ECLI:NL:RBOVE:2017:2274

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
31 mei 2017
Publicatiedatum
6 juni 2017
Zaaknummer
5960584 CV EXPL 17-3043
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot doorbetaling van loon na loonstop door werkgever wegens niet verschijnen op het werk

In deze zaak vordert de werknemer, hierna te noemen [eiser], doorbetaling van zijn loon van de werkgever, hierna te noemen [gedaagde], na een loonstop die door [gedaagde] is opgelegd. De loonstop is het gevolg van het niet verschijnen van [eiser] op het werk. De kantonrechter heeft op 31 mei 2017 uitspraak gedaan in kort geding. De procedure begon met een dagvaarding van [eiser] op 9 mei 2017, waarin hij een voorlopige voorziening vroeg. Tijdens de zitting op 17 mei 2017 zijn beide partijen verschenen, waarbij [eiser] werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. J.C. Dingeldein, en [gedaagde] door haar advocaat, mr. A.J.C. van Gurp.

De feiten van de zaak zijn als volgt: [eiser] is sinds 28 januari 1980 in dienst bij [gedaagde] en was werkzaam als medewerker in- en verkoop. Hij werd arbeidsongeschikt op 8 april 2016. Diverse bedrijfsartsen hebben de situatie van [eiser] beoordeeld, waarbij werd geconcludeerd dat hij niet in staat was om zijn werkzaamheden te verrichten. Ondanks deze conclusies heeft [gedaagde] [eiser] opgeroepen om zijn werk te hervatten, wat hij weigerde. Dit leidde tot de loonstop door [gedaagde].

De kantonrechter oordeelde dat [eiser] niet voldoende aannemelijk had gemaakt dat hij recht had op doorbetaling van zijn loon. De rechter stelde vast dat [eiser] zijn re-integratieverplichtingen niet was nagekomen door niet op het werk te verschijnen. De vorderingen van [eiser] werden afgewezen, en de proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij haar eigen kosten droeg. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Enschede
Zaaknummer: 5960584 CV EXPL 17-3043
Vonnis in kort geding van 31 mei 2017
in de zaak van
[eiser] ,
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij, hierna te noemen [eiser] ,
gemachtigde: mr. J.C. Dingeldein, advocaat
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde]
gedaagde partij, hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. A.J.C. van Gurp, advocaat.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
1.1.
de namens [eiser] betekende dagvaarding van 9 mei 2017, waarbij hij een vordering heeft ingesteld tot het treffen van een voorlopige voorziening en [gedaagde] heeft opgeroepen ter zitting in kort geding te verschijnen.
1.2.
Partijen hebben ter voorbereiding van de mondelinge behandeling nog producties in het geding gebracht.
1.3.
De vordering is behandeld ter zitting van 17 mei 2017.
[eiser] is verschenen, bijgestaan door mr. Dingeldein.
[gedaagde] , vertegenwoordigd door mevrouw [X] , eigenaar en de heer [Y] , directeur, is verschenen, bijgestaan door mr. Van Gurp.
1.4.
[eiser] heeft zijn standpunt laten toelichten door zijn gemachtigde, die daarbij gebruik heeft gemaakt van pleitaantekeningen.
De gemachtigde van [gedaagde] heeft tegen de vordering verweer gevoerd en daarbij gebruik gemaakt van pleitaantekeningen.
De griffier heeft van hetgeen ter zitting is besproken aantekeningen gemaakt.
1.5.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is op 28 januari 1980 bij [gedaagde] in dienst getreden. De laatste functie die [eiser] vervulde, is die van medewerker in- en verkoop tegen een salaris van thans
€ 3.727,96 bruto per maand, vermeerderd met 8% vakantietoeslag.
2.2.
Per 8 april 2016 is [eiser] arbeidsongeschikt geworden.
2.3.
Bedrijfsarts M.J. Jacobs heeft op 3 mei 2016 een Probleemanalyse WIA gemaakt met o.a. daarin de navolgende conclusies:

6.Beperkingen en mogelijkheden

[..]
6.3
Werknemer is op dit moment niet in staat om werkzaamheden te verrichten,
[..]

