In deze zaak vordert de werknemer, hierna te noemen [eiser], doorbetaling van zijn loon van de werkgever, hierna te noemen [gedaagde], na een loonstop die door [gedaagde] is opgelegd. De loonstop is het gevolg van het niet verschijnen van [eiser] op het werk. De kantonrechter heeft op 31 mei 2017 uitspraak gedaan in kort geding. De procedure begon met een dagvaarding van [eiser] op 9 mei 2017, waarin hij een voorlopige voorziening vroeg. Tijdens de zitting op 17 mei 2017 zijn beide partijen verschenen, waarbij [eiser] werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. J.C. Dingeldein, en [gedaagde] door haar advocaat, mr. A.J.C. van Gurp.
De feiten van de zaak zijn als volgt: [eiser] is sinds 28 januari 1980 in dienst bij [gedaagde] en was werkzaam als medewerker in- en verkoop. Hij werd arbeidsongeschikt op 8 april 2016. Diverse bedrijfsartsen hebben de situatie van [eiser] beoordeeld, waarbij werd geconcludeerd dat hij niet in staat was om zijn werkzaamheden te verrichten. Ondanks deze conclusies heeft [gedaagde] [eiser] opgeroepen om zijn werk te hervatten, wat hij weigerde. Dit leidde tot de loonstop door [gedaagde].
De kantonrechter oordeelde dat [eiser] niet voldoende aannemelijk had gemaakt dat hij recht had op doorbetaling van zijn loon. De rechter stelde vast dat [eiser] zijn re-integratieverplichtingen niet was nagekomen door niet op het werk te verschijnen. De vorderingen van [eiser] werden afgewezen, en de proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij haar eigen kosten droeg. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.