In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 24 mei 2017 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, eiseres, en een andere besloten vennootschap, gedaagde. Eiseres vorderde de opheffing van een conservatoir beslag dat door gedaagde was gelegd. Gedaagde had een geldleningsovereenkomst met een bedrag van € 60.000,- met Y B.V., waarbij eiseres niet partij was. Eiseres stelde dat het beslag ondeugdelijk was, omdat zij geen aansprakelijkheid droeg voor de lening en dat het beslag haar bedrijfsvoering belemmerde. Gedaagde daarentegen betoogde dat eiseres als voormalig bestuurder van Y B.V. hoofdelijk aansprakelijk was voor de niet-nakoming van de lening door Y B.V. De voorzieningenrechter oordeelde dat het belang van gedaagde bij handhaving van het beslag zwaarder woog dan het belang van eiseres bij opheffing. De rechter concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor de ondeugdelijkheid van het door gedaagde ingeroepen recht en dat eiseres een ernstig verwijt kon worden gemaakt voor de niet-nakoming van de terugbetalingsverplichting door Y B.V. Het verzoek tot opheffing van het beslag werd afgewezen en eiseres werd veroordeeld in de proceskosten.