7.arbeidsverhouding

7.1
de arbeidsrelatie is verstoord.
[…]
10 Afweging
10.1
Ik verwacht dat werknemer wel weer kan hervatten in de eigen functie, maar dat lange tijd nodig is voor herstel en behandeling.
2.4.
Begin mei 2016 wordt Bureau TAIM door [gedaagde] ingeschakeld om te bemiddelen, hetgeen niet tot enig resultaat leidt.
2.5.
[gedaagde] schakelt in juli 2016 een andere Arbo-organisatie in, Vechtstad Consultancy. De aan deze organisatie verbonden bedrijfsarts A. Saweiros geeft op 4 juli 2016 een terugkoppelingsadvies aan [gedaagde] De bedrijfsarts komt o.a. tot het volgende:
Op 04-07-2016 zag ik uw medewerker in het kader van de verzuimbegeleiding en de arbeidsreïntegratie.
Er is sprake van spanningsklachten met energetische beperkingen gerelateerd aan de werksituatie. Betrokkene is onder behandeling.
Er is geen contact tussen de werkgever en betrokkene.
Advies en mogelijkheden:
Betrokkene is nog arbeidsongeschikt.
Het is mijns inziens essentieel dat een aantal zaken geregeld moet worden om adequaat functioneren op werk te realiseren.
[…]
2.6.
Op 16 augustus 2016 heeft [eiser] een deskundigenoordeel aangevraagd over de re-integratie inspanningen van [gedaagde] . Het UWV oordeelt op 2 september 2016 dat [gedaagde] onvoldoende meewerkt aan de re-integratie van [eiser] .
2.7.
Bedrijfsarts Saweiros geeft op 15 december 2016 wederom een terugkoppelingsadvies, nu naar aanleiding van een spreekuurcontract op diezelfde dag. Zijn advies luidt:
Deze casus is een slepende zaak en lijkt mij nu juridisch en niet meer medisch.
STECR werkwijze is hier van toepassing.
M.i. betrokkene is arbeidsongeschikt maar niet door ziekte of gebrek.
Ik adviseer de werkgever en betrokkene binnen 2 weken een oplossing te vinden voor de werkgerelateerde problematiek.
2.8.
[eiser] heeft vervolgens wederom een deskundigenoordeel aangevraagd.
- in de verzekeringsgeneeskundige rapportage d.d. 10 februari 2017 concludeert verzekeringsarts R.B.J. Hilhorst het volgende:
Aanvullende AD (arbeidsdeskundig, ktr) onderzoek is wenselijk voor onderzoek of werknemer zijn werk volledig aankan. Werknemer heeft naast het arbeidsconflict momenteel ook beperkingen voor werk door ziekte als gevolg van een gewrichtsaandoening i.c. beperkingen voor lang staan + lopen waarbij een urenbeperking voor 20 uur max.
- de arbeidsdeskundige UWV Hengelo (J. Bosma) schrijft in zijn deskundige rapportage van 15 februari 2017:

5.Arbeidskundige beoordeling

Op basis van de bevindingen van de VA (verzekeringsarts, ktr) kom ik tot de conclusie dat er sprake is van arbeidsongeschiktheid ten gevolge van ziekte en/of gebrek. Op grond van de daaruit voortvloeiende duurbeperking (4 uur per dag/20 uur per week) is [eiser] niet geschikt voor zijn eigen werk.
[…]
6. Conclusie.
Er is sprake van arbeidsongeschiktheid ten gevolge van ziekte en/of gebrek.
Op basis van de vastgestelde belastbaarheid is [eiser] niet geschikt voor het eigen werk.
2.9.
Het UWV oordeelt bij brief van 21 februari 2017 als volgt:
Ons deskundigenoordeel
u vindt dat u uw eigen werk niet kon doen. Uw werkgever vindt echter dat u uw eigen werk wel kon doen. Ons oordeel is dat u uw eigen werk inderdaad niet kon doen.
2.10.
Bedrijfsarts Saweiros geeft op 7 maart 2017 een terugkoppelingsadvies/bijstelling aan [gedaagde] . Zijn advies luidt:
Op 07-03-2017 heb ik een verslag ontvangen van de UWV-verzekeringsarts omtrent het deskundigenoordeel betreft bovengenoemde medewerker.
De verzekeringsarts acht betrokkene door fysieke beperkingen met lopen en lang staan arbeidsgeschikt voor 20 uur per week.
Advies en mogelijkheden:
Conform UWV-beschikking is betrokkene belastbaar met 20 uur per week met werkzaamheden waarbij rekening wordt gehouden met lopen en lang staan.
2.11.
Na ontvangst van dit advies heeft [gedaagde] [eiser] opgeroepen om op 14 maart jl. het werk te hervatten, aan welke oproeping [eiser] geen gehoor aan heeft gegeven. Partijen zijn vervolgens in overleg getreden om te bezien of een oplossing in der minne mogelijk was. Dat bleek niet mogelijk waarna [gedaagde] [eiser] heeft opgeroepen om op 4 april 2017 het werk te hervatten. [eiser] heeft dat geweigerd waarna [gedaagde] een loonstop heeft opgelegd.

3.Het geschil

3.1.
De vordering
[eiser] vordert, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] :
I. te veroordelen tot betaling aan [eiser] van het salaris van 5 april 2017 tot en met 30 april 2017, vermeerderd met de wettelijke vertragingsschade ex artikel 7:625 BW en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag dat het salaris betaald had moeten zijn, binnen vier dagen na het wijzen van het vonnis dan wel binnen twee dagen na betekening van het vonnis;
II. te veroordelen tot betaling aan [eiser] van het bruto maandsalaris vanaf 1 mei 2017 tot het rechtsgeldig einde van de arbeidsovereenkomst, vermeerderd met de wettelijke vertragingsschade ex artikel 7:625 BW vanaf het moment dat het salaris opeisbaar is en te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf de dag dat het salaris betaald had moeten zijn respectievelijk de wettelijke vertragingsschade verschuldigd is;
III. te bevelen een Plan van Aanpak op te stellen, dan wel aan te laten passen aan de huidige stand van zaken.
[eiser] staat kort gezegd op het standpunt dat hij niet geschikt is voor zijn eigen werd en dat het Plan van Aanpak aangepast moet worden. Terugkeer bij [gedaagde] acht [eiser] , niet alleen vanwege zijn fysieke beperkingen, onmogelijk; het tweede spoor zal wellicht uitkomst bieden. [eiser] heeft herhaaldelijk laten vragen om voornoemde actie, maar [gedaagde] werkt daar niet aan mee.
3.2.
Het verweer
[gedaagde] is – kort gezegd – de mening toegedaan dat zij met recht een loonstop heeft toegepast nu [eiser] weigert te hervatten met werkzaamheden. [gedaagde] concludeert dan ook tot afwijzing van de vordering.

