ECLI:NL:RBOVE:2017:2067

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
17 mei 2017
Publicatiedatum
17 mei 2017
Zaaknummer
08/997036-15 en 08-993137-16
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ambtelijke corruptie en wapenbezit door voormalig hoofd technisch beheer Rijksuniversiteit Groningen

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 17 mei 2017 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een voormalig hoofd technisch beheer van de Rijksuniversiteit Groningen (RUG) en een eigenaar van installatiebedrijven. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar, waarvan zes maanden voorwaardelijk, en een schadevergoeding van 450.000 euro aan de RUG. De eigenaar van de installatiebedrijven is veroordeeld tot twee jaar gevangenisstraf, waarvan zes maanden voorwaardelijk, en moet 400.000 euro schadevergoeding betalen aan de RUG. De zaak betreft ambtelijke corruptie waarbij de verdachte gedurende een periode van zes jaar giften en beloningen heeft gegeven aan een ambtenaar om deze te bewegen tot het verrichten van handelingen in strijd met zijn plicht. Daarnaast is de verdachte ook aangeklaagd voor het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en getuigen beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde feiten. De rechtbank heeft de verdachte ook veroordeeld voor het bezit van een vuurwapen en munitie, die tijdens een doorzoeking zijn aangetroffen. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij, de RUG, gedeeltelijk toegewezen en de verdachte veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van 400.000 euro.

Uitspraak

Rechtbank Overijssel

Afdeling Strafrecht
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer (P): 08/997036-15 en 08-993137-16
Datum vonnis: 17 mei 2017
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte 6]
geboren op [geboortedag] 1962 te [geboorteplaats]
wonende in [woonplaats], [adres 1].

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 30 mei 2016, 24 oktober 2016 16 maart 2017, 23 maart 2017, 28 maart 2017, 30 maart 2017 en 10 mei 2017.
Ter terechtzitting van 24 oktober 2016 heeft de rechtbank in het belang van het onderzoek de voeging bevolen van de bij afzonderlijke dagvaardingen onder parketnummers 08/997036-15 en 08-993137-16 tegen verdachte aangebrachte zaken.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. C.H.J. Bollen en van hetgeen door de verdachte en diens raadsman mr. M.R.P. Ossentjuk, advocaat te Groningen, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte :
-
inzake parketnummer 08/997036-15:gedurende een periode van zes jaren een ambtenaar giften, beloften of diensten heeft verleend teneinde die ambtenaar te bewegen (indien voor 1 januari 2015: in strijd met zijn plicht) iets te doen of na te laten;
-
inzake parketnummer 08-993137-16:op 25 januari 2016 een vuurwapen en munitie voorhanden heeft gehad.
Voluit luidt de gewijzigde tenlastelegging aan de verdachte, dat:
inzake parketnummer 08/997036-15
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode vanaf 1
januari 2008 tot en met 31 augustus 2014, te Groningen en/of
Harkstede en/of Peize en/of Thesinge, althans in Nederland,
telkens tezamen en in vereniging met een ander(en) - natuurlijke
en/of rechtspersonen -, althans alleen,
een ambtenaar, te weten [verdachte 1], een of meer gift(en) en/of
belofte(n) heeft gedaan en/of dienst(en) heeft verleend en/of
aangeboden;
welke gift(en) en/of belofte(n) en/of dienst(en) aan die [verdachte 1]
onder meer heeft/ hebben bestaan uit:
a. a) het (doen of laten) regelen van een dienstverband voor [verdachte 2]
en/of;
b) het (doen of laten) betalen van loon aan [verdachte 2] en/of;
c) het (doen of laten) regelen van een dienstverband voor [verdachte 3]
en/of;
d) het (doen of laten) betalen van loon aan [verdachte 3] en/of;
e) het (doen of laten) inkopen en betalen van materialen voor [verdachte 4]
en/of;
f) een auto, kenteken [kenteken 1] en/of;
g) het (doen of laten) gebruikmaken van een tankpas en/of;
h) het (doen of laten) betalen van een geldbedrag ter hoogte van
10.000 euro aan [verdachte 2] en/of;
i. i) het een- of meermalen (doen of laten) betalen van de kosten voor
de jaarlijkse visdag,
zijnde die gift(en) en/of belofte(n) en/of dienst(en) telkens,
- verleend en/of aangeboden met het oogmerk om [verdachte 1] te
bewegen in zijn bediening, in strijd met zijn plicht, iets te doen en/of
na te laten, en/of;
- ten gevolge en/of naar aanleiding van hetgeen door [verdachte 1]
in diens huidige of vroegere bediening, in strijd met zijn plicht, is
gedaan en/of nagelaten,
art.177 Wetboek van Strafrecht
en
inzake parketnummer: 08-993137-16
hij op of omstreeks 25 januari 2016 te Groningen, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander(en), althans alleen,
- een wapen van categorie III, te weten een vuurwapen (merk Ekol, kaliber
oorspronkelijk 6 mm knal, nu .22) en/of;
- een wapen van categorie III, te weten een onderdeel van een vuurwapen in de
