ECLI:NL:RBOVE:2017:2114

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
23 mei 2017
Publicatiedatum
23 mei 2017
Zaaknummer
08.955036-16 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop door onvoorzichtig rijgedrag

Op 23 mei 2017 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 20-jarige man uit Staphorst, die verantwoordelijk werd gehouden voor een verkeersongeval op 22 februari 2016. Bij dit ongeval kwam een 10-jarige jongen om het leven. De rechtbank oordeelde dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend had gereden, wat leidde tot de fatale aanrijding. De verdachte werd veroordeeld tot een werkstraf van 100 uur en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 1 jaar, met een proeftijd van 3 jaar. De rechtbank nam in haar overwegingen mee dat de verdachte de situatie ter plaatse goed kende en dat hij de fietsers tijdig had gezien, maar niet voldoende had uitgeweken om hen veilig in te halen. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit en het onherstelbare leed dat het ongeval had veroorzaakt voor de nabestaanden van het slachtoffer. De verdachte had spijt betuigd en was in contact getreden met de nabestaanden, wat de rechtbank meeweegde in de strafmaat.

Uitspraak

Rechtbank Overijssel

Afdeling Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.955036-16 (P)
Datum vonnis: 23 mei 2017
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1997 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
9 mei 2017.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. G.H. Agelink en van hetgeen door verdachte en de raadsvrouw mr. M.G. Pekkeriet, advocaat te Zwolle, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
zich op 22 februari 2016 te Staphorst als bestuurder van een personenauto zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, althans dat door verdachtes gedragingen gevaar op de weg is veroorzaakt waardoor er een verkeersongeval heeft plaatsgevonden en iemand is overleden.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op of omstreeks 22 februari 2016 te Staphorst in de gemeente Staphorst als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), komende uit de richting van Staphorst en/of gaande in de richting van IJhorst, daarmede rijdende over de weg, de Gemeenteweg
zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaam heeft gereden, hierin bestaande dat verdachte
terwijl hij, verdachte op dezelfde weg twee voor hem uit rijdende fietsers had waargenomen,
niet of in onvoldoende mate heeft gelet en/of is blijven letten op die voor hem, verdachte uit rijdende fietsers en/of
in strijd met het gestelde in artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, niet de snelheid van dat door hem, verdachte bestuurde motorrijtuig (personenauto) zodanig heeft geregeld dat hij, verdachte in staat was dat motorrijtuig (personenauto) tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij, verdachte die weg, de Gemeenteweg kon overzien en waarover deze vrij was en/of
die aan de rechter zijde van die weg, de Gemeenteweg, over het met onderbroken strepen op het wegdek van die weg (de Gemeenteweg) aangegeven weggedeelte rijdende fietsers, althans die aan de rechter zijde van die weg (de Gemeenteweg) rijdende fietsers, is gaan in halen, waarbij hij verdachte niet of in onvoldoende mate naar links is uitgeweken en/of
-gelet op die twee voor hem, verdachte uit rijdende fietsers-, is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met de gezien, zijn verdachtes rijrichting, linkse fiets en/of de bestuurder van die fiets, ten gevolge waarvan die bestuurder van die fiets ten val is gekomen,
en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) werd gedood en/of
