ECLI:NL:RBOVE:2017:2238

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
26 april 2017
Publicatiedatum
31 mei 2017
Zaaknummer
08/952602-15
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
  • mr. Hendriks
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klaagschrift teruggave in beslag genomen contant geld in verband met strafzaak

In deze zaak heeft de rechtbank Overijssel op 26 april 2017 uitspraak gedaan op een klaagschrift van klager, die stelt dat contant geld dat onder zijn zoon in beslag is genomen, aan hem toebehoort en daarom moet worden teruggegeven. Het klaagschrift, ingediend door mr. J.D. Onland, betreft een beslag gelegd op grond van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering. Klager heeft verklaard dat hij in augustus 2016 een bedrag van € 35.000 in bewaring heeft gegeven aan zijn zoon, omdat hij het geld om veiligheidsredenen niet in zijn zomerhuisje wilde bewaren. De officier van justitie heeft echter betoogd dat het belang van de strafvordering het voortduren van het beslag vordert, omdat het niet onwaarschijnlijk is dat de strafrechter later het inbeslaggenomen geld verbeurd zal verklaren. De raadkamer heeft kennisgenomen van de argumenten van klager, de raadsman en de officier van justitie, en heeft vastgesteld dat er voldoende aanwijzingen zijn dat de zoon van klager betrokken is bij strafbare feiten, waaronder witwasactiviteiten. De raadkamer heeft geconcludeerd dat klager niet redelijkerwijs als rechthebbende van het geld kan worden beschouwd en heeft het klaagschrift ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Afdeling Strafrecht
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08/952602-15
Klaagschriftnummer: 17/186
Beschikking van de enkelvoudige raadkamer op het klaagschrift op grond van artikel 552a Sv van:
[klager],
geboren op [geboortedag] 1952,
wonende in [woonplaats], aan de [adres],
verder te noemen: klager.

1.Het verloop van de procedure

Het klaagschrift, gedateerd 6 maart 2017, is op dezelfde datum op de griffie van de rechtbank ontvangen. Het is ingediend namens klager, door mr. J.D. Onland, advocaat te Oldenzaal.
Het klaagschrift betreft een op grond van artikel 94 Sv gelegd beslag op de volgende pakketten contant geld:
  • € 2.150,-- (beslagnr. E.03.01.001),
  • € 8.850,-- (beslagnr. E.03.01.003) en
  • € 24.000,-- (beslagnr. E.03.01.004).
Zakelijk weergegeven wordt geklaagd over het uitblijven van een last tot teruggave.
Het klaagschrift is behandeld op de openbare zitting van de raadkamer van 26 april 2017.
Bij de behandeling zijn de officier van justitie, klager en de raadsman gehoord.
De belanghebbende [belanghebbende], onder wie genoemde geldbedragen in beslag zijn genomen, is behoorlijk opgeroepen maar niet verschenen.
De raadkamer heeft kennis genomen van het door de officier van justitie overgelegde dossier van de strafzaak tegen verdachte [belanghebbende] voornoemd, naar aanleiding waarvan de inbeslagneming heeft plaatsgevonden.
De raadkamer heeft ook kennisgenomen van de op 20 april 2017 gedateerde schriftelijke reactie van de officier van justitie op het klaagschrift alsmede van de brief van 30 november 2016 van de officier van justitie aan de raadsman van klager in reactie op eerdere e-mailberichten van de raadsman aan de officier van justitie.

2.De standpunten van klager, de raadsman en de officier van justitie

Het standpunt van klager en de raadsman houdt samengevat in dat klager in augustus 2016 een bedrag van € 35.000,= in bewaring heeft gegeven aan zijn zoon [belanghebbende]. Klager had dit geld tot 1 augustus 2016 gedeponeerd in een kluisje bij de ABN-AMRO Bank. Omdat de bank per 1 augustus 2016 deze dienst heeft beëindigd, heeft klager zijn safeloket leeggehaald en het geld om veiligheidsredenen (bij zijn zoon in Amsterdam is het geld met het oog op inbraken veiliger dan in het zomerhuisje van klager op een recreatiepark in [woonplaats]) in bewaring gegeven aan zijn zoon in Amsterdam. Het geld was oorspronkelijk verkregen in 2008 uit een hypotheekverstrekking op de woning van klager voor de overwaarde. Klager heeft van het oorspronkelijke bedrag van € 50.000,= in de periode van 19 december 2008 tot 26 februari 2010 een bedrag van € 38.000,= opgenomen in contanten teneinde met dit geld een hoger rendement te realiseren dan de door de bank geboden spaarrente middels investeringen in zogenoemde young-timers (auto’s tussen de 15 en 30 jaar oud).
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de belangen van de strafvordering nopen tot het voortduren van het beslag nu het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter later oordelend over de strafzaak tegen verdachte [belanghebbende] het inbeslaggenomen geldbedrag verbeurd zal verklaren. In reactie op het standpunt van klager dat het geld aan hem toebehoort, heeft de officier van justitie als primair standpunt naar voren gebracht dat contant geld uitwisselbaar is. In de onderhavige zaak was het geclaimde bedrag bij aantreffen door de opsporingsdienst niet fysiek afgescheiden van het eventuele eigen vermogen van de beslagene ([belanghebbende]), nu het op verschillende plekken in de woning is aangetroffen. Klager heeft een vordering op zijn zoon tot de omvang van het in bewaring gegeven bedrag, aldus de officier van justitie.
Subsidiair heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat het verhaal van klager over het geld niet aannemelijk is en dat klager om die reden niet redelijkerwijs als rechthebbende van dat geld moet worden beschouwd. Daartoe heeft de officier verwezen naar zijn schriftelijke standpunt in de brief van 20 april 2017. De officier van justitie heeft in de eerdere brief van 30 november 2016 in reactie op e-mailberichten van de raadsman van klager nog opgemerkt dat beslagene [belanghebbende] bij gelegenheid van de inbeslagneming van het geld heeft geweigerd mede te delen van wie het geld was. Hij ontkende slechts dat het geld van hem was en wilde eerst met de raadsman overleggen alvorens de naam van de eigenaar te noemen. Volgens de officier van justitie is dit een eigenaardige reactie indien beslagene inderdaad geld voor zijn vader in bewaring had. Dat had hij gewoon kunnen melden. Daarbij komt dat het geld bij doorzoeking in gedeelten en op verschillende plekken in de woning van beslagene [belanghebbende] is aangetroffen. De officier van justitie heeft daarom geconcludeerd dat het beklag ongegrond dient te worden verklaard.