vorm van een patroonmagazijn (merk Uzi) en/of;
- munitie van categorie III, te weten 27 centraalvuur kogelpatronen (merk
Federal, kaliber .357 Magnum) en/of 142 centraalvuur kogelpatronen (merk
Prvi Partizan, kaliber .357 Magnum),
voorhanden hebben/heeft gehad;
de in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor
zover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in
dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
art 26 lid 1 Wet wapens en munitie.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De bewijsoverwegingen [1]
4.1
Inleiding
Medeverdachte in deze zaak [verdachte 1] werkt sinds 1976 als ambtenaar in loondienst bij de Rijksuniversiteit Groningen (hierna: de RuG). Vanaf 2006 bekleedt hij de functie van Hoofd Technisch Beheer. Op zijn afdeling werkten ten tijde van zijn verhoor (25 januari 2016) 22 werknemers, waarvan acht gedetacheerde werknemers. Verdachte [verdachte 1] is als leidinggevende voor deze mensen verantwoordelijk. [2]
Verdachte [verdachte 6] is directeur van [bedrijf 13] N.V., [bedrijf 14] B.V., [bedrijf 15] B.V., [bedrijf 16] B.V. en [bedrijf 17] N.V. [3]
[verdachte 1] kent verdachte via zijn werk en over de bedrijven van verdachte heeft [verdachte 1] verklaard dat zij vaste bedrijven zijn waarmee de RuG in de ten laste gelegde periode samenwerkte. Zij voerden in die periode regelmatig klussen uit voor de RuG. Zij hebben specifieke kennis over de gebouwen en installaties van de RuG. [4]
[verdachte 7] (hierna: [verdachte 7]) is directeur van [bedrijf 4] B.V. en [bedrijf 8]. [5] Ook deze bedrijven werkten in de tenlastegelegde periode als opdrachtnemer voor de RuG, als klussenbedrijf en technische installateurs. Daarnaast doen zij diverse inspecties en zijn er zzP'ers werkzaam via [bedrijf 4]. Over [verdachte 7] heeft verdachte [verdachte 1] verklaard dat hij een soortgelijke relatie met hem heeft als met [verdachte 6]. [6]
a en b.
Het dienstverband en loon van [verdachte 2]
, de zoon van [verdachte 1], stond vanaf 2008 tot en met 25 januari 2016 op de loonlijst van de bedrijven van [verdachte 6] en [verdachte 7]. [7]
Aan [verdachte 2] zijn blijkens de loonstroken de volgende bruto salarissen uitbetaald:
2008 [bedrijf 14] BV ([verdachte 6]) 28.568
2009 [bedrijf 14] BV ([verdachte 6]) 39.879
2010 [bedrijf 14] BV ([verdachte 6]) 15.394
[bedrijf 15] BV ([verdachte 6]) 24.321
2011 [bedrijf 15] BV ([verdachte 6]) 40.548
2012 [bedrijf 15] BV ([verdachte 6]) 11.175
[bedrijf 4] VOF ([verdachte 7]) 20.502
[bedrijf 4] BV ([verdachte 7]) 23.515
2013 [bedrijf 15] ([verdachte 6]) 3.044
[bedrijf 4] BV ([verdachte 7]) 44.715
2014 [bedrijf 17] ([verdachte 6]) 4.990
[bedrijf 4] BV ([verdachte 7]) 45.704
2015 [bedrijf 4] BV ([verdachte 7]) 29.369
---------
331.724 [8]
Aan [verdachte 2] zijn blijkens de loonstroken de volgende netto salarissen uitbetaald:
Ontvangen netto-loon via [verdachte 6] concern in 2008 18.700,12
Ontvangen netto-loon via [verdachte 6] concern in 2009 25.774,77
Ontvangen netto-loon via [verdachte 6] concern in 2010 25.529,78
Ontvangen netto-loon via [verdachte 6] concern in 2011 25.973,17
Ontvangen netto-loon via [bedrijf 4] ([verdachte 7]) in 2012 27.744,50
Ontvangen netto-loon via [verdachte 6] concern in 2012 6.799,68
Ontvangen netto-loon via [bedrijf 4] ([verdachte 7]) in 2013 30.383,90
Ontvangen netto-loon via [verdachte 6] concern in 2013 1.878,52
Ontvangen netto-loon via [bedrijf 4] ([verdachte 7]) in 2014 6.544,34
Ontvangen netto-loon via [verdachte 6] concern in 2014 31.178,97
Ontvangen netto-loon via [bedrijf 4] ([verdachte 7]) in 2015 26.893,65 [9]
[verdachte 2] heeft vanaf 1 september 2007 tot en met 2010 een voltijdse opleiding (vastgoed en makelaardij) gevolgd aan de Hanze Hogeschool in Groningen. [10]
In 2010 en 2011 heeft [verdachte 2] stage gelopen bij GGZ Drenthe. Hij heeft daarvoor een netto salaris ontvangen van respectievelijk 579,51 euro en 359,18 euro. [11]
Blijkens loonstroken van Youngcapital Payrol B.V. heeft [verdachte 2] in 2015 elders (bij de ING) gewerkt en in verband daarmee een bruto salaris van 12.228 euro ontvangen. [12]
Doorfacturering van de salariskosten binnen de bedrijven van [verdachte 6] en [verdachte 7] vond als volgt plaats. In de periode 2008 t/m 2011 werd gefactureerd van [bedrijf 13] N.V. ([verdachte 6]) naar [bedrijf 16] B.V. ([verdachte 6]), van daaruit naar [bedrijf 4] B.V. ([verdachte 7]). Vanuit [bedrijf 4] B.V. werd met een verhoging van 10% gedeclareerd bij de RUG. Vanaf 2012 werd rechtstreeks door [bedrijf 4] B.V. gedeclareerd. [13]
[verdachte 1] heeft – zakelijk weergegeven – verklaard: Er moesten omstandigheden gecreëerd worden zodat mijn zoon een huis kon kopen. Ik maakte zelf fake-opdrachten aan gericht aan [bedrijf 13] en ondertekende deze. Ik heb urenbriefjes van [bedrijf 13] getekend. [verdachte 6] mocht gewoon factureren tegen uurtarief, dat was de afspraak. Dat is anders gegaan; er is gefactureerd via [verdachte 7].
