ECLI:NL:RBOVE:2017:241

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
23 januari 2017
Publicatiedatum
23 januari 2017
Zaaknummer
ak_16_3038
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening ambtenaar gemeente Haaksbergen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel op 23 januari 2017 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. De verzoekster, een ambtenaar van de gemeente Haaksbergen, was sinds 10 november 1980 werkzaam in de functie van senior medewerker P&O. Op 23 november 2016 werd zij zonder enige motivering vrijgesteld van haar werkzaamheden met behoud van bezoldiging. De verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing en verzocht om een voorlopige voorziening om terug te keren naar haar werkplek.

De voorzieningenrechter oordeelde dat het niet in het belang van beide partijen was om de verzoekster terug te laten keren naar de werkvloer voordat er een oplossing was gevonden in het overleg tussen de gemeente en de verzoekster. De rechter benadrukte dat de beslissing om de verzoekster vrij te stellen niet zorgvuldig was voorbereid en onvoldoende was gemotiveerd, maar dat dit niet leidde tot toewijzing van het verzoek om voorlopige voorziening. Beide partijen gaven aan bereid te zijn om in gesprek te gaan over een oplossing, en de voorzieningenrechter achtte het niet raadzaam dat de verzoekster in afwachting van de beslissing op bezwaar terugkeerde naar haar werkplek.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, met de mogelijkheid dat een nieuw verzoek kan worden ingediend als het overleg tussen partijen niet voortgang vindt of als de beslissing op bezwaar te lang op zich laat wachten. De uitspraak is gedaan door mr. P.H. Banda, in aanwezigheid van griffier G. Kootstra, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 16/3038
uitspraak van de voorzieningenrechter op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoekster] , te [woonplaats] , verzoekster,

gemachtigde: mr. F.F. van Norel, werkzaam bij ARAG rechtsbijstand te Leusden,
en

het college van burgemeester en wethouders van Haaksbergen, verweerder;

gemachtigde: mr. H. van Essen, advocaat te Enschede.