welk feit is veroorzaakt of mede is veroorzaakt doordat hij, verdachte gevaarlijk heeft ingehaald;
Althans, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, subsidiair, terzake dat
hij op of omstreeks 22 februari 2016 te Staphorst in de gemeente Staphorst als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), komende uit de richting van Staphorst en/of gaande in de richting van IJhorst, daarmede heeft gereden over de weg, de Gemeenteweg en
in strijd met het gestelde in artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, niet de snelheid van dat door hem, verdachte bestuurde motorrijtuig (personenauto) zodanig heeft geregeld dat hij, verdachte in staat was dat motorrijtuig (personenauto) tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij, verdachte die weg, de Gemeenteweg kon overzien en waarover deze vrij was en/of
twee aan de rechter zijde van die weg, de Gemeenteweg, over het met onderbroken strepen op het wegdek van die weg (de Gemeenteweg) aangegeven weggedeelte rijdende fietsers, althans die aan de rechter zijde van die weg (de Gemeenteweg) rijdende fietsers, is gaan in halen, waarbij hij verdachte niet of in onvoldoende mate naar links is uitgeweken en/of
-gelet op die twee voor hem, verdachte uit rijdende fietsers-, is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met de gezien, zijn verdachtes rijrichting, linkse fiets en/of de bestuurder van die fiets, ten gevolge waarvan die bestuurder van die fiets ten val is gekomen,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Inleiding
Op 22 februari 2016 heeft in de gemeente Staphorst, op de Gemeenteweg, een verkeersongeval plaatsgevonden tussen een personenauto en een fiets. Verdachte bestuurde de auto en reed op de Gemeenteweg. De fiets werd bestuurd door de 10-jarige [slachtoffer] Hij reed samen met zijn vriendje [getuige] over de Gemeenteweg. Vanuit zijn positie werd [slachtoffer] van achter door verdachte aangereden.
[slachtoffer] is door de aanrijding ten val gekomen en in de berm beland en is als gevolg van het verkeersongeval later die dag overleden in het ziekenhuis.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld voor het primair ten laste gelegde.
Kortgezegd heeft de officier van justitie ten aanzien van het primair ten laste gelegde aangevoerd dat verdachte verwijtbaar aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gereden, waardoor een aanrijding heeft plaatsgevonden en het slachtoffer is overleden. Het verkeersongeval heeft plaatsgevonden op een overzichtelijke weg en verdachte kende deze weg goed. Het zicht van verdachte werd niet belemmerd. Verdachte heeft de twee fietsers gezien, maar heeft zijn snelheid niet aangepast en is tevens onvoldoende naar links uitgeweken om de fietsers in te halen.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft zich – overeenkomstig de inhoud van een aan de rechtbank overgelegde pleitnota - ten aanzien van het primair ten laste gelegde op het standpunt gesteld dat vrijspraak moet volgen.
Hiertoe heeft zij aangevoerd dat verdachte weliswaar bij het inhalen van de twee fietsers te weinig naar links is uitgeweken - waarbij mogelijk sprake is geweest van een kort moment van onoplettendheid - maar dat deze enkele fout van verdachte niet voldoende is om tot een bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 WVW te komen.
Wel kan tot een bewezenverklaring van artikel 5 WVW worden gekomen, nu verdachte door zijn handelen gevaar op de weg heeft veroorzaakt.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het primair tenlastegelegde feit heeft begaan.
De rechtbank overweegt, op grond van de hierna in de voetnoten vermelde bewijsmiddelen [1] , het navolgende.
Feiten en omstandigheden
Op 22 februari 2016 omstreeks 12.05 uur heeft op de Gemeenteweg te Staphorst een verkeersongeval plaatsgevonden. Bij het verkeersongeval waren een fietser en een automobilist betrokken. [2] Verdachte reed in een rode personenauto van het merk Seat en reed over de Gemeenteweg, komende uit de richting van Staphorst, gaande in de richting van IJhorst. [3] [slachtoffer] fietste samen met [getuige] van school naar huis op de Gemeenteweg in de richting van IJhorst. [slachtoffer] fietste aan de buitenzijde (linkerzijde) en [getuige] fietste aan de binnenzijde, aan de kant van de berm. [4] Op de Gemeenteweg is de rechtervoorzijde van de personenauto van verdachte gebotst met de achterkant van de fiets van [slachtoffer] [5] Hierdoor is [slachtoffer] in de berm terechtgekomen, liggend op zijn buik met zijn voeten in de sloot. [6] [slachtoffer] overleed later in het ziekenhuis aan zijn verwondingen. [7]
Na het verkeersongeval op 22 februari 2016 heeft de politie ter plaatse onderzoek verricht en uit het proces-verbaal verkeersongevalsanalyse (VOA) is naar voren gekomen dat op het moment van het ongeval het zicht helder was, het wegdek droog was en de vervoermiddelen van verdachte, de personenauto, en van [slachtoffer] , de Batavus fiets, in een voldoende rijtechnische staat van onderhoud verkeerden. Het ongeval vond plaats buiten de bebouwde kom van Staphorst en de ter plaatste toegestane maximum snelheid bedroeg 60 km/h. [8]
Het primair ten laste gelegde
Verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting verklaard dat hij op 22 februari 2016 omstreeks 12.05 uur reed in zijn personenauto over de Gemeenteweg te Staphorst richting IJhorst. Verdachte heeft verklaard dat hij de weg goed kende en dat hij zijn snelheid schatte op ongeveer 50 á 60 kilometer per uur. Verdachte reed net buiten de bebouwde kom en zag voor hem twee jongens op de fiets die fietsen in dezelfde richting waarin verdachte ook reed. Verdachte heeft voorts verklaard dat hij niet precies weet hoe het gebeurde – of hij niet ver genoeg naar links is gegaan of dat de jongen op de fiets een slinger maakte – maar op het moment dat zij elkaar passeerden, raakte verdachte de buitenste jongen op de fiets. [9]
Getuige [getuige] heeft bij de politie verklaard dat hij op 22 februari 2016 samen met [slachtoffer] op het fietspad reed, daar waar op de weg strepen staan, en hij een auto hoorde en dacht dat de auto wel om hen heen zou rijden. [10]
De rechtbank is van oordeel dat vast is komen te staan dat verdachte op 22 februari 2016 op de Gemeenteweg in zijn personenauto reed, zich hield aan de snelheid, de twee naast elkaar rijdende fietsers tijdig heeft gezien en is uitgeweken om hen in te kunnen halen – maar niet voldoende – wat de aanrijding met [slachtoffer] tot gevolg heeft gehad, waardoor [slachtoffer] is overleden.
Om tot een bewezenverklaring van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994) te kunnen komen, moet vastgesteld kunnen worden dat verdachte zich zodanig heeft gedragen dat het aan zijn schuld is te wijten dat een verkeersongeval heeft plaatsgevonden met als gevolg dat iemand is overleden, dan wel zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen of zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan. Voor schuld in het kader van artikel 6 WVW 1994 is vereist dat verdachte zich zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam heeft gedragen. Gelet op vaste jurisprudentie van de Hoge Raad zijn voor de bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994 verschillende factoren van belang, zoals de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. Voorts kan niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
De rechtbank overweegt dat verdachte onvoldoende heeft gelet – en is blijven letten - op de twee fietsers op de Gemeenteweg, in aanmerking nemende dat verdachte bekend was met de situatie ter plaatse en heeft verklaard dat hij de fietsers ‘
ruim van te voren’ heeft gezien [11] , maar niet meer weet wat er precies is gebeurd.
Uit de verklaring van verdachte blijkt derhalve dat hij de voor hem op een rechte weg rijdende fietsers tijdig heeft gezien en hen heeft willen inhalen. Op dat moment waren geen belemmeringen aanwezig om de fietsers in te halen. Immers, uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat verdachte niet belemmerd werd in zijn rijkeuze aangezien er geen enkel ander verkeer aanwezig was en voorts het zicht helder was en het wegdek droog. Het kan gelet op het proces-verbaal VOA, met name ten aanzien van de bepaling hoe de voertuigen zich ongeveer ten opzichte van elkaar bevonden op het moment van de aanrijding, en de eerder aangehaalde verklaringen niet anders zijn geweest dan dat verdachte met zijn auto niet voldoende uitgeweken is, waar dat wel had gemoeten en had gekund om de fietsers veilig in te halen, terwijl verdachte hier ook alle ruimte en mogelijkheid voor had. Daarbij neemt de rechtbank tevens in haar overweging mee dat sprake was van twee fietsers, hetgeen zwakke verkeersdeelnemers zijn die extra (zorg)verplichtingen voor de automobilist met zich meebrengen.