Toen binnen de RuG geen zaken meer werden gedaan met [bedrijf 13] heb ik [verdachte 7] gevraagd: ”Kan [verdachte 2] bij jou onder dak?” Ik heb toen gezegd dat ik voor werk en opdrachten zou zorgen. Hier zijn ook fake-opdrachten voor gemaakt. De urenbriefjes gaf mijn zoon aan mij. Hij moest die briefjes invullen. De blanco urenbriefjes werden door iemand van de bedrijven van [verdachte 6] verstrekt. Het was afgesproken met [verdachte 6] dat [verdachte 2] de briefjes invulde. Om het kloppend te maken moest hij dat doen. Toen het met die urenbriefjes niet gedegen liep heb ik gezegd tegen [verdachte 6]. Kom maar met een pro-forma factuur, dan maak ik een fake opdracht aan. Dit heb ik alleen geregeld met [verdachte 6], niet met andere werknemers van de bedrijven van [verdachte 6]. [14]
[verdachte 2] heeft – zakelijk weergegeven – verklaard: Ik heb de situatie geaccepteerd. Ik ontving meer geld voor werkzaamheden dan die ik uitvoerde. Ik heb het mijn vader eerlijk verteld. Ik heb nooit met [verdachte 6] over salaris gesproken. Dat heeft mijn vader gedaan. Ik denk dat mijn vader mijn salaris (2.100 euro netto) heeft afgestemd op het benodigde hypotheekbedrag. Ik heb in totaal 3 volle werkweken en 3 à 4 dagen gewerkt. In de periode juni 2010 tot en met april 2013 heb ik amper iets gedaan voor [bedrijf 13]. Het deed mij vermoeden dat er iets aan de achterkant mogelijk anders geregeld was. Ik durfde het mijn vader niet te vragen. Mijn vader wist dat ik niet continu aan het werk was. Ik besprak ook de angst om mijn woning te moeten verkopen met mijn vader.
Ik kreeg de blanco urenbriefjes van [naam 1]. Ik vulde die urenbriefjes in. Het urenbriefje zoals u mij dat eerder getoond heeft DOC-025 was een urenbriefje zoals ik dat had ingevuld. Dit urenbriefje was conform afspraak zo door mij ingevuld, alhoewel ik in deze periode wel werkzaamheden heb verricht, maar het sowieso niet conform de werkelijkheid was, omdat er meer uren staan vermeld dan ik heb gewerkt. Beide handtekeningen onder deze werkbon zijn van mij. Er was ondertekening nodig en ik was niet altijd op tijd en in de gelegenheid om mijn vader te vragen om de urenbriefjes te ondertekenen. In andere gevallen tekende mijn vader de urenbriefjes wel. Ik denk dat ik mijn vader heb gevraagd welke naam ik op de bon moest zetten en dat mijn vader deze naam had doorgegeven. [15]
Onder DOC-024 t/m DOC-38 zijn een veertiental werkbonnen van [bedrijf 13] opgenomen, welke op naam zijn gesteld van [verdachte 2] en zijn voorzien van een handtekening “[verdachte 2]”. Op de bonnen is telkens een werkweek van 40 uur ingevuld. Als opdrachtgever is telkens vermeld Rijksuniversiteit Groningen of R.U.G. Ter uitvoering van de werkbonnen is telkens een factuur van [bedrijf 13] gericht aan [bedrijf 16] B.V. opgemaakt waarop telkens de werkuren en de naam [verdachte 2] zijn vermeld.