4.De beoordeling

4.1.
Vast staat dat [gedaagde] vanaf 4 april 2017 gestopt is met het betalen van loon aan [eiser] . Daarmee is het spoedeisend belang van [eiser] voldoende gegeven, zodat [eiser] in zijn vorderingen kan worden ontvangen.
4.2.
Vooropgesteld dient te worden dat een vordering bij wijze van voorlopige voorziening alleen dan toewijsbaar is wanneer voldoende aannemelijk is dat de vordering in een bodemprocedure zal worden toegewezen. In dit geval moet daarom beoordeeld worden of [eiser] wel of geen aanspraak kan maken op zijn loon na zijn weigering om op het werk te verschijnen.
4.3.
[eiser] baseert zijn weigering op het deskundigenoordeel van het UWV d.d. 21 februari 2017 waarin geconcludeerd wordt dat [eiser] niet geschikt is voor het eigen werk. Na dit oordeel is het verslag van de verzekeringsarts door bedrijfsarts Saweiros ontvangen waarna die bedrijfsarts geconcludeerd heeft dat [eiser] voor werkzaamheden belastbaar was voor 20 uur per week waarbij rekening zou moeten worden gehouden met lopen en lang staan. Anders dan [eiser] beoogd heeft te stellen valt uit die conclusie naar het voorshandse oordeel van de kantonrechter niet te distilleren dat [eiser] volgens die bedrijfsarts ongeschikt was voor het verrichten van eigen werk voor de duur van 20 uur per week.
Het mag dan zo zijn dat [gedaagde] bij het oproepen van [eiser] voor het verrichten van werkzaamheden in het midden heeft gelaten welke werkzaamheden dat dat zouden zijn, maar van [eiser] had in redelijkheid wel gevergd mogen worden dat hij in ieder geval op 4 april 2017 bij [gedaagde] was verschenen om
a) te bezien welke werkzaamheden [gedaagde] voor hem in petto had en
b) in overleg te treden welke werkzaamheden hij wel zou kunnen verrichten indien de aangeboden werkzaamheden niet passend waren geweest gelet op de beperkingen bij [eiser] in het lopen en staan.
4.4.
Door zijn weigering om bij [gedaagde] op het werk te verschijnen is [eiser] niet alleen voorbij gegaan aan de conclusie van de bedrijfsarts van 7 maart 2017 maar heeft hij eveneens niet voldaan aan zijn re-integratieverplichtingen. Voldoende aannemelijk wordt geacht dat de bodemrechter tot het oordeel komt dat [gedaagde] op redelijke gronden over kon gaan tot een loonstop. De loonvorderingen, zoals opgenomen onder I en II van de dagvaarding worden dan ook afgewezen.
4.5.
De vordering van [eiser] om [gedaagde] te bevelen een Plan van Aanpak op te stellen dan wel aan te laten passen aan de huidige stand van zaken wordt eveneens afgewezen. Nog afgezien van de vraag of ter zake die vordering wel een spoedeisend belang bestaat, is die vordering onvoldoende concreet. Bovendien is het belang van een Plan van Aanpak niet eerder relevant dan op het moment van de aanvraag van WIA-uitkering waarbij ongetwijfeld beoordeeld zal worden of [gedaagde] en [eiser] voldaan hebben aan de op hen rustende re-integratieverplichtingen. Het is niet aan de kantonrechter, in ieder geval niet in kort geding, om een plan van aanpak handen en voeten te geven. Schiet [gedaagde] tekort in haar re-integratieverplichtingen dan zal dat mogelijk kunnen leiden tot een sanctie, maar dat is in deze zaak niet aan de orde. Bovendien heeft [gedaagde] gesteld dat er wel degelijk een plan van aanpak ligt, op welke stelling [eiser] onvoldoende heeft afgedongen.
4.6.
Nu van een kennelijk onredelijk gebruik van het procesrecht aan de zijde van [eiser] geen sprake is worden de proceskosten gecompenseerd, in dier voege dat iedere partij haar eigen kosten draagt.

5.De beslissing in kort geding

De kantonrechter:
I wijst de vorderingen af;
II compenseert de kosten in dier voege dat iedere partij haar eigen kosten draagt;
III verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. U. van Houten, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 31 mei 2017