Procesverloop

Verzoekster is sinds 10 november 1980 werkzaam in dienst van de gemeente Haaksbergen, laatstelijk in de functie van senior medewerker P&O.
Op 23 november 2016 heeft verweerder verzoekster met onmiddellijke ingang voor onbepaalde duur vrijgesteld van het verrichten van haar werkzaamheden met behoud van bezoldiging. Een en ander is haar mondeling meegedeeld.
Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 januari 2017. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en door [gemachtigde] , interim afdelingshoofd Ruimtelijke Ontwikkeling en P&O.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Verzoekster voert aan dat zij op 23 november 2016 geheel onverwacht en zonder enige motivering op non-actief is gesteld. Verzoekster stelt dat zij ruim 36 jaren naar tevredenheid heeft gefunctioneerd bij de afdeling P&O in de functie van senior medewerker P&O met coördinerende taken en altijd positieve functionerings- en beoordelingsgesprekken heeft gehad. Verzoekster is van mening dat zij een spoedeisend belang heeft om terug te keren naar haar werkplek nu geen enkele motivering voor de non-actiefstelling is gegeven en zij recht heeft op en belang heeft bij voortzetting van haar werkzaamheden.
Verweerder stelt dat verzoekster is vrijgesteld van het verrichten van haar werk om zich te kunnen bezinnen op haar situatie en het vervolg van haar loopbaan. De keuze voor een gang naar de rechter doet in de ogen van verweerder geen recht aan de situatie die hij voor ogen heeft, namelijk respectvol met elkaar omzien naar werkzaamheden waarin de kwaliteiten van verzoekster beter dan nu tot hun recht komen. Verweerder stelt dat deze inspanning er in eerste aanzet niet op is gericht om te komen tot onvoorwaardelijke beëindiging van het dienstverband bij de gemeente Haaksbergen, maar om in goed overleg te komen tot beëindiging van verzoeksters werkzaamheden binnen de cluster P&O. In alle opzichten is er vertrouwen dat haar wijze van functioneren naar de toekomst kan verbeteren.
Verweerder heeft geprobeerd om buiten de rechtbank om tot een vergelijk te kunnen komen. Er is verzoekster op 20 december 2016 een concreet aanbod gedaan in de vorm van een mobiliteitsovereenkomst bij een extern bureau en – voor zover daar bij verzoekster behoefte aan bestaat – een coaching-traject. Gedurende de periode van de mobiliteitsovereenkomst blijft het dienstverband van verzoekster in stand maar wordt zij vrijgesteld van het verrichten van werkzaamheden voor de gemeente Haaksbergen.
Verzoekster heeft echter te kennen gegeven dat zij niet in onderhandeling wil treden over een mobiliteitsovereenkomst, omdat er naar haar mening geen enkele aanleiding bestaat voor een beëindiging van de arbeidsrelatie.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
3. Gesteld voor de beoordeling of er aanleiding bestaat de gevraagde voorlopige voorziening te treffen dient de voorzieningenrechter in de eerste plaats de vraag te beantwoorden of in casu sprake is van een appellabel besluit.
Ingevolge artikel 8:1 van de Awb kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de bestuursrechter.
Ingevolge artikel 8:2, eerste lid, van de Awb – voor zover hier van belang – wordt met een besluit gelijkgesteld een andere handeling van een bestuursorgaan waarbij een ambtenaar als bedoeld in artikel 1 van de Ambtenarenwet, waaronder dus ook begrepen de gewezen ambtenaar, als zodanig belanghebbende is.
In aanmerking nemende de aan een ambtenaar gegeven mogelijkheid om in rechte op te komen tegen hetgeen hem of haar in rechtspositioneel opzicht raakt, gaat de voorzieningen-rechter er voorshands van uit dat de op 23 november 2016 verleende vrijstelling van werkzaamheden met behoud van bezoldiging, welke feitelijk neerkomt op non-actiefstelling met behoud van bezoldiging, moet worden beschouwd als een met een besluit gelijk te stellen handeling als bedoeld in artikel 8:2, tweede lid, van de Awb, waartegen verzoekster rechtsmiddelen kon aanwenden. Het verzoek is daarom ontvankelijk.
De voorzieningenrechter weegt de belangen van verzoekster die pleiten vóór het treffen van een voorlopige voorziening en de belangen van verweerder die pleiten tegen het treffen daarvan, als volgt.
Verweerder heeft verzoekster op 23 november 2016 met onmiddellijke ingang voor onbepaalde duur vrijgesteld van het verrichten van haar werkzaamheden met behoud van bezoldiging. Hoewel in een niet verzonden (concept) brief dienaangaande is vermeld dat de duur van vrijstelling is tot en met 1 januari 2017, ervan uitgaande dat in de periode van vrijstelling van werk een oplossing zal worden gevonden die verzoekster in staat stelt per 2 januari 2017 weer feitelijk werkzaam te zijn, is deze datum niet formeel aan verzoekster bekend gemaakt. Het dienstbelang verzet zich volgens verweerder tegen belasting van verzoekster met haar eigen werkzaamheden, omdat zij daarin onvoldoende functioneert.
Ter zitting heeft verweerders gemachtigde [gemachtigde] (hierna: [gemachtigde] ) verklaard dat de reden om verzoekster vrij te stellen van werkzaamheden is gelegen in het ontbreken van vertrouwen in het functioneren van verzoekster en het verbeteren van de rol van de afdeling P&O binnen de organisatie. [gemachtigde] stelt dat hij vanaf zijn indiensttreding als interim afdelingshoofd P&O in september 2015 bijna wekelijks gesprekken met verzoekster heeft gehad over haar functioneren, maar dat dit niet tot blijvende verbetering heeft geleid. Van deze gesprekken zijn volgens [gemachtigde] wel aantekeningen gemaakt, maar er heeft geen schriftelijke verslaglegging plaatsgevonden.
Er hebben in de periode vanaf september 2015 tot 23 november 2016 geen formele functioneringsgesprekken met verzoekster plaatsgevonden en er is evenmin een beoordeling opgemaakt over haar functioneren. [gemachtigde] heeft ter zitting verklaard dat dit een verzuim is geweest in het hele proces. Wat verweerder betreft is terugkeer van verzoekster in haar eigen functie bij de cluster P&O geen optie.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
Nu de conclusie van verweerder dat verzoekster niet in haar functie bij P&O kan worden gehandhaafd niet wordt gedragen door met stukken onderbouwde feiten en omstandigheden, is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat de beslissing om verzoekster vrij te stellen van werk met behoud van bezoldiging niet zorgvuldig is voorbereid en onvoldoende is gemotiveerd en daarom naar verwachting in bezwaar niet in stand zal kunnen blijven.
De voorzieningenrechter is echter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, van oordeel dat deze constatering - mede gelet op de nog relatief korte periode van de non-actiefstelling - niet dient te leiden tot toewijzing van de gevraagde voorziening.
Daarbij heeft de voorzieningenrechter in aanmerking genomen dat zowel verzoekster als verweerder ter zitting hebben verklaard dat terugkeer van verzoekster niet denkbaar is zonder dat daarover eerst een goed gesprek heeft plaatsgevonden.
Beide partijen hebben ter zitting te kennen gegeven dat zij bereid zijn om te proberen via gesprekken - al dan niet door tussenkomst van een mediator - tot een oplossing van het geschil te komen. Verzoekster heeft ter zitting aangegeven het gesprek met verweerder pas te willen aangaan nadat de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan op het onderhavige verzoek.
Om het overleg tussen partijen niet onnodig te frustreren acht de voorzieningenrechter het niet raadzaam en ook niet in het belang van verzoekster dat zij in afwachting van de beslissing op bezwaar terugkeert op de werkvloer.
Deze beoordeling kan welllicht anders uitvallen als de beslissing op bezwaar te lang op zich laat wachten of als er onvoldoende voortgang is in het overleg tussen partijen. Dat kan echter pas in het kader van een eventueel nieuw verzoek om voorlopige voorziening worden beoordeeld.
Het vorenstaande leidt tot het oordeel dat het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening wordt afgewezen.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H. Banda, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van G. Kootstra, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.