De toenmalige vriendin van [verdachte 2], [verdachte 3], heeft – zakelijk weergegeven – verklaard: [verdachte 2] en ik waren niet gelukkig met de situatie. Wij kregen salaris voor een fulltime baan terwijl wij nooit fulltime werkten. [verdachte 2] was in 2009 bezig met zijn studie. In 2010 of 2011 heeft hij stage gelopen bij GGZ Drenthe. In de periode 2011-2014 was hij bezig met een opleiding als inspecteur asbestverwijdering. [16]
Verdachte heeft – zakelijk weergegeven – verklaard: Dit is een standaard arbeidsovereenkomst. Volgens mij heeft [naam 2] de arbeidsovereenkomst met [verdachte 2] opgemaakt. Het salaris klopt wel. Er werden loonkosten van [verdachte 2] in rekening gebracht bij [verdachte 7]. [17]
[naam 1] heeft – zakelijk weergegeven – verklaard: [verdachte 1] zei dat zijn zoon bij ons ([bedrijf 13]) op de loonlijst moest komen en minimaal 1.700 euro netto per maand moest ontvangen. Ik gaf aan dat [verdachte 6] hier over ging, maar dat hij geen opvreters meer op de loonlijst wilde hebben. [verdachte 1] gaf aan dat er werkbriefjes met 40 uur in de week zouden komen en dat [bedrijf 13] daarvoor 40 euro uur per uur mocht factureren. [verdachte 6] wilde dat eerst niet, hij had geen behoefte aan een nieuwe opvreter bij het bedrijf. Nadat ik hem had uitgelegd dat het bedrijf er wel iets aan zou kunnen overhouden veranderde hij van mening. We konden dan per maand ruwweg 4 x 40 x 40 = 6.400 euro factureren en aan loonkosten zouden we ruim 3.000 euro kwijt zijn.
Op een gegeven moment ging het met 1 x per maand een bon, waarvan ik dan een factuur maakte. Ik gaf de factuur aan [verdachte 6], die ‘m persoonlijk aan [verdachte 1] gaf. Er werd gefactureerd bij de RUG. [18]
c en d.
Het dienstverband en loon van [verdachte 3]
, de vriendin van de zoon van [verdachte 1], staat vanaf 2009 tot en met 2014 op de loonlijst van de bedrijven van [verdachte 6]. (1-PV)
Aan [verdachte 3] zijn blijkens de loonstroken de volgende bruto salarissen uitbetaald:
2009 [bedrijf 15] BV ([verdachte 6]) 2.138
2010 [bedrijf 15] BV ([verdachte 6]) 30.968
2011 [bedrijf 15] BV ([verdachte 6]) 37.267
2012 [bedrijf 15] BV ([verdachte 6]) 37.649
2013 [bedrijf 15] ([verdachte 6]) 13.313
8.29
[bedrijf 17] N.V. ([verdachte 6]) 8.290
2014 [bedrijf 17] N.V. ([verdachte 6]) 6.632
----------
136.257 [19]
Aan [verdachte 3] zijn blijkens de loonstroken de volgende netto salarissen uitbetaald:
Ontvangen netto-loon [verdachte 6] concern in 2009 518,80
Ontvangen netto-loon [verdachte 6] concern in 2010 21.518,82
Ontvangen netto-loon [verdachte 6] concern in 2011 24.073,96
Ontvangen netto-loon [verdachte 6] concern in 2012 24.499,94
Ontvangen netto-loon [verdachte 6] concern in 2013 19.062,11
Ontvangen netto-loon [verdachte 6] concern in 2014 4.661,22 [20]
[verdachte 1] heeft – zakelijk weergegeven – verklaard: Ik heb [verdachte 6] gevraagd of hij werk voor [verdachte 3] had. Hiervoor geldt dezelfde gang van zaken als voor [verdachte 2]. Omdat ze het geld wel nodig had. Zijn de dienstverbanden vals? Ja met betrekking tot de doorfacturering aan de RuG zijn deze vals. Daarmee bedoel ik dat er geen werkzaamheden door haar t.b.v. de RuG zijn verricht. Alle loonkosten van zowel [verdachte 2] als [verdachte 3] in de jaren 2008 t/m 2015 zijn ten onrechte doorgefactureerd aan de RuG. Ik ben daar verantwoordelijk voor. De afspraak was met [verdachte 6] dat hij zelf de loonkosten van [verdachte 2] en [verdachte 3] zou doorfactureren. Er werd echter gefactureerd via [verdachte 7]. Ik heb blind geaccordeerd. Er zijn geen werkzaamheden door [verdachte 3] ten behoeve de RuG verricht. [21]
[verdachte 3] heeft – zakelijk weergegeven – verklaard: In de arbeidsovereenkomst staat 38 uur, maar ik werkte maar 20 uur. Ik kreeg wel fulltime salaris. Als [verdachte 6] geen projecten voor mij had kreeg ik gewoon volledig salaris overgemaakt. [verdachte 1] heeft een en ander met [verdachte 6] besproken. In 2010 en 2011 heb ik wel een aantal klussen voor [verdachte 6] gedaan, maar dat waren er niet veel. [verdachte 6] had niets voor mij te doen. De werkbonnen die u mij toont zijn door mij ingevuld en ondertekend. De omschrijving heb ik erop gezet. [verdachte 6] vroeg mij dit te doen. De bonnen geven weer dat ik 38 uur per week heb gewerkt. Dit klopt volgens mij niet. Het waren minder uren. Hoeveel weet ik niet. Ik hoefde het nooit te verantwoorden. Ik heb inderdaad werkbonnen ingevuld en daar uren op gezet die ik in werkelijkheid niet had gewerkt. Dat is fout. [verdachte 2] en ik waren niet gelukkig met de situatie. Wij kregen salaris voor een fulltime baan terwijl wij nooit fulltime werkten. [verdachte 2] weet dat ik mij schuldig voelde over het feit dat ik salaris kreeg waarvoor ik niet werkte. Ik weet dat personeel van [verdachte 6] werkzaamheden verricht voor de RuG.
Toen ik voor [verdachte 6] werkte regelde ik bijna alles met [verdachte 1]. Ik dacht dat [verdachte 1] in een positie zat om dat te doen, omdat hij ervoor zorgde dat [bedrijf 13] opdrachten kreeg van de RuG. Ik denk dat [verdachte 1] als tegenprestatie had geregeld dat [verdachte 6] mij salaris betaalde. [22]
Onder DOC-128 t/m DOC-131 zijn een vijftiental werkbonnen van [bedrijf 13] opgenomen, welke op naam zijn gesteld van [verdachte 3] en zijn voorzien van een handtekening “[verdachte 3]”. Op de bonnen is telkens een werkweek van 38 uur ingevuld. Als werkomschrijving is telkens vermeld “Diverse werkzaamheden [verdachte 6]”. Ter uitvoering van de werkbonnen is telkens een factuur van [bedrijf 13] gericht aan [bedrijf 16] B.V. opgemaakt waarop telkens een totaalbedrag van 4.462,50 (inclusief B.T.W.) en de naam [verdachte 3] zijn vermeld.
Verdachte heeft – zakelijk weergegeven – verklaard: [verdachte 3] heeft bij mij gewerkt. Zij is het vriendinnetje van [verdachte 2]. [23]
[naam 1] heeft – zakelijk weergegeven – verklaard: [verdachte 1] zei dat zijn zoon bij [bedrijf 13] op de loonlijst moest komen. Voor [verdachte 3] gold feitelijk hetzelfde. Zowel [verdachte 2] als zijn vriendin zijn niet bij ons bedrijf aan het werk geweest.
Ik ga er vanuit dat [verdachte 1] heeft geregeld dat [verdachte 3] in loondienst kwam bij [bedrijf 13]. Dit moet via [verdachte 6] zijn gegaan. Ik kreeg van hem te horen dat ik de RuG voor [verdachte 3] een factuur kon sturen. [24]
[naam 2] heeft – zakelijk weergegeven – verklaard: Wij kregen opdrachtbonnen van de RuG van [verdachte 1], waaromtrent het bij hem en bij ons duidelijk was dat de werkzaamheden niet behoefden te worden uitgevoerd. Het gaat om valse opdrachtbonnen, alleen bedoeld om de geldstroom van de RuG naar de bedrijven van [verdachte 6] mogelijk te maken. Dergelijke betalingen van de RuG staan mogelijk tegenover de door onze bedrijven (bedrijven van [verdachte 6]) gemaakte kosten in verband met het op de loonlijst hebben van [verdachte 2] en [verdachte 3]. [verdachte 3] heeft ongeveer 2 maanden bij ons gewerkt. Het was geen succes. Ik zei tegen [verdachte 6]: “Ik weet niet wat ik met dat meisje moet.” Ik moest me er maar mee redden.
We hebben de salarisbetaling aan [verdachte 2] en [verdachte 3] ook wel eens een tijd opgeschort omdat er geen opdrachtbon van de RuG binnenkwam. Dan zei [verdachte 6] tegen mij: “Betaal de salarissen nog maar even niet uit.” Ik wist van deze beide werknemers dus dat het geld eerst van de RuG moest komen. [25]
e.
Inkoop, betaling en verkoopopbrengst van materiaal voor [verdachte 4]
[verdachte 1] heeft – zakelijk weergegeven – verklaard: [verdachte 4] is een zzp’er. Hij verricht installatiewerk. Hij wordt wel ingehuurd door de RuG. De facturen gaan naar [bedrijf 4] en [bedrijf 4] factureert aan de RuG. [verdachte 7] ontving de inkoopkosten van de materialen. Die werden door [bedrijf 4] aan de RuG gefactureerd + een marge van 10%. De materialen zijn feitelijk niet geleverd aan de RuG. Die zijn verkocht. Ik kreeg de helft van de opbrengst 50%. [verdachte 4] de andere helft. Ik kreeg gemiddeld 600 à 1000 euro per maand hieruit. Dit was vanaf het faillissement van [verdachte 6].
U toont mij facturen (Doc 186, 187 en 188). Dit zijn overzichten van door [verdachte 4] ingekocht materiaal. Hij is oud werknemer van [bedrijf 13]. Die facturen gaan naar [bedrijf 4] en [bedrijf 4] factureert dit aan de RuG. [verdachte 7] ontving een marge van 10%.
Dit gebeurde onder [verdachte 6] ook, maar op kleinere schaal. [verdachte 4] was bij [verdachte 6] in dienst. [verdachte 6] wist er van. Het bedrijf van [verdachte 6] had toen de rol van [bedrijf 4]. Later heeft [bedrijf 4] de rol van [verdachte 6] overgenomen.(V01-05)
In de tijd dat [verdachte 6] nog niet failliet was kocht [verdachte 4] materialen in voor zijn werkzaamheden. Dit betrof installatiewerk dat hij buiten het bedrijf van [verdachte 6] om deed. Hij regelde dit dan met [verdachte 6]. [26]
[verdachte 7] heeft verklaard dat verhaal van [verdachte 1] klopt en dat dit een opzetje van hem was. [27]
[verdachte 4] heeft – zakelijk weergegeven – verklaard: [verdachte 1] kwam met het voorstel om er samen beter van te worden. Het materiaal werd bij de RuG in rekening gebracht. De RuG maakte daarvan een bon op. Ik heb dit samen met [verdachte 1] afgesproken. Volgens mij loopt de constructie vanaf 2011 of 2012. Als ik het zelf uitreken kom ik op een bedrag van € 50.000,-- voor het materiaal en mijn "zwarte" loon samen.
Ik heb de mogelijkheid gehad om naast mijn werk bij te klussen. Bij de RuG is dat ongeveer vanaf 2011 of 2012 ontstaan. Die mogelijkheid werd mij geboden om materialen op deze wijze in te kopen. [verdachte 1] gaf mij die mogelijkheid. [verdachte 1] wist dat ik bijkluste en dat ik "zwart" geld had, daar had hij lucht van gekregen. Hij kwam met een voorstel om er samen beter van te worden. lnkopen van materiaal dat door [bedrijf 13] zou worden betaald en dat de opbrengst bij de verkoop van het materiaal door mij en [verdachte 1] werd gedeeld. Zolang ik bij [bedrijf 13] werkte wist [verdachte 6] dat ik bijkluste. [verdachte 6] vond dit bijklussen prima. Ik mocht het materiaal onder zijn naam inkopen. Dit materiaal werd toen al bij de RuG in rekening gebracht. [28]
f.
Een auto, [kenteken 1] (Mini Cooper)
Uit DOC-231 komt naar voren dat een auto, Mini Cooper met kenteken [kenteken 1] op naam van [verdachte 1] is gesteld van 2 december 2013 tot en met 30 januari 2014.
[verdachte 1] heeft – zakelijk weergegeven – verklaard: Ik heb door middel van een valse factuur aan de RuG via het bedrijf van [verdachte 6], de Mini in mijn bezit gekregen. Ik heb de auto verkocht voor 8.500 euro. [29]
[naam 2] heeft – zakelijk weergegeven – verklaard: De auto was aanvankelijk geleased door [bedrijf 13]. Dat leasecontract is door [bedrijf 13] afgekocht. Die afkoop is gefinancierd door middel van een valse opdrachtbon van [verdachte 1]. Door ons is een factuur opgemaakt, met die valse opdrachtbon als basis. Door de RuG is die factuur aan ons betaald. [30]
g.
Het gebruik maken van een tankpas
[verdachte 1] heeft – zakelijk weergegeven – verklaard: Ik gebruikte een tankpas van [bedrijf 13]. Ik had met [verdachte 6] afgesproken dat die kosten aan de RuG gefactureerd konden worden. Ik had die tankpas vanaf ongeveer twee jaar voor het faillissement van [verdachte 6]. [31]
[naam 2] heeft – zakelijk weergegeven – verklaard: De met de tankpas gemaakte kosten werden doorberekend aan de RuG.
De bedrijven van [verdachte 6] zijn eind 2014 failliet gegaan. [32]
h.
Het betalen van 10.000 euro aan [verdachte 2]
Uit AMB-006, een relaas met betrekking tot bankmutaties komt het volgende naar voren.
Op 18 februari 2010 ontvangt [verdachte 2] 10.000 euro op zijn rekening van [bedrijf 18]. Op 16 februari 2010 krijgt hij 9.000 euro van zijn vader. Op 19 februari 2010 vindt een betaling plaats van 20.000 euro aan Renault Terwolde.
Uit DOC-260 komt naar voren dat de RDW tenaamstelling van kenteken [kenteken 2] (Renault Megane) op naam van [verdachte 2] is geregistreerd vanaf 23-02-2010 tot 25-02-2014.
