ECLI:NL:RBOVE:2017:2469

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
8 juni 2017
Publicatiedatum
15 juni 2017
Zaaknummer
C/08/201038 / KG ZA 17-126
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot staking van executie van echtscheidingsbeschikking wegens gebrek aan rechtstitel

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, op 8 juni 2017 een vonnis gewezen in een kort geding tussen eiser en gedaagde, beiden gewezen echtgenoten. Eiser vorderde dat gedaagde zou worden veroordeeld om de executie van een beschikking van 18 juni 2008 te staken, omdat er volgens eiser geen rechtstitel meer aanwezig was om deze beschikking te executeren. De achtergrond van de zaak betreft een echtscheiding waarbij partijen afspraken hebben gemaakt in een echtscheidingsconvenant. Eiser stelde dat de executie onrechtmatig was, omdat de vordering van gedaagde onvoldoende concreet was en de inhoud van de beschikking van 18 juni 2008 was achterhaald door een latere beschikking van 26 januari 2015. Gedaagde voerde verweer en stelde dat de afspraken in het convenant voorrang hadden boven de latere beschikking.

De voorzieningenrechter oordeelde dat er inderdaad geen rechtstitel meer was om de beschikking van 18 juni 2008 te executeren, omdat deze was achterhaald door de beschikking van 26 januari 2015. De voorzieningenrechter wees erop dat gedaagde had nagelaten om tijdig rechtsmiddelen aan te wenden tegen deze latere beschikking, waardoor deze in kracht van gewijsde was gegaan. De voorzieningenrechter concludeerde dat de executie van de beschikking van 18 juni 2008 misbruik van recht opleverde en heeft de vordering van eiser toegewezen. Gedaagde werd veroordeeld om binnen 24 uur na betekening van het vonnis de executie te staken, op straffe van een dwangsom. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten droeg.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer: C/08/201038 / KG ZA 17-126
Vonnis in kort geding van 8 juni 2017
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser,
advocaat mr. E.G. Blankestijn te Almelo,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. G.A. Hendriks te Almelo.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties,
  • de producties van de zijde van gedaagde,
  • de mondelinge behandeling,
  • de schriftelijke toelichting van eiser,
  • de pleitnota van gedaagde.
1.2.
Ten slotte is - bij vervroeging - vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn op 16 juni 2017 gehuwd te [plaats 1] ( [land] ). Bij beschikking de rechtbank Almelo van 18 juni 2008 is de echtscheiding uitgesproken. Partijen hebben over de gevolgen van de echtscheiding afspraken gemaakt, welke afspraken zij destijds hebben laten vastleggen in een echtscheidingsconvenant (hierna: het convenant). Dit convenant maakt deel uit van de echtscheidingsbeschikking en is aan die beschikking gehecht. In het convenant is - voor zover van belang - het volgende opgenomen:
“(…)
3.3.
Partijen komen overeen dat de inboedel in goed onderling overleg zal worden verdeeld.
3.4.
Partijen komen voorts overeen dat de overige vermogensbestanddelen zullen worden toebedeeld aan de man[eiser, toevoeging voorzieningenrechter]
, zulks onder de verplichting de schulden van de huwelijksvermogensgemeenschap voor zijn rekening te nemen en als zijn schuld te voldoen en om er voor zorg te dragen dat de vrouw [gedaagde, toevoeging voorzieningenrechter]
binnen twee weken na de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand, zal worden ontslagen uit de hoofdelijkheid.
(…)”
2.2.
Voornoemde beschikking is op 7 juli 2008 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
2.3.
Op 17 december 2014 heeft gedaagde een verzoekschrift ex artikel 3:174 van het Burgerlijk Wetboek (BW) ingediend. Bij beschikking van 26 januari 2015 heeft deze rechtbank, locatie Almelo, op dit verzoekschrift beslist. De beslissing luidt – onder meer en voor zover van belang – als volgt.
“(…)
De beslissing
De rechtbank:
I. machtigt [gedaagde] om de onroerende zaak staande en gelegen aan de [adres] te [plaats 2] te gelde te maken;
II. bepaalt dat [gedaagde] wordt aangewezen als vertegenwoordiger van [eiser] (als bedoeld in artikel 3:300 lid 1 BW), in het bijzonder om, zodra een bod op de woning is uitgebracht waarvan [gedaagde] én de aan te wijzen makelaar van mening zijn dat dat acceptabel is, (mede) namens [eiser] het bod te aanvaarden en voor het overige (mede namens [eiser] ) al datgene te doen wat nodig is om de verkoop en levering van de woning en de afwikkeling van de daaraan verbonden hypothecaire geldlening en de daaraan verbonden kosten, zoals makelaars- en taxatiekosten, te bewerkstelligen;
III. bepaalt dat de koopsom dient te worden benut ter voldoening van de hypothecaire schuld;
IV. bepaalt dat een eventueel restant van de hypothecaire schuld alsmede alle kosten verband houdende met de verkoop van de woning (waaronder begrepen de makelaarskosten, eventuele taxatiekosten en de kosten van de notaris, voor zover die niet door de koper worden gedragen) gelijkelijk voor rekening van partijen komen;
(…)”
2.4.
Tegen de beschikking van 26 januari 2015 zijn geen rechtsmiddelen aangewend.
2.5.
Op 14 december 2016 heeft gedaagde de beschikking van 18 juni 2008 aan eiser laten betekenen, waarbij - samengevat weergegeven - eiser is bevolen een bedrag van in totaal € 43.114,22 te voldoen, onder aanzegging dat bij niet-voldoening aan dit bevel gedaagde over zal gaan tot executie van de beschikking van 18 juni 2008.
2.6.
Bij brief van 24 maart 2017 heeft de deurwaarder aan eiser - kort gezegd - meegedeeld dat er executiemaatregelen genomen zullen worden.
2.7.
Daarop heeft eiser zich genoodzaakt gezien om dit kort geding in te leiden.