De rechtbank is, gelet op het voorgaande in onderlinge samenhang bezien, van oordeel dat verdachte onder de aanwezige omstandigheden aanmerkelijk tekort is geschoten in de op hem rustende zorgplicht om in het verkeer de benodigde voorzichtigheid in acht te nemen en om zijn weggedrag aan te passen aan de aanwezige andere verkeersdeelnemers, in dit geval de op een rechte weg zonder overig verkeer voor hem rijdende twee fietsers. Niets verhinderde verdachte om door middel van het vertragen van de snelheid en het maken van een ruimere uitwijkmanoeuvre een aanrijding met de fietser te voorkomen. Mede gelet op de verklaring van verdachte, inhoudende dat hij de fietsers ‘ruim van te voren’ heeft gezien stelt de rechtbank vast dat hier geen sprake is van een enkel moment van onoplettendheid, maar van onvoldoende oplettendheid gedurende een periode langer dan een enkel moment. Dat [slachtoffer] mogelijk al fietsend een slinger heeft gemaakt waardoor de aanrijding is ontstaan, is naar het oordeel van de rechtbank onaannemelijk gelet op de uitkomsten in het proces-verbaal VOA én gelet op de getuigenverklaring van [getuige] . Voor de stelling dat [slachtoffer] door het maken van een slingerende beweging tegen de auto van verdachte zou zijn aangekomen, is dan ook geen steun te vinden in het dossier.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte de voor hem geldende zorgplicht niet in acht genomen en in aanmerkelijke mate onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag vertoond. Daarmee is sprake van schuld als bedoeld in artikel 6 WVW 1994, zodat het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend is bewezen.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
Primair:
hij op 22 februari 2016 in de gemeente Staphorst als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), komende uit de richting van Staphorst en gaande in de richting van IJhorst, daarmede rijdende over de weg, de Gemeenteweg
aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden, hierin bestaande dat verdachte
terwijl hij, verdachte op dezelfde weg twee voor hem uit rijdende fietsers had waargenomen,
in onvoldoende mate heeft gelet en is blijven letten op die voor hem, verdachte uit rijdende fietsers en
die aan de rechter zijde van die weg (de Gemeenteweg) rijdende fietsers, is gaan inhalen, waarbij hij verdachte in onvoldoende mate naar links is uitgeweken en
is gebotst tegen, de gezien, zijn verdachtes rijrichting, linkse fiets ten gevolge waarvan die bestuurder van die fiets ten val is gekomen,
en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) werd gedood.
De rechtbank heeft de in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte wordt hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder primair meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 6 en 175 van de Wegenverkeerswet 1994. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
primair
het misdrijf:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd verdachte te veroordelen tot een werkstraf van 240 uur subsidiair 120 dagen hechtenis en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 1 jaar.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft zich ten aanzien van een eventuele strafoplegging op het standpunt gesteld dat aan verdachte een straf opgelegd kan worden voor overtreding van artikel 5 WVW 1994, zodat een lagere straf dan door de officier van justitie geëist passend is.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte, toen 18 jaar, heeft als automobilist op 22 februari 2016 een buitengewoon tragisch verkeersongeval veroorzaakt, waarbij de 10-jarige [slachtoffer] om het leven is gekomen. [slachtoffer] stond aan het begin van zijn leven, dat door toedoen van verdachte vroegtijdig tot een einde is gekomen. De rechtbank realiseert zich tot welk onuitsprekelijk en onherstelbaar leed dit ongeval heeft geleid bij de nabestaanden.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de straf de geldende oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) als uitgangspunt genomen. Het LOVS geeft als oriëntatiepunt voor straftoemeting ten aanzien van artikel 6 WVW 1994, waarbij sprake is van een aanmerkelijke verkeersfout, zonder dat sprake is van alcoholgebruik en waarbij het slachtoffer is overleden, een werkstraf voor de duur van 240 uur en een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van 1 jaar.