Verdachte heeft – zakelijk weergegeven – verklaard: Die 10.000 euro is betaald door het bedrijf [bedrijf 18] en heeft te maken met de afkoop van een bedrijfsauto voor [verdachte 2]. Hij heeft die 10.000 ontvangen. [33]
[verdachte 1] heeft – zakelijk weergegeven – verklaard: Ik had [verdachte 6] gevraagd of hij [verdachte 2] kon helpen met een lening voor een auto. [verdachte 6] heeft toegezegd dat hij dit zou regelen. Het is aannemelijk dat hij dat op de gebruikelijke wijze heeft doorgefactureerd aan de RuG. Die facturen werden door mij gewoon goedgekeurd. [34]
[verdachte 2] heeft – zakelijk weergegeven – verklaard: [bedrijf 18] is een van de bedrijven van [verdachte 6]. De 10.000 euro is geregeld door mijn vader. Hij zei dat het tijd werd voor een andere auto. Ik heb samen met mijn vader de Renault besteld. Ik had niet genoeg geld. Mijn vader heeft gezorgd dat het benodigde geld op mijn rekening kwam. [35]
Het wapen en de munitie
Tijdens de doorzoeking op 25 januari 2016 op het adres [adres 2] te Groningen zijn er voorwerpen aangetroffen die vallen onder de Wet wapens en munitie; onder andere werd een vuurwapen aangetroffen. Het wapen is aangetroffen in een bureau, de munitie en de onderdelen van de wapens lagen verspreid in het appartement. Zowel het wapen, de onderdelen van het vuurwapen als de munitie lagen niet in een kluis.
Verdachte was in het bezit van een verlof tot het voorhanden hebben van vuurwapens en munitie ten behoeve van de schietsport. Dit verlof is ingetrokken. De legale wapens, die zich bevonden op het adres [adres 1] te [woonplaats] , zijn in bewaring genomen door de politie. Op het adres [adres 1] te [woonplaats] bevond zich een wapenkluis. In deze kluis zaten wapens en munitie waarvoor verdachte een verlof had Verder zat er niets in de kluis.
Op 27 juni 2016 is verdachte conform afspraak verschenen op het kantoor van de FIOD Groningen. Hij heeft gesproken met de collega's [verbalisant 1] en [verbalisant 2]. Aan verdachte is gevraagd of hij een verklaring af wil leggen over de wapens en munitie welke zijn aangetroffen in de woning aan de [adres 2] te Groningen. Verdachte heeft aangegeven dat hij van niets weet maar dat de munitie van hem zou kunnen zijn. Ook gaf hij aan dat de woning aan de [adres 2] door meerdere personen wordt gebruikt. Verder gaf verdachte aan geen verklaring af te willen leggen.
De [adres 2] te Groningen betreft een appartement in het centrum van Groningen.
Het betreffende appartement wordt al gedurende langere tijd gehuurd door [stichting]
, in ieder geval al sinds 2003. Stichting [verdachte 6] heeft drie bestuurders: verdachte [verdachte 6], zijn zoon [zoon verdachte 6] en zijn dochter [dochter verdachte 6]. De bankafschriften van Stichting [verdachte 6] zijn in het onderzoek Watertoren 57182 opgevraagd. Uit de bankmutaties van [stichting] (bankrekeningnummer [rekeningnummer]) komt naar voren dat in ieder geval vanaf maart 2014 geld wordt overgemaakt met omschrijving "[bedrijf 19] [postcode en huisnummer]". Uit onderzoek komt naar voren dat [postcode en huisnummer] een adres betreft in Groningen namelijk de [adres 2] en [bedrijf 19] is een verhuurder van onroerend goed.
Er is telefonisch contact geweest met de verhuurder, [bedrijf 19]. Deze geeft aan dat de woning nog steeds verhuurd wordt, maar dat er wel een huurachterstand is. Hij heeft als contactpersoon [verdachte 6], maar hij kunnen hem niet bereiken.
De laatste huurbetaling die op de bankmutaties staat vermeld is van november 2015. De huurbetalingen zijn een bedrag van rond de € 600, daarnaast is er een aantal keer een betaling gedaan van € 1.200. Vermoedelijk betreft de betaling van € 1.200 de huur van twee maanden.
Van september 2003 tot en met oktober 2004 heeft verdachte [verdachte 6] ingeschreven gestaan op het adres.
Van januari 2006 tot en met november 2009 heeft dochter [dochter verdachte 6] ingeschreven gestaan op het adres.
Van augustus 2007 tot en met juli 2011 heeft zoon [zoon verdachte 6] ingeschreven gestaan op het adres.
Vanaf juli 2011 heeft er geen natuurlijk persoon meer ingeschreven gestaan op het adres.
Tijdens de doorzoeking is vastgesteld dat op dit adres, bij de brievenbus, een bordje hangt met het opschrift [bedrijf 18]. Verdachte is bestuurder geweest van [bedrijf 18] BV.
Tijdens de doorzoeking is vastgesteld dat er heel veel administratie van aan verdachte gelieerde bedrijven in de woning lag. Ook lag er een grote hoeveelheid privé administratie van verdachte . Dit betrof actuele administratie. Er is alleen privé administratie aangetroffen van verdachte .
Verdachte stond op 25 januari 2016 ingeschreven op het adres [adres 1] te [woonplaats]. Tijdens de doorzoeking op 25 januari 2016 op dit adres is vastgesteld dat daar niemand woont; het pand staat leeg.
De woning, [adres 2] te Groningen, maakte op 25 januari 2016 een bewoonde indruk.
