ECLI:NL:RBOVE:2017:2161

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
19 mei 2017
Publicatiedatum
24 mei 2017
Zaaknummer
C/08/200842 / KG ZA 17-123
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van conservatoir beslag door de gemeente Enschede

In deze zaak heeft de gemeente Enschede een kort geding aangespannen tegen een gedaagde die conservatoir beslag had gelegd op onroerende zaken van de gemeente. De gemeente vorderde de opheffing van dit beslag, stellende dat het onnodig en overbodig was. De gedaagde had de gemeente aansprakelijk gesteld voor schade als gevolg van een bestemmingswijziging van zijn onroerende zaak. De voorzieningenrechter heeft de vordering van de gemeente toegewezen en het beslag opgeheven, omdat de gemeente voldoende aannemelijk had gemaakt dat er geen vrees was voor verduistering en dat het beslag niet voldeed aan de wettelijke vereisten. De voorzieningenrechter oordeelde dat de belangen van de gemeente zwaarder wogen dan die van de gedaagde. De gedaagde werd veroordeeld in de proceskosten, omdat hij grotendeels in het ongelijk was gesteld. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer: C/08/200842 / KG ZA 17-123
Vonnis in kort geding van 19 mei 2017
in de zaak van
de publiekrechtelijke rechtspersoon
DE GEMEENTE ENSCHEDE,
zetelend te Enschede,
eiseres,
advocaat mr. D.K. ten Cate te Enschede,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. P.J. de Bruin te Rotterdam.
Partijen zullen hierna ‘de gemeente’ en ‘ [gedaagde] ’ genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties;
  • de producties van [gedaagde] ;
  • de mondelinge behandeling;
  • de pleitnota van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn verwikkeld in een juridische strijd over de wijziging van de bestemming op de onroerende zaak van [gedaagde] aan de [adres 1] te [plaats] .
2.2.
[gedaagde] claimt als gevolg van die bestemmingswijziging schade te hebben geleden.
Voor deze schade heeft [gedaagde] de gemeente bij brief van 25 juli 2016 aansprakelijk gesteld.
2.3.
[gedaagde] heeft op 9 augustus 2016 ten laste van de gemeente conservatoir beslag gelegd op een aantal aan de gemeente in eigendom toebehorende onroerende zaken gelegen aan de [straat] te [plaats] .

3.De vordering en de standpunten van partijen

3.1.
De gemeente vordert samengevat - de opheffing van de door [gedaagde] ten laste van de gemeente gelegde conservatoire beslagen, met veroordeling van [gedaagde] tot medewerking daarvan onder last van een dwangsom en met veroordeling van [gedaagde] in de buitengerechtelijke incassokosten.
3.2.
De gemeente stelt dat de beslagen moeten worden opgeheven, omdat deze overbodig en onnodig zijn. Een gemeente is altijd in staat om aan haar verplichtingen te voldoen. Van enige vrees voor verduistering kan geen sprake zijn. In het beslagrekest heeft [gedaagde] gesteld dat de liquiditeitspositie van de gemeente slecht is en dat zij financieel geen speelruimte heeft. Om die reden zou beslag op de bankrekening van de gemeente niet aangewezen zijn. [gedaagde] heeft in zijn beslagrekest echter niet gesteld dat er sprake is van vrees voor verduistering. Het beslagrekest voldoet daarmee niet aan de wettelijke vereisten. Voorts is het beslag ondeugdelijk en onevenredig, aangezien er geen sprake is van een ‘stiekeme bestemmingswijziging’ zoals [gedaagde] stelt en evenmin van een onrechtmatige weigering van de gemeente om de bestemmingswijziging ongedaan te maken. Het beslag is, tot slot, vexatoir voor wat betreft de beslaglegging op de onroerende zaak gelegen aan de [adres 2] te Enschede. Deze onroerende zaak is weliswaar eigendom van de gemeente, maar voor het mogen leggen van beslag op deze onroerende zaak is geen verlof verleend door de voorzieningenrechter. De gelegde beslagen treffen de gemeente onevenredig in haar belangen.
3.3.
[gedaagde] brengt daartegen in, dat de beslagen die hij heeft gelegd hun grondslag vinden in zijn stelling dat de gemeente jegens hem onzorgvuldig heeft gehandeld.
De bestemming van zijn onroerende zaken zijn stiekem gewijzigd door de gemeente, zonder [gedaagde] in kennis te stellen van het plan daartoe. [gedaagde] heeft door de gewijzigde bestemming op zijn onroerende zaak schade geleden. De beslaglegging en de door hem gestarte bodemprocedure hebben alles te maken met de onbetrouwbaarheid van de gemeente.
De ervaringen van [gedaagde] zijn dusdanig dat [gedaagde] de gemeente niet meer op haar woord gelooft. Steeds weer bleek, in de onderhandelingen met de gemeente, dat de gemeente geen geld had. Het feit dat een gemeente niet failliet kan gaan wil niet zeggen dat een gemeente aan alle verplichtingen kan voldoen en ook zal voldoen. De gemeente heeft geen enkele garantie gegeven. Van beslaglegging op de onroerende zaak aan de [adres 2] is geen sprake. Wel is er beslag gelegd op onroerende zaak aan de [adres 3] .
De vorderingen dienen tot slot te worden afgewezen bij gebrek aan spoedeisend belang.
De belangen van [gedaagde] om de gelegde beslagen te laten rusten zijn groter dan de belangen van de gemeente om het beslag op te heffen. De buitengerechtelijke kosten dienen te worden afgewezen, omdat niet is aangetoond dat deze zijn gemaakt en bovendien ongespecificeerd zijn.