De rechtbank houdt rekening met het feit dat uit het uittreksel justitiële documentatie d.d. 3 april 2017 blijkt dat verdachte niet eerder met politie of justitie in aanraking is gekomen.
Voorts houdt de rechtbank rekening met het gegeven dat ook voor verdachte deze gebeurtenissen grote gevolgen hebben gehad en hij verder zal moeten leven met het besef dat een bij hem in de straat wonende zeer jonge jongen door zijn toedoen om het leven is gekomen. Verdachte heeft ter terechtzitting spijt betuigd en is na het ongeval direct in contact getreden met de nabestaanden van het slachtoffer.
Hoewel een aan verdachte op te leggen strafrechtelijke sanctie het gebeurde niet ongedaan kan maken noch het leed van de nabestaanden kan wegnemen, is de rechtbank van oordeel dat de onvoorzichtigheid van verdachte in zijn handelen een strafrechtelijke reactie rechtvaardigt. De rechtbank acht dit ook noodzakelijk in het belang van de verkeersveiligheid in het algemeen.
De rechtbank zal een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is geëist, met name gelet op het feit dat de om het leven gekomen jongen een bekende van verdachte is en bij hem in de straat woonachtig was. Verdachte zal daardoor blijvend worden geconfronteerd met de gevolgen van zijn onoplettendheid. Daarnaast weegt de rechtbank de jonge leeftijd van verdachte mee, zijn schuldbewustheid, de wijze waarop verdachte zijn verantwoordelijkheid heeft genomen na het ongeval, en de wijze waarop hij met de nabestaanden van het slachtoffer is omgegaan.
Alles afwegende acht de rechtbank een werkstraf voor de duur van 100 uren, te vervangen door 50 dagen hechtenis, passend en geboden. Daarnaast dient aan verdachte een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 1 jaar te worden opgelegd, maar dan geheel voorwaardelijk. Deze voorwaardelijke ontzegging dient tevens als middel om verdachte ook voor de toekomst te laten doordringen van de in het verkeer in acht te nemen benodigde voorzichtigheid en oplettendheid om herhaling te voorkomen. De proeftijd wordt bepaald op 3 jaren.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 91 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
  • verklaart bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
  • verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder primair meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
  • verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
s
trafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het primair bewezenverklaarde;
straf
  • veroordeelt verdachte tot een
  • beveelt, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
  • ontzegt verdachte de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de tijd van
  • bepaalt dat de bijkomende straf
Dit vonnis is gewezen door mr. R.M. van Vuure, voorzitter, mr. V.P.K. van Rosmalen en mr. M. Nan, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. van Nassau, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 23 mei 2017.
Buiten staat
Mr. Nan is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit bladzijden uit het dossier van de politie Eenheid Oost-Nederland, basisteam IJsselland-Noord, met registratienummer PL0600-2016090285. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Proces-verbaal relaas d.d. 22 februari 2016, pag. 3.
3.Proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 22 februari 2016, pag. 8.
4.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] d.d. 22 februari 2016, pag. 6.
5.Proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 22 februari 2016, pag. 8.
6.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] d.d. 22 februari 2016, pag. 6
7.Een schriftelijk stuk bevattende het GGD schouwverslag d.d. 22 februari 2016, losbladig.
8.Het proces-verbaal VerkeersOngevalsAnalyse d.d. 10 oktober 2016, pag. 12, 13 en 14.
9.Proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 22 februari 2016, pag. 8 en 9 en de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 9 mei 2017.
10.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] d.d. 22 februari 2016, pag. 6.
11.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 9 mei 2017.