3.8Dat het voldoen aan de inspanningsverplichting niet van verweerder is te vergen is naar het oordeel van de rechtbank door verweerder onvoldoende onderbouwd. Daarbij tekent de rechtbank aan dat de door haar te beoordelen inspanning niet ziet op het bieden van een oplossing voor de toekomst, maar op het voorliggende verzoek. Ter zitting is in dat kader onweersproken van de zijde van eiser naar voren gebracht dat de exportfunctie van Drupal zou kunnen worden gebruikt, waarmee geen uren werk gemoeid zouden zijn. Verder kan de ter zitting genoemde omstandigheid dat informatie waarvan een derde de rechthebbende is in de zin van de Auteurswet wordt uitgefilterd niet meewegen, omdat dit ziet op niet door eiser gevraagde informatie, waarop de Who niet van toepassing is.
4. De rechtbank komt tot de conclusie dat het beroep gegrond is en dat het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking komt wegens strijd met het bepaalde in artikel 7:12 van de Awb. De rechtbank ziet geen aanleiding om het geschil definitief te beslechten. Daarbij betrekt de rechtbank dat de rechtbank niet de beschikking heeft over alle relevante gegevens. Bovendien kunnen partijen in de bezwaarfase vanuit het nu uitgesproken oordeel wellicht in goed overleg tot een oplossing komen. De rechtbank zal verweerder daarom opdragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Daarbij zal verweerder ook een overweging moeten wijden aan de bezwaarkosten, in welk kader de rechtbank er op wijst dat de rechtbank deze zaak als een zaak met een normaal gewicht ziet.
5. Er bestaat aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser redelijkerwijs voor de behandeling van zijn beroep heeft moeten maken. Deze kosten bestaan allereerst uit kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht stelt de rechtbank deze vast op € 990,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt: € 495,-; wegingsfactor 1).
Verder dient verweerder de reiskosten van eiser voor het bijwonen van de zitting aan hem te vergoeden. Deze reiskosten ter hoogte van € 42,36 heeft eiser gemaakt voor drie ná elkaar behandelde beroepszaken. Om die reden stelt de rechtbank deze kosten vast op
€ 42,36 : 3 = € 14,12.
Eiser heeft voorts verzocht om vergoeding van verletkosten ter hoogte van € 343,75 in verband met het bijwonen van de zitting (€ 62,50) en de reistijd tussen zijn woning en de rechtbank (€ 281,25). Eiser heeft dit bedrag en het uurtarief waar dit op is gebaseerd nader onderbouwd en aannemelijk gemaakt. Ook acht de rechtbank het aantal bestede uren aannemelijk. Nu de reisuren, zoals hiervoor is aangegeven, zijn gemaakt voor drie ná elkaar behandelde beroepszaken ziet de rechtbank ook hier aanleiding om deze voor 1/3 deel aan deze beroepszaak toe te rekenen en vast te stellen op € 281,25 : 3 = € 93,75.
De rechtbank zal de verletkosten daarom vaststellen op € 62,50 + € 93,75 = € 156,25. De rechtbank is van oordeel dat deze verletkosten zijn aan te merken als redelijkerwijs gemaakte kosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten voor een totaalbedrag van € 1.160,37 (€ 990,-- + € 14,12 + € 156,25)
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 168,-- vergoedt