4.De beoordeling

4.1.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het spoedeisend belang bij een vordering tot opheffing van een conservatoir beslag voortvloeit uit de aard van de vordering.
4.2.
De gemeente heeft zich allereerst op het standpunt gesteld dat de gelegde beslagen onnodig zijn. Ingevolge artikel 705 Rv moet de rechter het beslag opheffen, onder meer indien summierlijk blijkt van het onnodige van het beslag. Dit is bijvoorbeeld het geval indien niet gevreesd hoeft te worden dat na het verkrijgen van een executoriale titel geen verhaal meer mogelijk is. Het ligt in de eerste plaats op de weg van degene die opheffing van het conservatoir beslag vordert om met inachtneming van de beperkingen van de kort gedingprocedure aannemelijk te maken dat één van de in artikel 705 Rv genoemde opheffingsgronden zich voordoet of dat het voortduren van het beslag om andere redenen niet kan worden gerechtvaardigd. De kort gedingrechter moet daarbij beslissen aan de hand van een beoordeling van wat door partijen naar voren is gebracht en summierlijk met bewijsmateriaal is onderbouwd. Die beoordeling kan niet geschieden los van de in een zodanig geval vereiste afweging van de wederzijdse belangen (HR 14 juni 1996,
NJ1997, 481, onder meer herhaald in HR 13 juni 2003,
NJ2005, 77; HR 30 juni 2006,
NJ2007, 483).
4.3.
De voorzieningenrechter is, onder verwijzing naar de uitspraak van het Hof te
‘s-Gravenhage in zijn uitspraak van 23 februari 2010, nr. HD 200.036.610, van oordeel dat als uitgangspunt heeft te gelden dat de gemeente verhaal zal bieden in het geval [gedaagde] een executoriale titel zou verkrijgen terzake de door hem gepretendeerde vordering.
De voorzieningenrechter neemt daarbij evenals, het Hof, in aanmerking dat een gemeente uit kracht van haar toekomende bevoegdheden zichzelf bronnen van inkomsten kan openen (vgl. HR 23 juni 1922, NJ 1922, p. 1030). Voorts voorziet artikel 12 van de Wet van
21 oktober 1996, houdende regels inzake de financiële verhouding tussen het Rijk en de gemeenten (Financiële-verhoudingswet) in de mogelijkheid voor een gemeente die – al dan niet als gevolg van eigen handelen – niet meer aan haar verplichtingen kan voldoen om een aanvullende uitkering uit het gemeentefonds te verkrijgen. Gesteld noch gebleken is dat er aan de zijde van de gemeente sprake is van een (structureel) slechte financiële situatie, zoals [gedaagde] betoogt.
4.4.
Onvoldoende gesteld of gebleken is dat moet worden gevreesd dat de gemeente te zijner tijd geen verhaal (meer) zal bieden. De verhaalsmogelijkheden van [gedaagde] worden in geval van opheffing van het beslag ook niet denkbeeldig. Een conservatoir beslag strekt er naar zijn aard immers toe om te waarborgen dat, zo een vooralsnog niet vaststaande vordering in de hoofdzaak wordt toegewezen, verhaal mogelijk zal zijn (terwijl de beslaglegger bij afwijzing van de vordering voor de door het beslag ontstane schade zal kunnen worden aangesproken). Het belang van de gemeente bij opheffing van het beslag weegt, gelet daarop, zwaarder dan het belang van [gedaagde] bij behoud van het beslag.
4.5.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de gemeente voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van het onnodige van het beslag, zodat reeds op die grond de gevorderde opheffing moet worden verleend. De voorzieningenrechter zal het gelegde beslag bij deze uitspraak zelf opheffen en die beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zodat er geen aanleiding is voor het opleggen van een dwangsom aan [gedaagde] .
4.6.
De gevorderde opheffing van het beslag op de onroerende zaak gelegen aan de [adres 2] te [plaats] wordt afgewezen, nu onvoldoende gesteld of gebleken is dat op die onroerende zaak eveneens beslag is gelegd. De gemeente heeft gesteld dat zij eigenaar is van deze zaak en dat voor het mogen leggen van beslag op die onroerende zaak geen verlof is verleend door de voorzieningenrechter, maar zij heeft die stelling niet onderbouwd. De gemeente heeft geen afschrift van het beslagrekest, geen daartoe strekkend proces-verbaal van beslaglegging en evenmin een bewijs van eigendom van die onroerende zaak in het geding gebracht. Bovendien volgt uit het door [gedaagde] in het geding gebrachte proces-verbaal van beslaglegging van 9 augustus 2016 dat de [adres 3] en niet de [adres 2] in beslag is genomen.
4.7.
De gevorderde opheffing van het beslag zal dan ook worden toegewezen op de onroerende zaken gelegen aan de [adres 4] , [adres 5] , [adres 6] en [adres 7] .
4.8.
De gevorderde buitengerechtelijke kosten worden afgewezen, nu de gemeente, ook na gemotiveerde betwisting daarvan door [gedaagde] , niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij buitengerechtelijke werkzaamheden heeft verricht en evenmin dat zij die kosten heeft gemaakt.
4.9.
[gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De voorzieningenrechter is, gelet op de ongefundeerd gevorderde buitengerechtelijke kosten, van oordeel dat de gemeente een deel van de proceskosten (het griffierecht) nodeloos heeft veroorzaakt. Voor het griffierecht gaat de voorzieningenrechter dan ook uit van de hoogte zoals die zou zijn berekend indien de gemeente de buitengerechtelijke incassokosten niet zou hebben gevorderd. In dat geval zou een bedrag van € 618,00 aan griffierecht bij de gemeente en een bedrag van € 287,00 bij [gedaagde] in rekening zijn gebracht. Het voorgaande resulteert er in dat een bedrag ter hoogte van
€ 1.902,00 (€ 1.924,00 minus € 618,00 zijde gemeente) + (€ 883,00 minus € 287,00 zijde [gedaagde] ) voor rekening van de gemeente dient te komen. Dat betekent dat de kosten aan de zijde van de gemeente die moeten worden vergoed door [gedaagde] worden begroot op:
- dagvaarding € 82,05
- griffierecht 22,00
- salaris advocaat
527,00
Totaal € 631,05.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
heft op de ten laste van de gemeente gelegde conservatoire beslagen gelegen te Enschede aan de:
  • [adres 4] ;
  • [adres 5] ;
  • [adres 6] ;
  • [adres 7] .
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van de gemeente tot op heden begroot op € 631,05,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.E. Zweers en in het openbaar uitgesproken op
19 mei 2017. [1]

Voetnoten

1.type: