ECLI:NL:RBOVE:2017:2233

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
31 mei 2017
Publicatiedatum
31 mei 2017
Zaaknummer
08/770256-16 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering van erfenis door bewindvoerders van minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 31 mei 2017 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen twee mannen, een 55-jarige en een 39-jarige, die beschuldigd werden van verduistering van een aanzienlijk bedrag uit de erfenis van een minderjarige. De verdachten waren aangesteld als bewindvoerders over het vermogen van de minderjarige, die op het moment van overlijden van zijn vader, de erflater, slechts 12 jaar oud was. De rechtbank oordeelde dat de verdachten in de periode van 17 oktober 2007 tot en met 7 juli 2008 in totaal € 4.000.000,- hadden verduisterd door dit bedrag zonder de vereiste toestemming van de kantonrechter aan een bedrijf te lenen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachten zich als bewindvoerders niet aan de wettelijke verplichtingen hebben gehouden, wat leidde tot een ernstige belangenverstrengeling. De rechtbank veroordeelde de 55-jarige man tot 24 maanden gevangenisstraf en de 39-jarige man tot 18 maanden gevangenisstraf. Daarnaast werd de schadevergoeding aan de benadeelde partij, de minderjarige, toegewezen, die vertegenwoordigd werd door zijn nieuwe bewindvoerder. De rechtbank oordeelde dat de verdachten niet alleen de belangen van de minderjarige hadden geschaad, maar ook hun eigen belangen hadden laten prevaleren, wat resulteerde in een aanzienlijke financiële schade voor de minderjarige.

Uitspraak

Rechtbank Overijssel

Afdeling Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08/770256-16 (P)
Datum vonnis: 31 mei 2017
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte 1] ,
geboren op [geboortedag] 1962 in [geboorteplaats] ,
verblijvende aan de [adres 1] te [woonplaats] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 16 februari 2017, 11 mei 2017 en 17 mei 2017.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. P.F. Hoekstra en van hetgeen door verdachte en de raadsman mr. T. Felix, advocaat te Amsterdam, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte als bewindvoerder € 4.000.000,- van [slachtoffer] heeft verduisterd.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij in of omstreeks de periode 17 oktober 2007 tot en met 07 juli 2008 in de gemeente(n) Tynaarlo en/of Oldambt en/of elders in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk één of meer geldbedragen (tot een totaalbedrag van vier miljoen euro), te weten
- ( op of omstreeks 17 oktober 2007) een bedrag van Euro 400.000,= (als op dossierpagina 3000023), en/of
- ( op of omstreeks 30 november 2007) een bedrag van Euro 700.000,= (als op dossierpagina 3000059), en/of
- ( op of omstreeks 13 februari 2008) een bedrag van Euro 250.000,= (als op dossierpagina 3000073), en/of
- ( op of omstreeks 17 maart 2008) een bedrag van Euro 2.000.000,= (als op dossierpagina 3000074), en/of
- ( op of omstreeks 06 juni 2008) een bedrag van 150.000,= (als op dossierpagina 3000041), en/of
- ( op of omstreeks 07 juli 2008) een bedrag van Euro 500.000,= (als op dossierpagina 3000042),
dat/die (deel uitmaakten van het erfdeel van [slachtoffer] en daarmee) geheel of ten dele toebehoorde(n) aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of diens mededader(s), en welk(e) geldbedrag(en) verdachte en/of diens mededader(s) onder zich had(den) in zijn/hun hoedanigheid van bewindvoerder(s) (betreffende het vermogen van genoemde [slachtoffer] ), in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had(den), wederrechtelijk zich heeft/hebben toegeëigend.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Inleiding
Op 7 augustus 2007 is de heer [erflater] (hierna te noemen: erflater) overleden. Hij heeft bij testament van 28 november 2006 over zijn nalatenschap beschikt. Erflater heeft zijn zoon [slachtoffer] (hierna te noemen: [slachtoffer] ) tot enige erfgenaam van zijn nalatenschap benoemd. Erflater heeft daarbij bepaald dat al hetgeen [slachtoffer] uit zijn nalatenschap verkrijgt onder bewind wordt gesteld totdat [slachtoffer] de leeftijd van 25 jaar heeft bereikt, met benoeming van verdachte en de heer [verdachte 2] (hierna te noemen: [verdachte 2] ) tot bewindvoerders. In het testament is verder bepaald dat gedurende de minderjarigheid op het bewind mede de wettelijke bepalingen omtrent het voogdijbewind van toepassing zijn. Verdachte en [verdachte 2] zijn door erflater tevens benoemd tot executeurs van de nalatenschap.