3.Het geschil

3.1.
Eiser vordert samengevat - gedaagde te veroordelen om binnen 24 uur na betekening van het te wijzen vonnis de executie van de beschikking van 18 juni 2008 te staken en gestaakt te houden, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom en met veroordeling van gedaagde in de kosten van deze procedure.
3.2.
Aan zijn vordering(en) legt eiser - samengevat weergegeven - het volgende ten grondslag. De in gang gezette executie op basis van de beschikking van 18 juni 2008 is onrechtmatig. Enerzijds omdat de vordering zoals gedaagde die stelt te hebben onvoldoende concreet, niet bepaalbaar en niet te herleiden is en anderzijds omdat de inhoud van deze beschikking is achterhaald door de beschikking van 26 januari 2015.
3.3.
Gedaagde voert gemotiveerd verweer. Zij stelt dat het bedrag van € 43.000,-- voldoende concreet, bepaalbaar en te herleiden is naar het convenant. Op het moment van de ondertekening van het convenant was het voor partijen duidelijk dat er sprake was van een onderwaarde met betrekking tot de woning. Partijen hebben een waarde van € 145.000,-- toegekend aan de woning terwijl de hypotheekschuld in totaal € 194.669,-- bedroeg. In het convenant staat duidelijk vermeld dat eiser alle schulden van de huwelijksvermogensgemeenschap voor zijn rekening dient te nemen. Dat eiser na de echtscheiding niet heeft getracht de woning over te nemen en er zorg voor te dragen dat gedaagde kon worden ontslagen uit de hoofdelijkheid staat hier los van. Partijen hebben ten tijde van het ondertekenen van het convenant duidelijk voor ogen gehad dat eiser de schulden van de huwelijksvermogensgemeenschap op zich zou nemen. In ruil daarvoor heeft eiser ook grotendeels alle activa toegedeeld gekregen. Gedaagde stelt dat hetgeen partijen zijn overeengekomen in het convenant voorrang heeft boven de beschikking van
26 januari 2015. Partijen zijn vrij om bij het convenant rechten en verplichtingen aan te gaan inzake hun echtscheiding. Via het convenant hebben zij hun onderlinge rechtsverhouding willen regelen. Daarnaast is gedaagde van mening dat het convenant op grond van de redelijkheid en billijkheid dient voor te gaan op de beschikking van 26 januari 2015. Eiser heeft immers financieel voordeel gehad door de schulden van de huwelijksvermogensgemeenschap op zich te nemen. Doordat eiser de helft van de restschuld heeft voldaan aan de ING Bank, zadelt hij gedaagde op met een schuld van ruim € 43.000,--. Eiser heeft zich niet gehouden aan de afspraken zoals partijen zijn overeengekomen in het convenant.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het spoedeisend belang volgt uit de aard van het gevorderde en is overigens ook niet betwist door gedaagde.
4.2.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is er geen rechtstitel (meer) om de beschikking van 18 juni 2008 te executeren voor zover deze betrekking heeft op het bepaalde in artikel 3.4. van het convenant, nu deze beschikking wat betreft dit onderdeel is achterhaald door de beschikking van 26 januari 2015, waarin onder meer is bepaald dat een eventueel restant van de hypothecaire schuld alsmede alle kosten verband houdende met de verkoop van de woning (waaronder begrepen de makelaarskosten, eventuele taxatiekosten en de kosten van de notaris, voor zover die niet door de koper worden gedragen), gelijkelijk voor rekening van partijen komen.
4.3.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter had het op de weg van gedaagde gelegen, voor het geval zij zich niet kon verenigen met de beschikking van 26 januari 2015, om (tijdig) rechtsmiddelen tegen deze beschikking aan te wenden. Dat is nagelaten om hoger beroep in te stellen, komt voor rekening en risico van gedaagde.
4.4.
Vorenstaande betekent dat de beschikking van 26 januari 2015 in kracht van gewijsde is gegaan en heeft tot gevolg dat (onder meer) de hypothecaire schuld gelijkelijk voor rekening van partijen komt. Gedaagde kan zich er derhalve thans niet (meer) op beroepen dat eiser (onder meer) de hypothecaire schuld voor zijn rekening zou nemen. Dat eiser zich niet heeft gehouden aan de afspraken zoals neergelegd in het convenant doet niet (meer) ter zake, waarbij de voorzieningenrechter overweegt dat voor het ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening medewerking van de hypotheekhouder nodig is. Uit de zich in het dossier bevindende stukken is voldoende aannemelijk geworden dat de hypotheekhouder vanaf omstreeks medio 2012 niet bereid was gedaagde te ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening. Omdat gedaagde niet uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid werd ontslagen heeft zij er voor gekozen om het traject van verkoop van de woning te starten. Daartoe heeft zij een verzoek ex artikel 3:174 BW bij deze rechtbank ingediend en dit heeft geleid tot de beschikking van 26 januari 2015. De woning van partijen is in november 2015 verkocht en geleverd aan een derde.
4.5.
Met inachtneming van het vorenoverwogene wordt gedaagde niet gevolgd in haar betoog dat de beschikking van 18 juni 2008 voorrang heeft boven de beschikking van
26 januari 2015, ook niet op grond van de redelijkheid en billijkheid. De met het convenant beoogde situatie, namelijk (onder meer) toedeling van de woning, alsmede de hypothecaire geldlening, aan eiser is thans niet meer aan de orde en is ook niet meer te realiseren.
4.6.
Voor zover gedaagde heeft gesteld dat de levensverzekeringen bij Aegon en Nationale Nederlanden aan eiser zijn toebedeeld en dat deze verzekeringen in totaal ongeveer € 66.633,-- zullen opleveren voor eiser, overweegt de voorzieningenrechter dat dit aspect in onderhavige (executie) procedure niet ter beoordeling voorligt.
4.7.
Met inachtneming van het vorenstaande komt de voorzieningenrechter dan ook tot de conclusie dat de executie van de beschikking van 18 juni 2008 misbruik van recht oplevert.
4.8.
Gelet op het vorenstaande zal het gevorderde door eiser - op na te melden wijze - worden toegewezen. De gevorderde dwangsom zal worden beperkt en gemaximeerd als in de beslissing vermeld.
4.9.
Aangezien het geschil voortkomt uit de omstandigheid dat partijen gewezen echtgenoten zijn, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om de proceskosten te compenseren.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
Veroordeelt de vrouw om binnen 24 uur na betekening van dit vonnis de executie van de beschikking van de rechtbank Almelo van 18 juni 2008 voor zover deze betrekking heeft op het bepaalde in artikel 3.4. van het (aan de beschikking van 18 juni 2008 gehechte) echtscheidingsconvenant te staken en gestaakt te houden, zulks op verbeurte van een dwangsom van € 5.000,-- voor iedere dag of ieder dagdeel waarop zij in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen, met een maximum van € 50.000,--.
5.2.
Verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
5.3.
Compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
5.4.
Wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. U. van Houten en in het openbaar uitgesproken op
8 juni 2017. [1]

Voetnoten

1.type: