verdachte en zijn mededaders anders dan door misdrijf, te weten als inleggeld voor goudwinning in Ghana, onder zich hadden, telkens wederrechtelijk zich hebben toegeëigend;
3.
Dutch Global Investments i.o. BV op 23 juli 2007 in Nederland, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een valse factuur – zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen – als ware dat geschrift echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken hierin dat een factuur d.d. 23 juli 2007 van AFB Algemene Financiële Belangen in de bedrijfsadministratie van Dutch Global Investment i.o was opgenomen, bestaande die valsheid hierin dat op die factuur staat vermeld dat er 119.000 euro (inclusief btw) aan opstartkosten ten behoeve van het opzetten van een remisiersnetwerk zijn gemaakt (ten behoeve van Dutch Global Investment i.o), terwijl het in werkelijkheid een afkoopsom was van hetgeen [naam 1] tegoed had van Triple A, terwijl zij wist dat dit geschrift bestemd was voor zodanig gebruik,
tot het plegen van welk bovenomschreven strafbare feit verdachte feitelijke leiding heeft gegeven.
De rechtbank heeft de in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte wordt hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder de feiten 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 321 en 225 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1 en feit 2telkens het misdrijf:
verduistering, meermalen gepleegd;
en
feit 3het misdrijf:
opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, gepleegd door een rechtspersoon terwijl verdachte daar feitelijk leiding aan heeft gegeven.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte gelet op zijn geestelijke gezondheidstoestand wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaar voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat aan verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf moet worden opgelegd gelet op zijn geestelijke gezondheidstoestand. Hij stelt dat een voorwaardelijke gevangenisstraf een passende straf is.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft in zijn hoedanigheid van (middellijk) bestuurder van de investeringsmaatschappij DGI, samen met zijn zoon medeverdachte [verdachte B] , geldbedragen die door investeerders in DGI waren belegd, verduisterd tot een bedrag van ongeveer 3,2 miljoen euro. Ook de inlegde gelden in het project Prince Projects zijn door hen verduisterd. Deze door de investeerders in DGI en Prince Projects ingelegde gelden zijn door verdachte niet gebruikt voor het doel waarvoor zij aan DGI en Prince Projects waren verstrekt. Het ingelegde geld is grotendeels opgegaan aan kosten, salarissen, afbetalen van schulden en contante geldopnames. Als gevolg van verdachtes handelwijze is een aantal investeerders in grote financiële problemen gekomen.
Verder heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het gebruik van een vervalst geschrift.
Bij de bepaling van de aan verdachte op te leggen straf heeft de rechtbank acht geslagen op de door het LOVS (Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht) vastgestelde oriëntatiepunten, die voor een zaak als onderhavige waarbij sprake is van een benadelingsbedrag van
€ 1.000.000,-- en hoger een straf aangeven vanaf 24 maanden gevangenisstraf tot het wettelijk maximum aan gevangenisstraf.
In beginsel is de rechtbank van oordeel dat feiten als de onderhavige een forse gevangenisstraf rechtvaardigen.
Uit de uitgebrachte psychiatrische rapportages door:
  • T. de Boer d.d. 20 juni 2016,
  • H.A. Gerritsen d.d. 23 september 2013 en
  • H.E.M. van Beek d.d. 12 mei 2017,
blijkt echter dat verdachte in toenemende mate depressief is geworden. Hij is daarnaast angstig en heeft ook suïcidale gedachtes. Sinds 1970 heeft hij periodes van somberheid gekend. Hij is meerdere keren poliklinisch behandeld voor zijn depressieve klachten. Ook is hij zoals uit de eerdere rapportage Pro Justitia naar voren is gekomen, in 2013 twee maanden opgenomen geweest op de afdeling psychiatrie. Hoewel er geen aanwijzingen zijn gevonden voor een persoonlijkheidsstoornis is verdachte volgens de psychiater De Boer niet detentiegeschikt. Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank tevens meegewogen dat sprake is van een aanzienlijk tijdsverloop sinds de strafbare feiten gepleegd zijn en dat verdachte niet eerder met justitie in aanraking is geweest.
Al het voorgaande in aanmerking nemend ziet de rechtbank reden voor oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf van achttien maanden.
Uit voornoemde psychiatrische rapportages blijkt niet dat verdachte niet kan werken en ook de raadsman heeft niet gesteld dat verdachte niet kan werken. Gelet hierop en mede gelet op de ernst van de feiten zoals hierboven is overwogen zal de rechtbank aan verdachte de werkstraf van de maximale duur opleggen.

8.De schade van benadeelden

8.1
De vordering van de benadeelde partijen
Dhr. [benadeelde 1] , wonende [adres 1] ;
Dhr. [slachtoffer 1] , wonende [adres 2] ;
Dhr. [benadeelde 2] , wonende [adres 3] ;
Dhr. [benadeelde 3] , wonende [adres 4] ;
Dhr. [benadeelde 4] , wonende [adres 5] ;
Dhr. [benadeelde 5] , wonende [adres 6] ;
Dhr. [benadeelde 6] , wonende [adres 7] ;
Mw. [benadeelde 7] , wonende [adres 8] ;
Dhr. [benadeelde 8] , wonende [adres 9] ;
Dhr. [slachtoffer 7] , wonende [adres 10] ;
Dhr. [benadeelde 9] , wonende [adres 11] ;
Dhr. [benadeelde 10] , wonende [adres 12] ;
Dhr. [benadeelde 11] , wonende [adres 13] ;
Dhr. [benadeelde 12] , wonende [adres 14] ;
Dhr. [benadeelde 13] , wonende [adres 15] ;
Dhr. [benadeelde 14] , wonende [adres 16] ;
Dhr. [benadeelde 15] , wonende [adres 17] ;
Dhr. [benadeelde 16] , wonende [adres 18] ;
Dhr. [benadeelde 17] , wonende [adres 19] ;
Mw. [slachtoffer 3] , wonende [adres 20] ;
De erven van mw. [benadeelde 18] , wonende [adres 21] ;
Dhr. [benadeelde 19] , wonende [adres 22] ;
Dhr. [benadeelde 20] , wonende [adres 23] ;
Dhr. [benadeelde 21] , wonende [adres 24] ;
Dhr. [benadeelde 22] , wonende [adres 25] ;
Dhr. [benadeelde 23] , wonende [adres 26] ;
Dhr. [benadeelde 24] , wonende [adres 27] ;
Mw. [benadeelde 25] , wonende [adres 28] ;
De erven van [benadeelde 26] , wonende [adres 29] ;
Mw. [benadeelde 27] , wonende [adres 30] ;
Dhr. [slachtoffer 5] , wonende [adres 31] ;
Dhr. [benadeelde 28] , wonende [adres 32] ;
[benadeelde 29] , wonende [adres 33] ;
Dhr. [benadeelde 30] , wonende [adres 34] ;
[benadeelde 31] , wonende [adres 35] ;
Dhr. [benadeelde 32] , wonende [adres 36] ;
Dhr. [benadeelde 33] , wonende [adres 37] ;
Dhr. [benadeelde 34] , wonende [adres 38] ;
Dhr. [benadeelde 35] , wonende [adres 39] ;
Dhr. [benadeelde 36] , wonende [adres 40] ;
Dhr. [slachtoffer 6] , wonende [adres 41] ,
hebben zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces en hebben gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld om een schadevergoeding te betalen met daarbij oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat degenen die zich hebben gevoegd als benadeelde partij ontvankelijk zijn in hun vordering voor het deel van de schade dat bestaat uit de inleg minus de ontvangen betalingen.
Voor het overige zijn hun vorderingen niet ontvankelijk omdat het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om zijn/haar stelling ten aanzien van dat deel van de vordering alsnog nader te onderbouwen tot een onevenredige belasting van het strafgeding zouden leiden.
De officier van justitie voorts gevorderd dat de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair bepleit dat benadeelde partijen niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in hun vorderingen nu verdachte op 12 april 2012 persoonlijk failliet is verklaard en dit faillissement nog steeds loopt. Artikel 26 van de Faillissementswet staat daarom aan indiening van de civiele vorderingen in de weg.
De verdediging is voorts van mening dat het niet opportuun is in deze zaak om de schadevergoedingsmaatregel op te leggen, nu daarmee in het lopende faillissement de gelijkheid van de schuldeisers omzeild kan worden. Daarnaast heeft de raadsman betoogd dat, nu verdachte vanwege het faillissement geen mogelijkheid heeft om een op te leggen betalingsverplichting na te komen, oplegging van een dergelijke maatregel neerkomt op een verkapte straf. De verdediging bepleit daarom dat de rechtbank zal afzien van oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat benadeelde partijen niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in hun vorderingen nu deze vorderingen niet voldoende zijn onderbouwd en de onderbouwing tot een onevenredige zware belasting van het strafgeding zou leiden.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door de bewezenverklaarde feiten 1 en 2 rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de voornoemde benadeelde partijen.
Verdachte was op het moment dat de benadeelde partijen hun vorderingen in de onderhavige strafprocedure aanhangig hebben gemaakt reeds persoonlijk failliet. Benadeelden hebben hun vorderingen gebaseerd op een door verdachte gepleegde onrechtmatige daad. De feiten waarop de benadeelden hun vorderingen hebben gebaseerd, hebben plaatsgevonden vóór de datum waarop verdachte in staat van faillissement is verklaard. De verbintenis tot vergoeding van de schade die een benadeelde ten gevolge van de door verdachte gepleegde onrechtmatige daad heeft geleden, is derhalve vóór de faillissementsdatum ontstaan, zodat die verbintenis deel van de faillissementsboedel uitmaakt. Gelet op het bepaalde in artikel 26 Faillissementswet kan een vordering die de voldoening van een verbintenis uit de faillissementsboedel tot doel heeft, gedurende het faillissement uitsluitend door aanmelding ter verificatie worden ingesteld.
Gelet op het vorenstaande moeten de benadeelde partijen in hun vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
Met betrekking tot de oplegging van een schadevergoedingsmaatregel overweegt de rechtbank het volgende.
Het gestelde faillissement is bij de beoordeling van een individuele vordering van een benadeelde partij een bepalend gegeven. Dat bepalende karakter heeft het naar het oordeel van de rechtbank niet bij de vraag of wel of niet een schadevergoedingsmaatregel moet worden opgelegd.
De schadevergoedingsmaatregel is een zelfstandige strafrechtelijke maatregel die beoogt een door een strafbaar feit benadeelde te versterken in zijn positie tot herstel van de rechtmatige toestand. Hieraan ligt de gedachte ten grondslag om de benadeelde de inspanningen om dat herstel te bereiken zoveel als mogelijk uit handen te nemen. Die inspanningen worden door het opleggen van de maatregel in handen gelegd van het Openbaar Ministerie (de Staat), waarbij deze mede gebonden is aan de speciale regelgeving met betrekking tot een gefailleerde. Reeds daarom kan niet worden gezegd dat het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel niet opportuun is en evenmin dat het opleggen als vanzelfsprekend neerkomt op een verkapte straf.
Het verweer van de verdediging wordt dan ook verworpen en omdat verdachte op zich naar burgerlijk recht jegens de slachtoffers aansprakelijk is voor de schade die door de bewezen verklaarde strafbare feiten is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot de hieronder te vermelden bedragen. Hierbij is tot uitgangspunt genomen de inleggelden van alle deelnemers zoals deze uit het dossier blijken. Eventuele rendementsuitkeringen worden niet in mindering gebracht, nu contractueel overeen was gekomen dat deelnemers hun inleggeld terug zouden krijgen en dat aan hen periodiek rendement zou worden uitbetaald.
Dhr. [benadeelde 1] , voornoemd een bedrag van € 55.300,--;
Dhr. [slachtoffer 1] , voornoemd een bedrag van € 110.000,--;
Dhr. [benadeelde 2] , voornoemd een bedrag van € 115.000,--;
Dhr. [benadeelde 3] voornoemd een bedrag van € 110.000,--;
Dhr. [benadeelde 4] voornoemd een bedrag van € 110.000,--;
Dhr. [benadeelde 5] voornoemd een bedrag van € 15.000,--;
Dhr. [benadeelde 6] voornoemd een bedrag van € 105.000,--;
Mw. [benadeelde 7] voornoemd een bedrag van € 15.000,--;
Dhr. [benadeelde 8] voornoemd een bedrag van € 25.000,--;
Dhr. [slachtoffer 7] voornoemd een bedrag van € 75.000,--;
Dhr. [benadeelde 9] voornoemd een bedrag van € 161.500,--;
Dhr. [benadeelde 10] voornoemd een bedrag van € 55.000,--;
Dhr. [benadeelde 11] voornoemd een bedrag van € 100.000,--;
Dhr. [benadeelde 12] , voornoemd een bedrag van € 85.000,--;
Dhr. [benadeelde 13] , voornoemd een bedrag van € 40.000,--;
Dhr. [benadeelde 14] voornoemd een bedrag van € 65.000,--;
Dhr. [benadeelde 15] voornoemd een bedrag van € 140.000,--;
Dhr. [benadeelde 16] voornoemd een bedrag van € 25.000,--;
Dhr. [benadeelde 17] voornoemd een bedrag van € 45.000,--;
Mw. [slachtoffer 3] voornoemd een bedrag van € 140.000,--;
De erven van Mw. [benadeelde 18] voornoemd een bedrag van € 50.000,--;
Dhr. [benadeelde 19] voornoemd een bedrag van € 50.000,--;
Dhr. [benadeelde 20] voornoemd een bedrag van € 15.000,--;
Dhr. [benadeelde 21] voornoemd een bedrag van € 200.000,--;
Dhr. [benadeelde 22] voornoemd een bedrag van € 1.000,--;
Dhr. [benadeelde 23] voornoemd een bedrag van € 100.000,--;
Dhr. [benadeelde 24] voornoemd een bedrag van € 50.000,--;
Mw. [benadeelde 25] voornoemd een bedrag van € 100.000,--;
De erven van [benadeelde 26] voornoemd een bedrag van € 120.000,--;
Mw. [benadeelde 27] voornoemd een bedrag van € 25.000,--;
Dhr. [slachtoffer 5] voornoemd een bedrag van € 50.000,--;
Dhr. [benadeelde 28] voornoemd een bedrag van € 50.000,--;
[benadeelde 29] voornoemd een bedrag van € 75.000,--;
Dhr. [benadeelde 30] voornoemd een bedrag van € 140.000,--;
[benadeelde 31] voornoemd een bedrag van € 40.000,--;
Dhr. [benadeelde 32] voornoemd een bedrag van € 15.000,--;
Dhr. [benadeelde 33] voornoemd een bedrag van € 100.000,--;
Dhr. [benadeelde 34] voornoemd een bedrag van € 195.000,--;
Dhr. [benadeelde 35] voornoemd een bedrag van € 20.035,--;
Dhr. [benadeelde 36] voornoemd een bedrag van € 50.000,--;
Dhr. [slachtoffer 6] voornoemd een bedrag van € 50.000,--.
Het verzoek van de raadsman om de vervangende hechtenis te bepalen op één dag wordt niet ingewilligd. Nu de exacte bestemming van een deel van het verduisterde geld niet duidelijk is geworden en de rechtbank het niet uitgesloten acht dat verdachte nog over een deel daarvan de beschikking zou kunnen krijgen, zal, ondanks zijn broze gezondheidstoestand, worden bepaald dat in beginsel voor het geval dat volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, vervangende hechtenis voor de duur van 180 dagen zal worden toegepast.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 27, 36f en 57 Sr.
10. De beslissing
De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart niet bewezen dat verdachte de onder de feiten 1 en 2 ten laste gelegde oplichting heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart bewezen dat verdachte de onder de feiten 1 en 2 ten laste gelegde verduistering
en het onder feit 3 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder de feiten 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;

strafbaarheid feit

  • verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
verduistering, meermalen gepleegd;
feit 3 het misdrijf:
opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, gepleegd door een rechtspersoon terwijl verdachte daar feitelijk leiding aan heeft gegeven;
s
trafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder de feiten 1, 2 en 3 bewezenverklaarde;
straf
  • veroordeelt verdachte tot een
  • beveelt, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
  • veroordeelt verdachte voorts tot een
  • bepaalt dat deze gevangenisstraf
  • kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de
  • stelt als
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;

schadevergoeding

- bepaalt dat de voornoemde benadeelde partijen niet-ontvankelijk zijn in hun vorderingen, en dat de benadeelde partijen die vorderingen voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen;
schadevergoedingsmaatregel
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 3.087.835,--ten behoeve van de hierna genoemde personen, met bevel, voor het geval dat volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat vervangende hechtenis voor de duur van 180 dagen zal worden toegepast, (een en ander voor zover dit bedrag niet door een mededader zal zijn voldaan). Tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis laat de betalingsverplichting onverlet:
Dhr. [benadeelde 1] , voornoemd een bedrag van € 55.300,--;
Dhr. [slachtoffer 1] , voornoemd een bedrag van € 110.000,--;
Dhr. [benadeelde 2] , voornoemd een bedrag van € 115.000,--;
Dhr. [benadeelde 3] voornoemd een bedrag van € 110.000,--;
Dhr. [benadeelde 4] voornoemd een bedrag van € 110.000,--;
Dhr. [benadeelde 5] voornoemd een bedrag van € 15.000,--;
Dhr. [benadeelde 6] voornoemd een bedrag van € 105.000,--;
Mw. [benadeelde 7] voornoemd een bedrag van € 15.000,--;
Dhr. [benadeelde 8] voornoemd een bedrag van € 25.000,--;
Dhr. [slachtoffer 7] voornoemd een bedrag van € 75.000,--;
Dhr. [benadeelde 9] voornoemd een bedrag van € 161.500,--;
Dhr. [benadeelde 10] voornoemd een bedrag van € 55.000,--;
Dhr. [benadeelde 11] voornoemd een bedrag van € 100.000,--;
Dhr. [benadeelde 12] , voornoemd een bedrag van € 85.000,--;
Dhr. [benadeelde 13] , voornoemd een bedrag van € 40.000,--;
Dhr. [benadeelde 14] voornoemd een bedrag van € 65.000,--;
Dhr. [benadeelde 15] voornoemd een bedrag van € 140.000,--;
Dhr. [benadeelde 16] voornoemd een bedrag van € 25.000,--;
Dhr. [benadeelde 17] voornoemd een bedrag van € 45.000,--;
Mw. [slachtoffer 3] voornoemd een bedrag van € 140.000,--;
De erven van Mw. [benadeelde 18] voornoemd een bedrag van € 50.000,--;
Dhr. [benadeelde 19] voornoemd een bedrag van € 50.000,--;
Dhr. [benadeelde 20] voornoemd een bedrag van € 15.000,--;
Dhr. [benadeelde 21] voornoemd een bedrag van € 200.000,--;
Dhr. [benadeelde 22] voornoemd een bedrag van € 1.000,--;
Dhr. [benadeelde 23] voornoemd een bedrag van € 100.000,--;
Dhr. [benadeelde 24] voornoemd een bedrag van € 50.000,--;
Mw. [benadeelde 25] voornoemd een bedrag van € 100.000,--;
De erven van [benadeelde 26] voornoemd een bedrag van € 120.000,--;
Mw. [benadeelde 27] voornoemd een bedrag van € 25.000,--;
Dhr. [slachtoffer 5] voornoemd een bedrag van € 50.000,--;
Dhr. [benadeelde 28] voornoemd een bedrag van € 50.000,--;
[benadeelde 29] voornoemd een bedrag van € 75.000,--;
Dhr. [benadeelde 30] voornoemd een bedrag van € 140.000,--;
[benadeelde 31] voornoemd een bedrag van € 40.000,--;
Dhr. [benadeelde 32] voornoemd een bedrag van € 15.000,--;
Dhr. [benadeelde 33] voornoemd een bedrag van € 100.000,--;
Dhr. [benadeelde 34] voornoemd een bedrag van € 195.000,--;
Dhr. [benadeelde 35] voornoemd een bedrag van € 20.035,--;
Dhr. [benadeelde 36] voornoemd een bedrag van € 50.000,--;
Dhr. [slachtoffer 6] voornoemd een bedrag van € 50.000,--.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Wentink, voorzitter, mr. Y. Cenik en mr. A.M. den Dulk, rechters, in tegenwoordigheid van H.J. Veldhuis, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 15 juni 2017.
Buiten staat
Mr. J. Wentink is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s zijn dit bladzijden uit het dossier van de FIOD/Belastingdienst met nummer 49615. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Proces-verbaal (zaaksdossier I) inzake verdachte d.d. 18 december 2013 opgemaakt door de verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant] (blz. 61 en 62) en uittreksels uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel (D-009, D-011, D-013).
3.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 22 mei 2017.
4.Proces-verbaal van verhoor van de getuige [slachtoffer 3] (AG-01-01 blz. 899 en 900) d.d. 9 oktober 2012, het proces-verbaal van de getuige [benadeelde 19] (AG-07-01 blz. 948, 950 en 95) d.d. 24 oktober 2012 en het proces-verbaal van de getuige [benadeelde 2] (AG-17-01 blz. 1039, 1040, 1041) d.d. 8 januari 2013.
5.Proces-verbaal (zaaksdossier I) inzake verdachte d.d. 18 december 2013 opgemaakt door de verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant] (blz. 85, 86, 87, 88, 99 en 100).
6.Proces-verbaal (zaaksdossier IV) inzake verdachte d.d. 18 december 2013 opgemaakt door de verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant] (blz. 244 t/m 249).
7.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 22 mei 2017, het proces-verbaal van verhoor van de getuige [naam 3] d.d. 22 april 2013 (blz. 1168, 1169, 1172), het proces-verbaal van verhoor van de getuige [naam 2] d.d. 26 juni 2013 (blz. 1185 en 1186) en de verklaring van de medeverdachte [verdachte B] afgelegd bij de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken d.d. 21 april 2016.
8.Proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige] d.d. 3 april 2013 ( blz. 1154 en 1155) en de verklaring van de getuige [getuige] op 14 juni 2016 afgelegd bij de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken.
9.Een geschrift zijnde een deelname overeenkomst DGI BV obligatie van [slachtoffer 3] (blz. 2427, 2444). Een geschrift zijnde een deelname overeenkomst DGI BV obligatie van [slachtoffer 4] (blz. 2472).
10.Proces-verbaal van verhoor van de getuige [slachtoffer 3] (AG-01-01 blz. 899 en 900) d.d. 9 oktober 2012 en het proces-verbaal van de getuige [benadeelde 19] (AG-07-01 blz. 948, 950 en 95) d.d. 24 oktober 2012 en het proces-verbaal van de getuige [benadeelde 2] (AG-17-01 blz. 1039, 1040, 1041) d.d. 8 januari 2013.
11.Een geschrift zijnde een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel d.d. 8 maart 2012 (D-037), het proces-verbaal van verhoor van de medeverdachte [verdachte B] (blz. 1315).
12.Proces-verbaal (zaaksdossier II) inzake verdachte d.d. 18 december 2012 op gemaakt door de verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant] (blz. 168).
13.Proces-verbaal (zaaksdossier II) inzake verdachte d.d. 18 december 2013 opgemaakt door de verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant] (blz. 167 tot en met 170).
14.Proces-verbaal van verhoor van de getuige [slachtoffer 7] (AG-15-01) d.d. 12 december 2012 (blz. 1020, 1021, 1022 en 1025) en het proces-verbaal van verhoor van de getuige [slachtoffer 8] (AG-16-01) d.d. 17 december 2012 (blz. 1030, 1031, 1032 en 1034).
15.Proces-verbaal (zaaksdossier II) inzake verdachte d.d. 18 december 2013 opgemaakt door de verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant] (blz. 167 tot en met 170).
16.D-142.
17.Een geschrift zijnde een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel d.d. 24 september 2012 (D-146).
18.Een geschrift zijnde een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel d.d. 10 juni 2011 (D-050).
19.Proces-verbaal (zaaksdossier III) d.d. 18 december 2012 op gemaakt door de verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant] (blz. 211).
20.Proces-verbaal van verhoor van de getuige [naam 2] d.d. 26 juni 2013 (blz. 1177, 1178 en 1180).
21.Proces-verbaal (zaaksdossier III) d.d. 18 december 2012 op gemaakt door de verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant] (blz. 211).