Ten tijde van het overlijden van erflater was [slachtoffer] twaalf jaar. Verdachte en [verdachte 2] hebben, ieder voor zich, zowel het executeurschap als het bewindvoerderschap aanvaard. De nalatenschap is door verdachte en [verdachte 2] als executeurs bepaald op, afgerond, € 16.600.000,- (het saldo van de bezittingen van € 34.000.000,- minus de schulden van € 17.400.000,-). Erflater had bij leven een groot deel van zijn vermogen geïnvesteerd in [bedrijf 1] B.V. (hierna te noemen: [bedrijf 1] ), handelend onder de naam [handelsnaam] , dan wel in aan [bedrijf 1] gelieerde CV’s.
Verdachte is directeur geweest van [bedrijf 1] van 18 juli 2007 tot 9 maart 2009.
Verdachte en [verdachte 2] hebben in hun hoedanigheid van bewindvoerders investeringen gedaan uit het vermogen van [slachtoffer] in [handelsnaam] , in de vorm van (achtergestelde) leningen:
  • 17-10-2007 – overboeking € 400.000,- aan [bedrijf 1] ;
  • 19-10-2007 – ondertekening overeenkomst van geldlening van € 400.000 tussen [slachtoffer] als schuldeiser, vertegenwoordigd door beide bewindvoerders, en [bedrijf 1] als schuldenaar, vertegenwoordigd door verdachte, met als doel: ten behoeve van voorfinanciering van ‘Diverse projecten’, met een overeengekomen rente van 10% en aflossing op 17-12-2007;
  • 30-11-2007 – overboeking € 700.000,- aan [bedrijf 1] ;
  • 21-12-2007 – ondertekening overeenkomst van achtergestelde geldlening van € 700.000 tussen [slachtoffer] als schuldeiser, vertegenwoordigd door beide bewindvoerders, en [bedrijf 1] als schuldenaar, vertegenwoordigd door verdachte, met als doel: schuldenaar heeft behoefte aan financiering in het kader van haar ondernemingsactiviteiten, met een overeengekomen rente van 10% en aflossing na zes maanden;
  • 13-02-2008 – overboeking € 250.000,- aan [bedrijf 1] ;
  • 17-03-2008 – overboeking € 2.000.000,- aan [bedrijf 1] ;
  • 25-06-2008 – ondertekening overeenkomst van geldlening van € 2.250.000,- tussen [slachtoffer] als schuldeiser, vertegenwoordigd door beide bewindvoerders, en [bedrijf 1] als schuldenaar, vertegenwoordigd door verdachte, met als doel: schuldenaar heeft behoefte aan financiering in het kader van haar ondernemingsactiviteiten, in casu voorfinanciering van diverse projecten, met een overeengekomen rente van 10% en aflossing op 15-12-2008;
  • 06-06-2008 – overboeking van € 150.000,- aan [bedrijf 1] ;
  • 07-07-2008 – overboeking van € 500.000,- aan [bedrijf 1] ;
  • 23-12-2008 – ondertekening overeenkomst van geldlening van € 650.000,- tussen [slachtoffer] als schuldeiser, vertegenwoordigd door beide bewindvoerders, en [bedrijf 1] als schuldenaar, vertegenwoordigd door verdachte, met als doel: schuldenaar heeft behoefte aan financiering in het kader van haar ondernemingsactiviteiten, in casu voorfinanciering van diverse projecten, met een overeengekomen rente van 10% en aflossing op 06-06-2009.
Op 8 juni 2010 is het faillissement van [bedrijf 1] uitgesproken.
De curator in het faillissement van [bedrijf 1] heeft de kantonrechter geïnformeerd over de investeringen die door de bewindvoerders zijn gedaan uit de nalatenschap in [bedrijf 1] / [handelsnaam] .
De kantonrechter heeft bij beschikking van 16 juni 2011 de bewindvoerders met ingang van 15 juli 2011 ontslagen en [nieuwe bewindvoerder] (hierna te noemen: [nieuwe bewindvoerder] ) benoemd tot bewindvoerder van [slachtoffer] . [nieuwe bewindvoerder] heeft op 7 januari 2013 aangifte gedaan van verduistering door verdachte en [verdachte 2] als bewindvoerders.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, nu er sprake is van het zich opzettelijk wederrechtelijk toe-eigenen als bewindvoerder van € 4.000.000,-, meermalen en samen en in vereniging.
Door verdachte en [verdachte 2] is als heer en meester over het geld beschikt in strijd met de geldende regels voor bewindvoerders (te weten: zonder voorafgaande machtiging van de kantonrechter ex artikel 1:350 van het Burgerlijk Wetboek (BW)) dan wel dat teruggave van het geld onmogelijk is gemaakt of aanmerkelijk is bemoeilijkt. Het is daarbij geen voorwaarde dat het geld ten goede is gekomen van verdachte doordat het op zijn privérekening komt.
Verdachte en [verdachte 2] hebben zich het geld van [slachtoffer] willens en wetens wederrechtelijk toegeëigend. De bedragen zijn overgeboekt op verzoek van verdachte en hiervoor is zowel door verdachte als [verdachte 2] getekend. Beiden hadden als bewindvoerder feitelijk de beschikking over het vermogen van [slachtoffer] . De bewindvoerder heeft als taak de financiële belangen van de persoon die onder bewind staat te behartigen. Verdachte en [verdachte 2] hebben echter het geld feitelijk al verstrekt voordat er een geldleningsovereenkomst was, zodat er geen enkele zekerheid of borgstelling onder lag. Het is dan ook meer dan duidelijk dat het hier geen reguliere investering of solide belegging betreft, zeker niet in het geval van de achtergestelde lening van € 700.000,-. Daarnaast is er sprake van een soort piramideachtig model waarbij het geld van [slachtoffer] werd gebruikt om woedende participanten tevreden te houden.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geconcludeerd tot vrijspraak nu er geen sprake is van het opzettelijk wederrechtelijk toe-eigenen van de aan [bedrijf 1] geleende € 4.000.000,-.
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte en [verdachte 2] vooraf geen toestemming nodig hadden om uitgaven te doen of leningen te verstrekken. En indien zij die toestemming wel nodig hadden, zijn zij daar in ieder geval niet op gewezen toen zij zich hierover lieten voorlichten. De verplichting die zij kenden, is dat zij aan het einde van elk jaar rekening en verantwoording aflegden aan de kantonrechter. De leningen waren ter bescherming van de boedel en dat was hun kerntaak. Deze zijn daarom niet in strijd met de afspraken met de kantonrechter noch zijn ze in strijd met hun rol als bewindvoerder verstrekt.
Er is geen bewijs dat [verdachte 1] bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de leningen niet in het belang van de boedel waren. [verdachte 1] is altijd in de volle en oprechte overtuiging geweest dat [bedrijf 1] in staat zou zijn om de leningen terug te betalen. Het faillissement van [bedrijf 1] was niet objectief voorzienbaar.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is met het overboeken door verdachte en [verdachte 2] van € 4.000.000,- uit het vermogen van de nalatenschap naar de rekening van [bedrijf 1] sprake van opzettelijk wederrechtelijke toe-eigening van die € 4.000.000,-.
De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Erflater heeft in zijn testament bepaald dat op het bewind mede de wettelijke bepalingen omtrent het voogdijbewind van toepassing zijn. Hieruit volgt dat de bewindvoerders ex artikel 1:350 BW machtiging van de kantonrechter nodig hebben voor elke belegging van gelden van de minderjarige. Niet gebleken is dat de kantonrechter deze machtiging voor het lenen van geld uit de nalatenschap aan [bedrijf 1] / [handelsnaam] heeft verleend. Ook is niet gebleken dat de concrete geldleningen vooraf, dan wel achteraf bij de kennelijk jaarlijks aan de kantonrechter afgelegde rekening en verantwoording door de bewindvoerders ter sprake zijn gebracht.
Met de kantonrechter is in oktober 2007 wel afgesproken dat het vermogen van de minderjarige [slachtoffer] , op basis van de landelijke richtlijn, gematigd defensief moest worden belegd en dat risico’s zoveel mogelijk moesten worden beperkt. Bij gematigd defensief beleggen gaat het om het beleggen van vermogen van de nalatenschap in aandelen, obligaties, onroerend goed, en dergelijke. Naar het oordeel van de rechtbank is met het verstrekken van de geldleningen aan [bedrijf 1] / [handelsnaam] echter geen sprake geweest van beleggen, en zeker niet van gematigd defensief of neutraal beleggen, en evenmin van beperking van risico’s. Daarvoor is het volgende van belang. De hiervoor onder 4.1 gemelde bedragen zijn alle overgeboekt voordat de bijbehorende overeenkomst van geldlening was ondertekend. De termijn die hier tussen zat, liep op van twee dagen tot ruim zes maanden later. Door [bedrijf 1] / [handelsnaam] is voor het aangaan van de leningen geen enkele vorm van zekerheid gesteld, terwijl het substantiële bedragen uit het vermogen van [slachtoffer] betrof. Er is daarentegen zelfs een achtergestelde lening voor een bedrag van € 700.000,- overeengekomen. De leningen hadden een looptijd van tussen de twee en zes maanden. Niet gebleken is dat er rentebetalingen hebben plaatsgevonden. Ook is er, in strijd met de schriftelijk gemaakte afspraken, na afloop van de looptijd van de verschillende leningen niet éénmaal een bedrag afgelost. In plaats van dat een eerdere geldlening werd afgelost, werd na ommekomst van de termijn een nieuwe lening aangegaan. Met de geleende gelden werden door [bedrijf 1] / [handelsnaam] schulden aan derden afgelost. Hiermee vloeiden de gelden weg, zonder dat door [bedrijf 1] / [handelsnaam] enige vorm van zekerheid was verstrekt. Zowel verdachte als [verdachte 2] hadden wetenschap van het vorenstaande. De conclusie is dan ook dat de nalatenschap door verdachte en [verdachte 2] puur als financieringsinstrument, als ware het een bank, is gebruikt zodat [bedrijf 1] aan haar financiële verplichtingen jegens derden kon voldoen, zelfs zonder dat ten behoeve van de nalatenschap enige vorm van zekerheid is bedongen of verkregen, zo dit al mogelijk zou zijn geweest. De kantonrechter heeft in het gesprek op 11 april 2011 eveneens geoordeeld dat als bedragen uit de nalatenschap gebruikt zijn om schulden van [handelsnaam] te betalen, dat wat anders is dan beleggen.
De verruiming van de rekening-courantverhouding met de Friesland Bank mocht volgens de machtiging van de kantonrechter van 14 maart 2008 worden gebruikt om, zoals ook was verzocht, bedragen te betalen, zoals de nota’s van de juwelier, de weduwe, de tuinman, etc. Dit betroffen blijkbaar financiële verplichtingen van de nalatenschap. De betalingen aan [bedrijf 1] / [handelsnaam] , onder meer die van € 2.000.000,- op 17 maart 2008, heel kort na de verstrekte machtiging van 14 maart 2008 en die alleen mogelijk was juist vanwege die verstrekte machtiging, waren geen verplichtingen van de nalatenschap en kunnen ook daarom niet onder bedoelde machtiging van de kantonrechter worden geschaard. Met het doen van de betalingen uit de nalatenschap in de vorm van de geldleningen aan [bedrijf 1] / [handelsnaam] zijn verdachte en [verdachte 2] buiten hun bevoegdheid van bewindvoerder getreden, nu deze betalingen zijn gedaan zonder de vereiste machtiging van de kantonrechter.
Er is dus sprake van het medeplegen van opzettelijk wederrechtelijk
,als heer en meester, als bewindvoerder beschikken over het geld van de nalatenschap.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
hij in de periode 17 oktober 2007 tot en met 07 juli 2008 in Nederland, meermalen, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk geldbedragen (tot een totaalbedrag van vier miljoen euro), te weten
- ( op 17 oktober 2007) een bedrag van Euro 400.000,=, en
- ( op 30 november 2007) een bedrag van Euro 700.000,=, en
- ( op 13 februari 2008) een bedrag van Euro 250.000,=, en
- ( op 17 maart 2008) een bedrag van Euro 2.000.000,=, en
- ( op 06 juni 2008) een bedrag van Euro 150.000,=, en
- ( op 07 juli 2008) een bedrag van Euro 500.000,=,
die (deel uitmaakten van het erfdeel van [slachtoffer] en daarmee) toebehoorden aan een ander dan aan verdachte en diens mededader, en welke geldbedragen verdachte en diens mededaders onder zich hadden in hun hoedanigheid van bewindvoerders (betreffende het vermogen van genoemde [slachtoffer] ), wederrechtelijk zich hebben toegeëigend.
De rechtbank heeft de in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte wordt hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 47 en 323 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
het misdrijf:
medeplegen van verduistering gepleegd door bewindvoerders, ten opzichte van enig goed dat zij als zodanig onder zich hebben, meermalen gepleegd.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat een beroepsverbod voor de duur van vijf jaren wordt opgelegd, in die zin dat verdachte geen beroepen in de financiële dienstverlening mag uitoefenen.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht bij een strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, te weten dat zijn leven drastisch is veranderd. Sociale contacten namen af omdat veel mensen om verdachte heen in [bedrijf 1] hadden geïnvesteerd, verdachte verloor zijn huis en een vast inkomen, hij heeft veel last gehad van negatieve publiciteit. Verdachte heeft zelf geen financieel voordeel gehad van de verstrekte leningen. Verdachte heeft als bewindvoerder alle belangen afgewogen, maar daarin naar eer en geweten een onjuiste beslissing genomen.
De raadsman heeft verder nog betoogd dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is overschreden en dat deze overschrijding moet worden verdisconteerd in de strafoplegging.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verduistering van een aantal zeer grote bedragen van in totaal € 4.000.000,- uit de nalatenschap die toebehoorde aan een destijds minderjarige jongen van twaalf jaar, waarover verdachte toen het beheer voerde als bewindvoerder. Hierdoor heeft verdachte grote financiële schade toegebracht aan die minderjarige en het in hem gestelde vertrouwen op grove wijze beschaamd. Daarbij betrekt de rechtbank dat verdachte ten tijde van de verduistering niet alleen bewindvoerder was maar ook directeur van [bedrijf 1] / [handelsnaam] . Hierdoor ontstond er een belangenverstrengeling, waarbij verdachte niet meer alleen de belangen van de minderjarige had te behartigen, maar ook zijn eigen belangen in [bedrijf 1] / [handelsnaam] .
