ECLI:NL:RBOVE:2017:2190

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
29 mei 2017
Publicatiedatum
29 mei 2017
Zaaknummer
08/730046-16 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot afpersing met geweld in De Lutte

Op 29 mei 2017 heeft de Rechtbank Overijssel een 58-jarige man veroordeeld tot 18 maanden gevangenisstraf en TBS met voorwaarden. De man heeft samen met een mededader geprobeerd een vrouw in haar woning in De Lutte af te persen voor een bedrag van 75.000 euro. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, gewapend met handschoenen, de vrouw met geweld heeft bedreigd en haar heeft vastgegrepen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake was van medeplegen van poging tot afpersing. De verdachte heeft de vrouw in haar woning overmeesterd en haar gedwongen om geld af te geven. De rechtbank heeft de ernst van het feit en de impact op het slachtoffer meegewogen in de strafoplegging. De verdachte is verminderd toerekeningsvatbaar verklaard, wat heeft geleid tot de oplegging van TBS met voorwaarden. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan het slachtoffer voor de geleden schade.

Uitspraak

Rechtbank Overijssel

Afdeling Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08/730046-16 (P)
Datum vonnis: 29 mei 2017
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1959 in [geboorteplaats] ,
wonende in [woonplaats] ,
nu verblijvende in de P.I. Overijssel, Huis van Bewaring Karelskamp te Almelo.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 25 april 2016 (pro forma), 31 mei 2016, 16 augustus 2016 (pro forma), 25 oktober 2016 (pro forma), 3 januari 2017 (pro forma), 22 februari 2017 en 15 mei 2017.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.J. van Dijck en van hetgeen door verdachte en de raadsman mr. L.J. Speijdel, advocaat te Enschede, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
primair:alleen of met een ander geprobeerd heeft om [slachtoffer] af te persen, of
subsidiair:alleen of met een ander geprobeerd heeft om door geweld [slachtoffer] te dwingen geld af te geven.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op of omstreeks 19 januari 2016,
te de Lutte, in de gemeente Losser,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
met het oogmerk om zich en/of anderen wederrechtelijk te bevoordelen
door geweld en/of bedreiging met geweld
[slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van een bedrag aan geld (tot een
totaalbedrag van ongeveer 75.000 Euro, in elk geval van enig bedrag aan geld),
en/of een door die [slachtoffer] getekende betalingsregeling, in elk geval van
enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer] , in elk geval
aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders en/of tot het
aangaan van een schuld en/of het tenietdoen van een inschuld,
zich heeft voorzien van handschoenen en/of (betalingsregeling)documenten en/of
zich (daarmee) naar de woning van die [slachtoffer] heeft begeven en/of toen die
[slachtoffer] de deur opende, de deur van die woning met geweld heeft opengeduwd
en/althans met geweld die woning is binnengedrongen en/of is gegaan en/of
(vervolgens) die [slachtoffer] bij de keel, althans het lichaam heeft vastgegrepen
en/of vastgehouden en/of die [slachtoffer] omver heeft gegooid en/althans ten val
heeft gebracht en/of zijn hand(en) op de mond van die [slachtoffer] heeft gedrukt,
althans geplaatst,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op of omstreeks 19 januari 2016,
te de Lutte, in de gemeente Losser,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
[slachtoffer] , door geweld of enige andere feitelijkheid en/of door bedreiging
met geweld of enige andere feitelijkheid gericht tegen die [slachtoffer]
wederrechtelijk te dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden,
te weten de afgifte van een bedrag aan geld tot een totaalbedrag van ongeveer
75.000 Euro, in elk geval van enig bedrag aan geld), in elk geval van
enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer] , in elk geval
aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, en/of het