3.De bevoegdheid van de rechtbank

De rechtbank Overijssel is bevoegd van het klaagschrift kennis te nemen.

4.De ontvankelijkheid

Het klaagschrift is ontvankelijk.

5.De beoordeling

Maatstaf
Het beklag richt zich tegen een beslag dat is gelegd op grond van artikel 94 Sv. De raadkamer dient daarom a) te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo neen, b) de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp aan de beslagene te gelasten, tenzij een ander – in dit geval: klager - redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat contante geld moet worden beschouwd.
Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave indien het veiligstellen van de belangen waarvoor artikel 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer de desbetreffende voorwerpen kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen. Voorts verzet het door artikel 94 Sv beschermde belang van strafvordering zich tegen teruggave indien niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer van het voorwerp zal bevelen.
De raadkamer stelt hierbij voorop dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv een summier karakter draagt. Niet gevergd kan worden dat ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak wordt getreden.
Feiten en omstandigheden
Op 26 september 2016 is onder de zoon van klager, zijnde [belanghebbende], door de rechter-commissaris in strafzaken op grond van artikel 94 Sv beslag gelegd op de hiervoor genoemde contante geldbedragen, aangezien de verdenking bestaat, zakelijk weergegeven, dat verdachte over gelden en/of goederen beschikt die niet uit legale bron afkomstig kunnen zijn. Op de vraag van de rechter-commissaris aan verdachte naar contante geldbedragen in zijn woning is door verdachte de vindplaatsen van twee geldbedragen aangewezen, respectievelijk een bedrag van € 275,= en een bedrag van € 2.150,= op twee verschillende plekken in de woning. Tijdens het verder doorzoeken van de woning werden nog twee geldbedragen aangetroffen in een leren jack in een kast in de woning, respectievelijk een bedrag van € 8.850,= en een bedrag van € 24.000,=. Deze laatste geldbedragen zijn door verdachte niet genoemd of aangewezen. Verdachte heeft omtrent de herkomst van het geld verklaard dat het niet van hem is maar vervolgens niet gezegd van wie het dan wel zou zijn.
Overwegingen
In de onderhavige zaak ligt volgens de officier van justitie het belang van strafvordering in de strafzaak tegen beslagene [belanghebbende] (zoon van klager) in verbeurdverklaring van het inbeslaggenomen geld en om die reden dient het beslag te worden gehandhaafd.
De raadkamer stelt vast dat de inbeslagneming onder verdachte heeft plaatsgevonden op grond van artikel 94 Sv en dat dat thans de enige grondslag is van het beslag.
De raadkamer stelt verder vast, dat er voldoende aanwijzingen zijn dat de zoon van klager in strafrechtelijke zin betrokken is bij witwasactiviteiten. In het licht daarvan is het niet hoogst onwaarschijnlijk dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring van het inbeslaggenomen geld zal bevelen.
In geval van een beklag van een derde zoals in de onderhavige zaak, onder wie het beslag niet is gelegd, tegen een op de voet van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering gelegd beslag, dient de rechter vooreerst te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert. Zoals hiervoor is overwogen, is de raadkamer van oordeel dat verbeurdverklaring door de strafrechter niet hoogst onwaarschijnlijk is en dat het belang van strafvordering zich om die reden tegen teruggave aan beslagene verzet.
Nu klager heeft gesteld dat hij en niet de beslagene redelijkerwijs als rechthebbende van het inbeslaggenomen geld moet worden beschouwd, dient de raadkamer te onderzoeken of die stelling met feiten onderbouwd, als juist kan worden aanvaard en voor zover dat het geval is of klager weet had van de strafbare feiten waarvan de zoon van klager wordt verdacht in verband met de eisen die artikel 33a lid 2 Sr aan de vatbaarheid voor verbeurdverklaring stelt.
De raadkamer is op basis van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat klager redelijkerwijs als rechthebbende kan worden beschouwd op het door hem genoemde geldbedrag. De raadkamer heeft daarbij ook in aanmerking genomen de omstandigheden waaronder het geld in de woning van de zoon van klager in Amsterdam is aangetroffen en inbeslaggenomen is.
Conclusie
De raadkamer is op grond van het voorgaande van oordeel dat het klaagschrift ongegrond moet worden verklaard.

6.De beslissing

De raadkamer verklaart het klaagschrift ongegrond.
Deze beschikking is gegeven door mr. Hendriks, voorzitter, in tegenwoordigheid van Endlich, griffier, ondertekend door de voorzitter en de griffier en in het openbaar uitgesproken op 26 april 2017.