Uit een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 23 januari 2017 blijkt dat verdachte tot op heden nog nooit met justitie in aanraking is gekomen.
In het voordeel van verdachte houdt de rechtbank rekening met het volgende. De onderhavige strafzaak heeft veel – voor verdachte negatieve – publiciteit opgeleverd. Verdachte heeft de verduisterde gelden niet (direct) naar zijn eigen rekening overgemaakt en is zelf ook in een financieel slechtere situatie gekomen.
Met betrekking tot de overschrijding van de redelijke termijn overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank stelt voorop dat in art. 6, eerste lid, EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Het eerste verhoor van de verdachte door de politie heeft op 9 juli 2013 plaatsgevonden en kan in onderhavig geval als een zodanige handeling worden aangemerkt. Op 9 juli 2013 is de redelijke termijn daarom gaan lopen.
Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. Deze zaak is weliswaar ingewikkeld, maar niet is gebleken dat dit de overschrijding van de termijn rechtvaardigt.
De redelijke termijn is in ernstige mate, te weten met één jaar en tien maanden, overschreden.
De rechtbank is van oordeel dat deze overschrijding ingevolge vigerende jurisprudentie van de Hoge Raad van 17 juni 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BD2578) matiging van de op te leggen straf tot gevolg moet hebben.
De rechtbank acht, alles afwegende, in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van 28 maanden passend en geboden, maar zal deze, gelet op de geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn met 15% matigen tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden.
De rechtbank ziet geen aanleiding tot het opleggen van een beroepsverbod. Nu verdachte geen bewindvoerder (meer) is, acht de rechtbank het niet opportuun hem een beroepsverbod voor de gehele financiële dienstverlening op te leggen.

8.De schade van benadeelden

8.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer] , vertegenwoordigd door zijn bewindvoerder [nieuwe bewindvoerder] , heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 4.000.000,-. De gevorderde materiële schade bestaat uit onttrekkingen uit het vermogen van [slachtoffer] .
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering geheel wordt toegewezen en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.3
Het standpunt van de verdediging
Volgens de raadsman is de behandeling van de vordering een te zware belasting voor het strafproces omdat de schade moeilijk is vast te stellen. Gekeken moet worden wat de € 4.000.000,- had opgeleverd als het niet aan [bedrijf 1] was uitgeleend. Die situatie vergt onderzoek. De raadsman heeft verzocht de vordering ongegrond te verklaren.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De opgevoerde schadepost is onvoldoende betwist en voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen.
8.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht (mede) aansprakelijk is voor de schade die door het feit is toegebracht.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
  • verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
  • verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
  • verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feiten oplevert:
s
trafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
24 (vierentwintig) maanden;
schadevergoeding
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van een bedrag van
  • veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
  • legt de
  • bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H. Meijer, voorzitter, mr. C.H. de Haan en mr. G. Edelenbos, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.W. de Boer als griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 31 mei 2017.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de Bovenregionale Recherche Noord- en Oost Nederland met nummer 04RF13001 (Onderzoek Donau). Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
1.
De verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 11 mei 2017, onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven:
(…) Het klopt dat ik samen met de andere bewindvoerder, [verdachte 2] , in de periode van 17 oktober 2007 tot en met 7 juli 2008, geldbedragen, te weten:
- (op 17 oktober 2007) een bedrag van € 400.000,-;
- (op 30 november 2007) een bedrag van € 700.000,-;
- (op 13 februari 2008) een bedrag van € 250.000,-;
- (op 17 maart 2008) een bedrag van € 2.000.000,-;
- (op 6 juni 2008) een bedrag van € 150.000,= , en
- (op 7 juli 2008) een bedrag van € 500.000,-,
die afkomstig waren uit het erfdeel van de destijds minderjarige [slachtoffer] en waarover ik als (mede)bewindvoerder de beschikking had, als investering in [handelsnaam] heb doen overmaken naar de bankrekening van [bedrijf 1] B.V.
Ook klopt het dat er ten aanzien van deze geldbedragen vier overeenkomsten van geldlening zijn opgemaakt, die door mij zijn ondertekend in mijn hoedanigheid van zowel bestuurder van [bedrijf 1] B.V. (schuldenaar) als in die van bewindvoerder over het vermogen van [slachtoffer] (schuldeiser). Het betreft de volgende overeenkomsten:
  • 19 oktober 2007 voor een bedrag van € 400.000,-;
  • 21 december 2007 voor een bedrag van € 700.000,-;
  • 25 juni 2008 voor een bedrag van € 2.250.000,-, en
  • 23 december 2008 voor een bedrag van € 650.000,-.

Het klopt dat deze geldleningen na ommekomst van de afgesproken termijn niet zijn afgelost door [bedrijf 1] B.V.

2.
Het proces-verbaal van aangifte van [nieuwe bewindvoerder] van 7 januari 2013, pagina 0100001-0100006, onder meer inhoudende:
(…) [slachtoffer] is de enige zoon van wijlen [erflater] en [moeder] . [erflater] , erfgenaam van de grondlegger en eigenaar van het schoonmaakbedrijf [bedrijf 2] , is overleden met achterlating van een groot vermogen. Volgens de boedelbeschrijving ging het om bezittingen van ca. € 34.000.000,00 en schulden van ca. € 17.400.000,-, per saldo dus een vermogen van € 16.600.000. Dit vermogen viel in zijn geheel toe aan [slachtoffer] , toen 12 jaar oud. (…)
Deze leningen hadden, zoals het er naar uitziet, als reden dat [verdachte 1] een aantal woedende participanten tevreden probeerde te houden, een model dat vaak wordt gezien bij piramideachtige fondsen. Dat de investeringen in de vorm van achtergestelde leningen plaatsvonden, maakten dat [verdachte 1] ic [verdachte 2] er zelf bij problemen het laatste last van zouden hebben en dit daarom voor hen een safe manier van bijlappen was.
Hij - [verdachte 1] - deed daarmee, en dat is mijn stellige overtuiging, "een greep uit de kas" van het vermogen dat hij als bewindvoerder beheerde. Zijn motivering -bij de kantonrechter op 11 april 2011- was dat als hij dit niet had gedaan, [handelsnaam] helemaal onderuit was gegaan en [slachtoffer] dan alles kwijt was geweest (wat nu overigens ook het geval is).
Zijn medebewindvoerder [verdachte 2] , was vermoedelijk verder niet betrokken bij [handelsnaam] maar ik houd hem toch verantwoordelijk voor het verstrekken van de leningen aan [handelsnaam] vanuit het vermogen van [slachtoffer] door [verdachte 1] . [verdachte 2] was immers medebewindvoerder over het vermogen van [slachtoffer] en had nooit in mogen stemmen met deze riskante leningen aan [handelsnaam] , gezien de afspraak die met de kantonrechter was gemaakt over het defensief beleggen van het vermogen van [slachtoffer] .
De gelden die aan het vermogen zijn onttrokken waren geen investeringen of beleggingen, maar leningen die naar alle waarschijnlijkheid zijn gebruikt om een aantal ontevreden beleggers van het lijf te houden. (…)
Aangifte
Gezien het voorstaande doe ik namens de gedupeerde [slachtoffer] aangifte van vermoedelijke overtreding van:
Artikel : 323 Wetboek van Strafrecht
Pleegplaats : te Groningen, dan wel elders in Nederland
Pleegdatum /periode : oktober 2007 tot en met december 2008
door [verdachte 1] en [verdachte 2] . (…)
3.
Een geschrift, zijnde een testament van [erflater] , op 28 november 2006 verleden voor een waarnemer van mr. M.J. Brugma, notaris te Enschede, pagina 4000012-4000015, onder meer inhoudende:
(…) Ik benoem tot mijn enige erfgenaam mijn zoon [slachtoffer] . (…)
Het erfdeel van ieder van mijn bij mijn overlijden minderjarige zoon zal niet worden beheerd door de wettelijk vertegenwoordiger als zodanig. Omdat jeugdige personen nog niet de kennis en ervaring bezitten om vermogen te beheren en ongeschikt of onmachtig zijn in het beheer te voorzien stel ik hetgeen uit mijn nalatenschap wordt verkregen gedurende de minderjarigheid en de meerderjarigheid tot aan het bereiken van de vijfentwintig-jarige leeftijd, in het belang van de betrokken verkrijger, onder bewind.
Ten aanzien van het bewind bepaal ik het volgende:
(…)

6. De bewindvoerder heeft, voor zijn werkzaamheden als zodanig, recht op een beloning van één procent per jaar van de waarde van de beheerde goederen, zulks naast vergoeding van zijn onkosten. (…)

8. Gedurende de minderjarigheid zijn op het bewind mede de wettelijke bepalingen omtrent het voogdijbewind van toepassing. (…)

Ik benoem tot bewindvoerder de heer [verdachte 1] FFP en de heer [verdachte 2] , gezamenlijk (…).
Ik benoem tot executeur de heer [verdachte 1] en de heer [verdachte 2] (…).
4.
Een geschrift, zijnde een akte van boedelbeschrijving, op 7 mei 2009 verleden voor mr. F. Heuker-Bakker, notaris te Enschede, pagina 4000016-4000020, onder meer inhoudende:
(…) Heden (…) verschenen voor mij (…):
de heer [verdachte 1] (…);
de heer [verdachte 2] (…),

te dezen handelend als executeurs in de nalatenschap van de hierna te noemen erflater en als bewindvoerders over het krachtens erfrecht verkregen vermogen van de minderjarige [slachtoffer] (…).

5.
Een geschrift, zijnde een uittreksel uit het handelsregister van de Kamers van Koophandel betreffende [bedrijf 1] B.V. van 3 januari 2013, pagina 3000151-3000157, onder meer inhoudende:
(…) Naam [verdachte 1] (…)
Infunctietreding 18-07-2007
Titel Directeur (…)
Uit functie 09-03-2009 (…)
6.
Een geschrift, zijnde een e-mail van verdachte van 2 december 2007, pagina 3000064, onder meer inhoudende:
(…) From: [verdachte 1]
Sent: zondag 2 december 2007 21:49
To: [handelsnaam] [ [naam 1] ]
Subject: Fw: [achternaam slachtoffer]
[naam 1] ,
Dit is bestemd voor [naam 2] en [naam 3] (157.500)
Gr. [verdachte 1]
Original Message
From: [handelsnaam] [ [naam 4] ]
To: [handelsnaam] [ [verdachte 1] ; [handelsnaam] [ [naam 1] ]
Sent: Friday, November 30, 2007 3:07 PM
Subject: [achternaam slachtoffer]
Er is EUR 700.000 binnengekomen van Erven [achternaam slachtoffer] .
Gr. [naam 4] (…)
7.
Een geschrift, zijnde een brief van [bedrijf 1] B.V. van 1 december 2007, pagina 3000065, onder meer inhoudende:
(…) De heer [naam 2] (…)
Warnsveld, 01 december 2007
Onze ref: [handelsnaam] /0112
Geachte heer [naam 2] ,
Onderstaand doen wij u toekomen het overzicht betreffende de aflossing van de door u verstrekte lening;
Lening conform leningsovereenkomst € 450.000,00
Aflossing € 450.000,00
Rente 12% 01-11-2007 t/m 01-12-2007 € 4.500,00
Door u te ontvangen € 454.500,00 (…)
8.
Een geschrift, zijnde een e-mail aan verdachte van 17 maart 2008, pagina 300006814, onder meer inhoudende:
(…) From: [naam 1]
Sent: maandag 17 maart 2008 15:22
To: ' [emailadres verdachte 1]
Cc: ' [emailadres] '
Subject: betaling
[verdachte 1] ,
Het geld is binnen van [achternaam slachtoffer] .
Inmiddels is het overgeboekt naar [bedrijf 3] BV.
(…)
Gr [naam 1] .
9.
Een geschrift, zijnde een brief van [bedrijf 1] B.V. van 17 maart 2008, pagina 3000082, onder meer inhoudende:
(…) De heer [naam 5]
(…)
Warnsveld, 17 maart 2008
Referentie: [handelsnaam] /k1703
Geachte heer [naam 5] ,
Onderstaand doen wij u toekomen het overzicht betreffende de afwikkeling van de door u verstrekte geldlening.
Lening conform leningsovereenkomst € 1.900.000,00
Aflossing € 1.900.000,00
Rentevergoeding € 100.000,00
Door u te ontvangen € 2.000.000,00 (…)
10.
Een geschrift, zijnde een brief van verdachte en [verdachte 2] van 9 maart 2008 aan de kantonrechter, met daarop de beschikking van de kantonrechter van 14 maart 2008, pagina 339 van de door de verdediging overgelegde stukken, onder meer inhoudende:
(…) Betreft: nalatenschap [achternaam slachtoffer]
Geachte heer [naam 6] ,
Naar aanleiding van onze bespreking d.d. 5 februari berichten wij u het volgende.
Onlangs hebben wij weer een onderhoud gehad bij de Friesland Bank. Onderwerp van gesprek was het verloop van de rekening-courant faciliteit. Zoals bekend is het de bedoeling
om de leningsfaciliteit in ieder geval aan het eind van 2008 af te lossen.
Ter indicatie, de leningscapaciteit was oorspronkelijk 7 miljoen euro. Dit is onder andere door verkoop van beleggingen (meestal aandelen) de laatste tijd al teruggebracht tot 1.650.000 euro.
Aangezien wij de komende tijd grote bedragen dienen te betalen, zoals de juwelier, de
weduwe, de tuinman, etc. stelt de Friesland Bank zich op het standpunt dat hiervoor wederom beleggingen dienen te worden verkocht. Juridische Zaken van de Friesland Bank heeft uw brief ten aanzien van dit onderwerp letterlijk geïnterpreteerd en is van mening dat de bestaande rekening-courant alleen moet afnemen en niet tussentijds mag worden verhoogd.
Ons inziens is het, zeker op dit moment, niet verantwoord de beleggingen onder druk van
betalingen gedwongen te verkopen.
Juridische Zaken van de Friesland is bereid de rekening-courant, binnen de gebruikelijke
normeringen, te verhogen, mits u daartoe wilt verklaren dat u hiermee akkoord bent.
Ons verzoek is dan ook, of u nog een schrijven wilt opstellen met daarin de verklaring dat u
geen bezwaar heeft dat de leningsfaciliteit tussentijds ook kan worden verruimd (verhoogd),
mits die aan het eind van dit jaar is afgelost.
Mocht u omtrent het bovenstaande nog vragen hebben, dan vernemen wij dit graag. Het zou
fijn zijn als u per omgaande het schrijven wilt opstellen, aangezien de Friesland Bank op dit
moment geen enkele betaling wil uitvoeren. (…)
Beschikking van de kantonrechter d.d. 14/3 ‘08
Machtiging verleend als verzocht.
De kantonrechter.[volgt handtekening]
(…)
11.
Een geschrift, zijnde een beschikking van de rechtbank Groningen, sector kanton, locatie Groningen, van 16 juni 2011, in de zaak met nummer VB 40482, pagina 4000008, onder meer inhoudende:
(…) De bewindvoerders hebben gedurende het bewind overleg gevoerd met de toezichthoudende kantonrechter over (onder meer) beleggingen van het vermogen van rechthebbende. Tijdens een bespreking met de kantonrechter op 29 oktober 2007 is onder andere aan de orde geweest de positie van beleggingen door wijlen [erflater] tijdens zijn leven in [handelsnaam] , de naam waaronder de besloten vennootschap [bedrijf 1] B.V., [adres 2] te [plaats] handelde. In die bespreking is besproken dat de landelijke richtlijn was dat er gematigd defensief belegd wordt. In een bespreking daaraan voorafgaand, op 15 oktober 2007, heeft de kantonrechter aan de bewindvoerders te kennen gegeven dat risico's zoveel mogelijk moesten worden beperkt. (…)
Volgens bewindvoerder [verdachte 1] is de laatste lening die zij namens rechthebbende zijn aangegaan gebruikt om enkele dwarsliggende crediteuren rustig te houden. (…)
De kantonrechter is van oordeel dat de geldleningen vanuit het vermogen van rechthebbende niet in zijn belang zijn geweest. (…)
De bewindvoerders hebben naar het oordeel van de kantonrechter niet afdoende de noodzaak van die "investeringen", te weten geldleningen c.q. een achtergestelde geldlening aan [handelsnaam] , verantwoord. Evenmin hebben zij duidelijk gemaakt dat deze investeringen in het belang van rechthebbende zijn geweest. Dat er afspraken met de vader van rechthebbende zijn gemaakt, wat daar verder van zij, mocht voor de bewindvoerders niet zwaarder wegen dan de belangen van de rechthebbende. 1n dit licht bezien is bovendien de dubbele positie van bewindvoerder [verdachte 1] als enerzijds bestuurder van [bedrijf 1] , dat in 2008 kennelijk al in financiëel onrustig vaarwater geraakte, en anderzijds als bewindvoerder van rechthebbende, in welke positie hij vooral voor een goed beheer van het hem toevertrouwde vermogen had moeten zorgen, niet aanvaardbaar. Dit klemt te meer, omdat de toezichthoudende kantonrechter in oktober 2007 met de bewindvoerders heeft besproken dat er gematigd defensief zou worden belegd.
De thans gebleken - hierboven genoemde - transacties kunnen niet als beleggingen worden aangemerkt, maar zijn kennelijk alleen maar geldleningen aan [handelsnaam] geweest om crediteuren van [handelsnaam] te kunnen betalen. Bovendien is het naar het oordeel van de kantonrechter maar zeer de vraag of, gezien de omschrijving, sommige leningen ("financiering van haar ondernemings-activiteiten" of "voorfinanciering") in het belang van rechthebbende in het kader van een verantwoord vermogensbeheer is geweest, laat staan dat er zelfs een achtergestelde lening is verstrekt. (…)
De kantonrechter is van oordeel dat hetgeen hiervoor is overwogen zwaarwichtige redenen oplevert om tot ontslag van de bewindvoerders over te gaan. (…)
BESLISSING:
De kantonrechter:
1. ontslaat [verdachte 1] (…) en [verdachte 2] (…)met ingang van 15 juli 2011 als bewindvoerders van [slachtoffer] ;
2. benoemt tot bewindvoerder:Mr. [nieuwe bewindvoerder] (…).