tekenen van een betalingsregeling of betalingsafspraak door die [slachtoffer] ,
zich heeft voorzien van handschoenen en/of (betalingsregeling)documenten en/of
zich (daarmee) naar de woning van die [slachtoffer] heeft begeven en/of toen die
[slachtoffer] de deur opende, de deur van die woning met geweld heeft opengeduwd
en/althans met geweld die woning is binnengedrongen en/of is gegaan en/of
(vervolgens) die [slachtoffer] bij de keel, althans het lichaam heeft vastgegrepen
en/of vastgehouden en/of die [slachtoffer] omver heeft gegooid en/althans ten val
heeft gebracht en/of zijn hand(en) op de mond van die [slachtoffer] heeft gedrukt,
althans geplaatst,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
Volgens de officier van justitie volgt uit de (deels) bekennende verklaring van verdachte, de aangifte en de verklaring van de getuige [getuige] dat verdachte met medeverdachte [medeverdachte] naar de woning van slachtoffer [slachtoffer] is gegaan om haar te dwingen ongeveer € 75.000,-- af te geven. Nadat [medeverdachte] aanbelde is verdachte naar binnengedrongen gevolgd door [medeverdachte] . Verdachte heeft [slachtoffer] vervolgens tegen de trap geduwd, haar keel dichtgeknepen en daarna zijn hand op haar mond gedrukt. Verdachte droeg daarbij handschoenen. Toen [slachtoffer] bij de voordeur om hulp riep hebben beide mannen haar bij die deur weggehaald en riep [medeverdachte] dat zij haar mond moest houden. Daarop kwam de overbuurman [getuige] binnen die beide mannen bij het slachtoffer heeft weggetrokken. Hieruit volgt dat er sprake was van het medeplegen van een poging tot afpersing, zodat volgens de officier van justitie het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen is.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Volgens de raadsman is het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen, zij het dat er geen sprake was van medeplegen. Het aandeel van medeverdachte [medeverdachte] was immers gering aangezien het plan om [slachtoffer] af te persen afkomstig was van verdachte en [medeverdachte] nauwelijks meer deed dan aanbellen bij [slachtoffer] : [medeverdachte] heeft geen voorbereidingshandelingen verricht. Ten slotte staat niet onomstotelijk vast dat [medeverdachte] geweld heeft gebruikt.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het primair tenlastegelegde feit heeft begaan. Tevens is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van medeplegen.
De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Eind 2015 heeft verdachte met [medeverdachte] afgesproken om na de feestdagen een bezoek af te leggen bij [slachtoffer] in De Lutte teneinde – goedschiks of kwaadschiks –
€ 75.000,-- bij haar op te halen: dat was het bedrag dat [slachtoffer] hem, verdachte, schuldig zou zijn aangezien hij haar dat geld, naar eigen zeggen, had geleend maar dat niet had teruggekregen. Verdachte beloofde [medeverdachte] een percentage van dat bedrag indien hij verdachte zou vergezellen; voorts diende [medeverdachte] aan te bellen bij [slachtoffer] . Verdachte had [slachtoffer] immers jaren achtereen gevolgd en hij verwachtte niet dat [slachtoffer] de deur voor hem open zou doen. Toen [slachtoffer] op 19 januari 2016 de voordeur van haar woning voor [medeverdachte] – die aanbelde – opendeed en laatstgenoemde vroeg of zij van haar bedrijf “ [bedrijf] ” was, kwam verdachte plotseling van achter [medeverdachte] tevoorschijn, vloog naar binnen en duwde [slachtoffer] vervolgens tegen de trap. Verdachte droeg daarbij latex handschoenen om geen vingerafdrukken achter te laten en om [slachtoffer] bang te maken. Deze handschoenen had hij van [medeverdachte] gekregen. Voorts had verdachte betalingsregelingsformulieren bij zich die hij [slachtoffer] wilde laten ondertekenen. Verdachte heeft zijn hand op de mond van [slachtoffer] gedrukt teneinde haar gegil te stoppen. Uit de verklaring van aangeefster [slachtoffer] en die van de kort daarop ten tonele verschijnende overbuurman [getuige] volgt dat zowel verdachte als [medeverdachte] met [slachtoffer] worstelden en dat verdachte [slachtoffer] bij de keel heeft gegrepen. Verdachte en [medeverdachte] lieten aangeefster [slachtoffer] los toen [getuige] de woning binnenging. Daarna zijn verdachte en [medeverdachte] weggelopen.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit het voorgaande dat er tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte] sprake was van een zodanig bewuste en nauwe samenwerking, dat dit als medeplegen kan worden gekwalificeerd. [medeverdachte] wist immers dat verdachte geld ging ophalen bij [slachtoffer] en haar hiertoe een betalingsregeling wilde laten ondertekenen. [medeverdachte] was door verdachte tevens een deel van dat geld in het vooruitzicht gesteld. [medeverdachte] heeft op verzoek van verdachte latex handschoenen geregeld, die vervolgens ook door verdachte zijn gebruikt tijdens de poging tot afpersing. Vervolgens belde [medeverdachte] aan omdat [slachtoffer] naar alle waarschijnlijkheid niet voor verdachte de deur zou openen en heeft [medeverdachte] geveinsd dat hij voor het bedrijf van [slachtoffer] was gekomen. Daarna heeft ook [medeverdachte] [slachtoffer] vastgehouden en heeft hij op niet mis te verstane wijze tegen haar gezegd dat zij haar mond moest houden. Gelet op al deze gezamenlijke uitvoeringshandelingen is de rechtbank van oordeel dat sprake was van medeplegen van poging tot afpersing.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
hij op 19 januari 2016, te De Lutte, in de gemeente Losser, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van een bedrag aan geld (tot een totaalbedrag van ongeveer 75.000 Euro), toebehorende aan die [slachtoffer] , zich heeft voorzien van handschoenen en betalingsregelingsdocumenten en zich daarmee naar de woning van die [slachtoffer] heeft begeven en toen die [slachtoffer] de deur opende, de deur van die woning met geweld heeft opengeduwd en met geweld die woning is binnengedrongen en/of is gegaan en vervolgens die [slachtoffer] bij de keel heeft vastgegrepen en die [slachtoffer] omver heeft gegooid en zijn hand op de mond van die [slachtoffer] heeft gedrukt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank heeft de in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte wordt hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 45, 47 en 317 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
primair
het misdrijf:
medeplegen van poging tot afpersing.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot 18 maanden gevangenisstraf met aftrek van het voorarrest, alsmede de maatregel van een terbeschikkingstelling (TBS) met voorwaarden op te leggen. Daarbij heeft de officier van justitie gevorderd de voorwaarden vast te stellen, zoals deze door de reclassering in haar rapport en ter zitting zijn verwoord.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is, dat een TBS met voorwaarden niet nodig is en dat kan worden volstaan met een voorwaardelijke straf. Hij heeft verzocht om verdachte op de dag van de uitspraak in vrijheid te stellen opdat hij direct kan worden geplaatst bij de ambulante forensische behandeling, waaraan verdachte mee wil werken.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Ernst van het feit
Verdachte heeft samen met een ander geweld tegen [slachtoffer] gebruikt door haar woning binnen te dringen, haar tegen een trap te duwen en haar vervolgens bij de keel te grijpen en een hand op haar mond te drukken, en dat alles om [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van geld. Verdachte heeft blijkbaar mogelijkheden gezien om geld te genereren en is er niet voor teruggedeinsd om door genoemd geweld het slachtoffer angst aan te jagen om geld te verkrijgen. Verdachte en zijn mededader hebben met hun handelen ernstig inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers als gevolg van dergelijke feiten zich nog lang angstig en onveilig voelen. Ook uit de slachtofferverklaring blijkt dat [slachtoffer] doodsangsten heeft doorstaan en ook thans nog vrees heeft dat haar iets dergelijks opnieuw zal overkomen.
Gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde acht de rechtbank, evenals de officier van justitie, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden.
Rapportages
De rechtbank heeft bij de bepaling welke straf aan verdachte moet worden opgelegd verder acht geslagen op de in het kader van zijn plaatsing in het PBC op 16 februari 2017 over verdachte opgemaakte dubbelrapportage, opgemaakt door psychiater F.R. Kruisdijk en GZ-psycholoog P.E. Geurkink. Uit de rapportage blijkt dat bij verdachte sprake is van een benedengemiddelde intelligentie en een persoonlijkheidsstoornis NAO (Niet Anderszins Omschreven) met vermijdende en afhankelijke trekken. Verdachte heeft een externaliserende, bagatelliserende en marginaliserende houding. Er is bovendien sprake van disfunctioneren op meerdere terreinen (werk, maatschappelijk, relationeel), hetgeen verdachte zelf niet in lijkt te zien. Volgens de rapporteurs kan verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar worden beschouwd. Er is sprake van een hoog risico op gewelddadig gedrag. De klinische indruk van de rapporteurs is dat de persoonlijkheidsstoornis van verdachte hardnekkig is. Door de onafhankelijkheidsbehoefte van verdachte is de verwachting dat hij moeilijk begeleidbaar en beïnvloedbaar is, hetgeen niet alleen een ongunstige uitwerking op het recidiverisico heeft, maar er ook toe leidt dat verdachte waarschijnlijk gemakkelijk zal afhaken bij een begeleidingstraject. Het ontbreekt verdachte aan intrinsieke motivatie voor een behandeling. De rigiditeit van de problematiek, het gebrek aan inzicht en het jarenlange bestaan van latente boosheid – uiteindelijk resulterend in het onderhavige feit – maakt dat een langdurige begeleiding en toezicht vereist is. De rapporteurs adviseren, gelet op de vereiste lange duur van de behandeling, TBS met voorwaarden op te leggen.
De reclassering heeft in haar rapport van 3 mei 2017 geadviseerd om verdachte in aanmerking te laten komen voor TBS met voorwaarden en heeft in dat rapport een aantal voorwaarden geformuleerd. Ter terechtzitting heeft de heer B.C. Bast van de reclassering aanvullend verzocht in de voorwaarden op te nemen dat verdachte zich tevens houdt aan de aanwijzingen die zien op werkbegeleiding.
Toerekeningsvatbaarheid
Gelet op de rapportages van de deskundigen, zoals hiervoor besproken, en het onderzoek ter terechtzitting is de rechtbank van oordeel dat het bewezenverklaarde in verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend.
Overwegingen rechtbank
Uit de rapportages blijkt dat er sprake is van een chronische persoonlijkheidsstoornis en langdurige beperkingen op diverse levensgebieden, alsmede dat de problematiek rigide is en er sprake is van een gebrek aan inzicht bij verdachte. De rechtbank acht een langdurige behandeling van verdachte vereist. Anders dan de raadsman van verdachte heeft bepleit, kan deze vereiste behandeling niet in het kader van een voorwaardelijke gevangenisstraf worden vormgegeven, nu deze behandeling naar verwachting langer zal duren dan een eventuele proeftijd en een dergelijk kader onvoldoende bescherming van de maatschappij biedt.
De rechtbank overweegt dat – gelet op voornoemde conclusies van de deskundigen – aan de wettelijke voorwaarden voor de oplegging van een maatregel van terbeschikkingstelling is voldaan. Bij verdachte was tijdens het begaan van het feit sprake van een ziekelijke stoornis en een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Het bewezenverklaarde is een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Bovendien eist naar het oordeel van de rechtbank de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de TBS-maatregel.
De rechtbank overweegt verder dat sprake is van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
De rechtbank acht, alles overwegende, in het bijzonder gelet op de rapportages van de deskundigen en het onderzoek ter terechtzitting, naast een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 18 maanden met aftrek van het voorarrest een TBS met voorwaarden passend. De problematiek van verdachte kán, zo stellen de psycholoog en de reclassering, ertoe leiden dat het voor verdachte moeilijk zal worden om zich aan de voorwaarden te houden. De rechtbank is echter van oordeel dat aan verdachte de kans moet worden geboden om zijn behandeling in het kader van een TBS met voorwaarden te volgen in plaats van in het kader van TBS met dwangverpleging. Daarbij heeft de rechtbank betrokken dat verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat hij zich aan de gestelde voorwaarden zal houden en dat de reclassering mogelijkheden ziet voor zijn noodzakelijke behandeling in het kader van een TBS met voorwaarden, terwijl er op korte termijn plek voor verdachte is.
7.4
De inbeslaggenomen voorwerpen
De rechtbank is van oordeel dat de op de beslaglijst vermelde witte handschoenen alsmede een stukje van een plastic handschoen moeten worden verbeurdverklaard, omdat het voorwerpen betreffen met behulp waarvan het feit is begaan of voorbereid.
De rechtbank zal de teruggave aan het slachtoffer gelasten van de aan haar toebehorende op de beslaglijst vermelde metalen strip met gipsen hartje en enkele folders.

8.De schade van benadeelden

8.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert - na wijziging - verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 8.942,63, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
  • Uggs schoenen € 119,95;
  • studie interieuracademie € 1.194,80;
  • medicijnen € 12,80;
  • benzine naar advocaat, huisarts, slachtofferhulp, Mediant € 125,08;
  • inkomstenderving (klanten kwijt) € 1.750,--;
  • zelfverdedigingslessen € 300,--;
  • reparatie scherm mobiele telefoon € 200,--;
  • achternaamswijziging (voornemen) € 900,--;
  • verhuiskosten € 1.840,--.
Wegens immateriële schade wordt een bedrag van € 2.500,-- gevorderd.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
Volgens de officier van justitie komen de kosten van de Uggs, de medicijnen, de benzine, de reparatie van het scherm van de mobiele telefoon, de verhuiskosten en de immateriële schade in aanmerking voor vergoeding, met hoofdelijke veroordeling. De overige schadeposten zijn geen rechtstreeks gevolg van het strafbare feit, zodat de benadeelde partij voor die posten niet ontvankelijk dient te worden verklaard.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman stelt zich op het standpunt dat de medicijnen voor vergoeding in aanmerking komen. De overige materiële schadeposten zijn onvoldoende onderbouwd en causaliteit met het tenlastegelegde is onvoldoende gebleken, zodat de benadeelde partij voor deze kosten niet ontvankelijk dient te worden verklaard. De raadsman refereert zich voor wat betreft de immateriële schade aan het oordeel van de rechtbank.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De opgevoerde schadepost is voor wat betreft de medicijnen ad
€ 12,80 niet betwist en voldoende aannemelijk.
De overige materiële schadeposten zijn onvoldoende onderbouwd, terwijl deze posten door of namens verdachte gemotiveerd zijn betwist. Het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om deze schadeposten alsnog nader te onderbouwen leidt tot een onevenredige belasting van de strafrechtelijke procedure, zodat de rechtbank de benadeelde partij die gelegenheid niet zal bieden.
De rechtbank acht een bedrag van € 1.000,- ter zake immateriële schade redelijk en billijk. Voor het overige is de vordering ter zake immateriële schade onvoldoende onderbouwd.
De rechtbank zal het gevorderde daarom deels toewijzen tot een bedrag van € 1.012,80, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd. De rechtbank zal verdachte hoofdelijk veroordelen tot betaling van dit bedrag.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De benadeelde partij kan de vordering in zoverre slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
8.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht (mede) aansprakelijk is voor de schade die door het feit is toegebracht.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 27, 33, 33a, 37a, 38, 38a, 38d en 38e Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
  • verklaart bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
  • verklaart niet bewezen wat aan verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
  • verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
s
trafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het primair bewezenverklaarde;
straf
  • veroordeelt verdachte tot een
  • bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;

maatregel

- gelast dat verdachte
ter beschikking wordt gestelden stelt daarbij als
voorwaarden:
  • dat de terbeschikkinggestelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de Identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • dat de terbeschikkinggestelde zich niet schuldig zal maken aan strafbare feiten;
  • dat de terbeschikkinggestelde zich niet zonder toestemming buiten de Europese landsgrenzen van Nederland begeeft. Hij overlegt hierover vooraf met de reclassering, het Openbaar Ministerie beslist;
  • dat de terbeschikkinggestelde zijn medewerking verleent aan het verstrekken van een actuele foto van hem aan de reclassering ten behoeve van eventuele opsporing;
  • dat de terbeschikkinggestelde meewerkt aan FPT en, indien de reclassering dit nodig acht, dat hij meewerkt aan een time-out in forensische psychiatrische instelling zulks te bepalen door de voor plaatsing verantwoordelijke instantie van maximaal 7 weken, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens maximaal 7 weken, tot maximaal 14 weken per jaar;
  • dat de terbeschikkinggestelde medewerking verleent aan reclasseringstoezicht. Deze medewerking houdt onder andere, maar niet uitsluitend, in:
o zich houden aan de voorschriften en aanwijzingen van de reclassering, die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om de terbeschikkinggestelde te bewegen tot het naleven van de voorwaarden;
o medewerking verlenen aan huisbezoeken;
o inzicht geven aan de reclassering over de voortgang van begeleiding of behandeling door andere instellingen/hulpverleners;
o niet verhuizen of van adres veranderen zonder toestemming van de reclassering;
o medewerking verlenen aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met de terbeschikkinggestelde, als dat van belang is voor het toezicht;
  • dat de terbeschikkinggestelde zich onder ambulante forensische behandeling stelt bij de forensische afdeling van GGZ Noord Holland Noord, of soortgelijke instelling, waarbij hij de afspraken nakomt in de frequentie en tijdsduur die door de behandelaar wordt aangegeven. Hij houdt zich aan de aanwijzingen die door of namens de behandelaar aan hem gegeven worden;
  • dat de terbeschikkinggestelde zich meldt bij de reclassering zo frequent als door de reclassering noodzakelijk wordt geacht. Daarbij geeft hij openheid met betrekking tot leefgebieden als financiën, werk, sociale contacten enzovoorts;
  • dat de terbeschikkinggestelde geen contact legt of laat leggen op welke manier dan ook met mevrouw [slachtoffer] ;
  • dat de terbeschikkinggestelde verblijft/woont bij die instelling die door de reclassering wordt aangewezen en dat hij, indien hierbij woon- en/of werkbegeleiding ingezet wordt zich houdt aan de daarvoor opgestelde voorwaarden/aanwijzingen, zolang de reclassering dat nodig acht. In geval de terbeschikkinggestelde wenst te wisselen van werk, dient zulks in overleg en met toestemming van de reclassering te geschieden;
  • dat de terbeschikkinggestelde openheid geeft aangaande zijn financiële situatie en hij meewerkt, indien geïndiceerd, aan schuldhulpverlening, ook als dat bewindvoering behelst;
  • dat de terbeschikkinggestelde inzicht geeft in zijn sociale contacten en indien er een relatie ontstaat, hij de reclassering hierover informeert;
- geeft opdracht aan Reclassering Nederland om de terbeschikkinggestelde hulp en steun te verlenen bij de naleving van die voorwaarden;
schadevergoeding
  • bepaalt dat de benadeelde partij: [slachtoffer] , voor een deel van € 7.929,83 niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van een bedrag van
  • veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
  • legt de
  • bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
de inbeslaggenomen voorwerpen
  • verklaart verbeurd de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten: witte handschoenen alsmede een stukje van een plastic handschoen,;
  • gelast de teruggave van een metalen strip met gipsen hartje en enkele folders aan [slachtoffer] .
Dit vonnis is gewezen door mr. P.M.F. Schreurs, voorzitter, mr. E.J.M. Bos en
mr. A. Skerka, rechters, in tegenwoordigheid van E.P. Endlich, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 29 mei 2017.
Buiten staat
Mr. Bos is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de regiopolitie Oost-Nederland, district Twente, met nummer PL0600-2016032744. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 31 mei 2016, zakelijk weergegeven inhoudende:
Medeverdachte en ik kwamen aan in De Lutte en hebben daar eerst de omgeving geobserveerd en rondjes gelopen. Ik stond rechts van de voordeur. Zodra aangeefster de deur opendeed, kwam ik naar binnen gestormd. Ik heb haar vervolgens op de trap geduwd. Ze
begon te gillen. Ik wilde haar armen naar beneden duwen en haar de mond snoeren. De buren
kwamen op het gegil van aangeefster af. Ik heb haar losgelaten en ben naar buiten gelopen.
De voorzitter houdt mij voor dat ik heb verklaard dat ik nog geld van aangeefster zou krijgen
en dat ik dat in december 2015 met de medeverdachte zou hebben besproken. Op de vragen
van de voorzitter hoeveel geld ik nog van aangeefster tegoed heb en wat ik met de medeverdachte heb besproken, kan ik verklaren dat ik 75.000 euro aan haar heb uitgeleend.
Dit was 165.000 in guldens. Ik heb aan medeverdachte gevraagd of hij zin had in een ritje
naar Almelo. Hij zou in ruil daarvoor een percentage van het bedrag krijgen, maar dit zou
niet handje contantje zijn. Ik heb hem verteld dat ik met aangeefster een afspraak wilde
maken zodat ze het bedrag zou terugbetalen. Op de vragen van de voorzitter of ik
medeverdachte heb verteld om hoeveel geld het ging en of ik heb aangegeven dat het om
75.000 euro ging, kan ik bevestigend antwoorden. Op de vraag van de voorzitter hoe
medeverdachte op 19 januari 2016 in mijn gezelschap kwam, kan ik verklaren dat wij met
elkaar hebben afgesproken om na de feestdagen naar De Lutte toe te gaan. Ik kom regelmatig
bij het eettentje van medeverdachtes vader. Daar hebben wij het besproken. De voorzitter
houdt mij voor dat ik op 19 januari 2016 in De Lutte ben geweest. Op de vraag van de
voorzitter of ik met de medeverdachte heb besproken wanneer we naar De Lutte zouden
gaan, kan ik verklaren dat we een datum hebben geprikt en er toen naar toe zijn gereden. Ik
haalde medeverdachte op. Hij wist dat we die dag naar De Lutte zouden gaan. Op de vraag
van de voorzitter of er iets is afgesproken hoe het zou gaan bij de woning, kan ik verklaren
dat er niets is afgesproken. We hebben alleen afgesproken dat medeverdachte zou aanbellen
en dat ik naar de deur zou gaan. Medeverdachte zou daarbij het woord voeren, omdat de deur
anders misschien niet zou worden opengedaan. Toen de deur openging, kwam ik eraan. De voorzitter houdt mij voor dat ik als een verrassing binnenkwam en dat medeverdachte heeft verklaard dat ik naar binnen vloog. Ik kan dit bevestigen. Ik kwam naar binnen en ik heb
haar toen op de trap geduwd. Ik heb haar losgelaten toen de buren kwamen. Ik drukte mijn handen op haar mond. Ze gilde en ik wilde haar stilhouden. Ik heb haar bij haar borsten gepakt en haar op de trap gedrukt. Daarna heb ik mijn hand op haar mond gelegd. De voorzitter houdt mij voor dat aangeefster het idee kreeg dat ze zou stikken. Ik kan daarover verklaren dat dit zou kunnen kloppen. De oudste rechter houdt mij voor dat ik naar De Lutte ben gegaan en dat ik handschoenen bij me had. Ik zou hebben verklaard dat medeverdachte deze op mijn verzoek zou hebben meegenomen. Op de vraag van de oudste rechter waarom ik deze handschoenen heb meegenomen, kan ik verklaren dat ik dit heb gedaan om aangeefster bang te maken. Ik heb aangeefster inderdaad jaren achterna gezeten.
Het proces-verbaal van verhoor [medeverdachte] d.d. 1 februari 2016 (blz. 108 tot en met 110), zakelijk weergegeven inhoudende als verklaring van [medeverdachte] :
In december 2015 vroeg [verdachte] of ik met hem ergens naar toe wilde gaan. Hij vroeg mij of ik twee paar handschoenen voor hem wilde meenemen. Voordat wij op 19 januari 2016 vertrokken heb ik die handschoenen aan hem gegeven. [verdachte] zei dat wij naar Oldenzaal gingen naar een vrouw van wie hij nog geld tegoed had. [verdachte] zei dat ik 10 procent van de totale schuld zou krijgen. [verdachte] had ook documenten bij zich die hij had opgemaakt en die over de aflossing gingen. Toen wij bij de woning aankwamen zijn wij in de buurt gaan lopen. Toen wij naar de woning liepen gaf [verdachte] mij het mapje met documenten. Hij vroeg of ik bij die vrouw wilde aanbellen, wat ik deed.
Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] d.d. 20 januari 2016 (blz. 64 tot en met 67), zakelijk weergegeven inhoudende als verklaring van aangeefster:
Op 19 januari 2016 was ik thuis in mijn woning in De Lutte toen er werd aangebeld. Toen ik de voordeur opendeed zag ik een Indisch/Pakistaanse jongen staan. Ik deed de deur een stukje open. De jongen zei tegen mij: “U bent van [bedrijf] ”. Dat is mijn bedrijfje en ik antwoordde met ja. De jongen wilde met mij praten over een pandje in Enschede. Ik zei dat ik geen interesse had. Ik wilde de voordeur dicht doen maar voordat ik dat kon doen kwam [verdachte] als een gek naar binnen. Hij greep mij bij de keel. Ik werd met een smak op de trap gegooid en mijn hoofd kwam op een van die treden terecht. Deze trap bevindt zich direct naast de voordeur. [verdachte] duwde mij met zijn rechterarm op de trap en op hetzelfde moment greep hij met zijn linkerarm mijn keel vast. Ik kon geen adem meer halen en ik was echt heel bang. Het was twee tegen een. Nadat [verdachte] mij op de trap had geduwd zag ik dat de Pakistaanse man naar binnen liep en de voordeur dicht deed. Vanaf de trap kan ik direct bij de voordeur komen en ik heb, door [verdachte] met geweld van mij af te duwen of te schoppen, de voordeur een klein stukje opengedaan. Ik heb keihard “help, help, help” geroepen. [verdachte] en die andere man wilden mij bij de voordeur weg hebben en daardoor ontstond een worsteling met z’n drieën. Tijdens de worsteling werd de voordeur dichtgedaan. Tijdens de worsteling deed [verdachte] zijn hand voor mijn mond. Toen [verdachte] mijn mond dicht hield zag ik dat hij van die chirurgenhandschoenen aan had en toen dacht ik: “hij gaat mij vermoorden”. Die Pakistaanse man heeft op een gegeven moment op een indringende boze toon tegen mij gezegd: “Mond houden en stil zijn nu.” Beide mannen stonden voor de voordeur. Ik deed weer een poging om de klink van de voordeur te pakken te krijgen, en dat lukte ook. Ik had de deurklink stevig vast en ik kreeg een voet tussen de deur. Beide mannen waren aan mij aan het trekken op dat moment. Ik zat half op de grond en riep weer om hulp. Toen kwam [getuige] eraan rennen. Hij duwde de voordeur verder open en stapte naar binnen. [getuige] zei dat hij bij de politie werkte. Ik was aan het hyperventileren en helemaal overstuur. Ik weet niet wat er verder met de twee mannen is gebeurd. [verdachte] heeft mij zes jaar gestalkt.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 januari 2016 (blz. 7 en 8), inhoudende als verklaring van verbalisant [getuige] :
Op 19 januari 2016 liep ik in mijn vrije tijd in De Lutte. Ik hoorde hulpgeroep uit de omgeving van de woningen [nummer 1] van de [adres] . Ik versnelde mijn pas en ik hoorde op nummer [nummer 2] gegil en geschreeuw. Naast de deur bevindt zich een raam. Toen ik door het raam naar binnen keek zag ik in de gang een worsteling tussen een vrouw en twee mannen. Ik zag dat de vrouw [slachtoffer] was, ik ken haar. De mannen zijn voor mij onbekend. Eén van hen was kaal en werd door de bewoonster “ [verdachte] ” genoemd, de andere man had een Pakistaans uiterlijk. Ik zag door het raam dat de twee mannen met kracht de vrouw probeerden vast te houden. Ik zag dat de man met het kale hoofd witte plastic handschoenen droeg en zag dat zijn handen richting haar keel gingen. Ik gaf vervolgens enkele vuistslagen op de deur en riep hard en duidelijk dat ik van de politie was. Ik zag dat beide mannen schrokken. Doordat zij afgeleid waren zag ik dat, vermoedelijk het slachtoffer in een snelle reactie de deur open wist te doen zodat ik naar binnen kon stappen. Ik hoorde dat het slachtoffer met trillende stem zeggen dat het haar stalker was: dat verhaal heeft zij mij in het verleden eens verteld. Ik zag dat het slachtoffer erg emotioneel en in paniek was. Ik trok beide mannen aan de kleren en armen weg bij het slachtoffer. Ik zag dat de kale man zijn witte plastic handschoenen snel uittrok. Vervolgens trok ik beide verdachten naar buiten. Omdat het slachtoffer erg overstuur en emotioneel was keek ik even om de hoek van de deur of alles goed ging met het slachtoffer. Ik zag dat de verdachten plotseling begonnen te rennen in de richting van de uitgang van de binnenplaats. Ze zijn even later aangehouden.