De koelkast was gevuld met etenswaren. Ook het aanwezige bed leek recent beslapen.
Tijdens de doorzoeking op 25 januari 2016 was niemand in het pand aanwezig, de deur is geforceerd en voorzien van een nieuw slot. De sleutel van de woning is later aan verdachte
gegeven.” [36]
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot 3,5 jaar gevangenisstraf, waarvan 1 jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren, met daarnaast een geldboete van € 500,--, bij niet voldoen te vervangen door 10 dagen hechtenis, aangezien het ten laste gelegde blijkens het dossier en het onderzoek ter terechtzitting wettig en overtuigend kan worden bewezen. De officier van justitie heeft tevens gevorderd dat het wapen en de munitie worden onttrokken aan het verkeer.
4.3
Het standpunt van de verdediging
Dienstverbanden
Het in dienst nemen van [verdachte 3] en [verdachte 2] kan niet worden gezien als ambtelijke corruptie, aangezien het daadwerkelijk de bedoeling was aan de dienstverbanden inhoud te geven. Niet is aangetoond dat het de bedoeling was om [verdachte 1] een plezier te doen omdat deze daar tegenover ook opdrachten kon stellen.
Mini Cooper
Niet kan worden bewezen dat de Mini Cooper eigendom van [verdachte 1] zou zijn geworden, noch dat deze auto via doorfacturatie in rekening is gebracht bij de RuG.
Tankpas
Niet bewezen kan worden dat verdachte iets wist van het ter beschikking stellen van deze pas aan [verdachte 1]. Evenmin wordt aangegeven hoe, hoeveel en wanneer er zou zijn doorgefactureerd aan de RuG.
Materialenhandel [verdachte 4]
Deze handel is er nooit geweest, althans niet met betrokkenheid van verdachte. De verklaringen in het dossier zijn te weinig concreet om wetenschap bij verdachte hierover aan te kunnen nemen.
Lening 10.000 [verdachte 2]
Dit bedrag is aan [verdachte 2] ter beschikking gesteld in het kader van de arbeidsovereenkomst en niet met het doel om gunsten te verkrijgen. Voorts is hier ook geen bewijs van doorbelasting aan de RuG. [verdachte 1] stelt wel dat verdachte carte blanche had, maar niemand anders bevestigt dat er is doorgefactureerd.
Visdag
Het sponsoren van een visdag, waaraan zowel eigen personeel als personeel van bevriende relaties deelnemen, valt niet onder omkoping. Los daarvan blijkt uit het dossier dat na 2014
verdachte geen rol meer speelde bij de visdagen. Ten slotte geldt ook hier dat er geen bewijs is, anders dan verklaringen, over het daadwerkelijk plaatsvinden van visdagen.
Wapen en munitie
Met betrekking tot het bezit van deze zaken dient vrijspraak te volgen, nu, bij gebrek aan vermelding op enige beslaglijst bij het proces-verbaal van doorzoeking, niet kan worden bewezen dat deze voorwerpen in beslag zijn genomen bij de [adres 2]. Noch wordt in voornoemd proces-verbaal geconstateerd dat verdachte in de [adres 2] domicilie had.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van de bewijsmiddelen zoals hierboven onder 4.1. weergegeven, is naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de arbeidsovereenkomsten met zowel [verdachte 2] als [verdachte 3] is aangegaan bij wijze van begunstiging van [verdachte 1] teneinde laatstgenoemde te bewegen de valse facturen te accorderen aan de hand waarvan verdachte de respectievelijke loonkosten ten laste bracht of kon brengen van de RuG, via welke weg het voor verdachte mogelijk werd financieel gewin realiseren door extra bedragen te factureren ten opzichte van enkel de loonkosten. Anders gezegd; de constructie waarlangs verdachte de ambtenaar [verdachte 1] begunstigde, bood hem tegelijkertijd de mogelijkheid er ook zelf financieel beter van te worden.
Nog afgezien van het feit dat verdachte ter zitting pas zijn verklaring de wending gaf dat [verdachte 2] reeds vanaf 2008 bij [verdachte 7] gedetacheerd zou zijn geweest, acht de rechtbank ook verdachtes overige verklaringen ronduit ongeloofwaardig. Het is immers volstrekt buiten alle goede praktijk een jongeman zonder enige relevante ervaring en met voltijdse studieverplichting, voltijds in dienst te nemen en navenant te betalen, louter en alleen met het oog op het eventuele voordeel dat van hem zou kunnen worden verwacht in de toekomst, terwijl van enig bijzonder talent of enig schaars potentieel niet is gebleken. De rechtbank ziet dan ook geen reden te twijfelen aan de verklaringen van de diverse getuigen, welke verklaringen ook in onderlinge samenhang bezien een consistent geheel vormen.
Alle overige ten laste gelegde vormen van begunstiging – te weten het dienstverband en loon van [verdachte 3], de terbeschikkingstelling van de Mini Cooper aan [verdachte 1], de terbeschikkingstelling van de tankpas aan [verdachte 1] en het betalen van € 10.000,-- aan [verdachte 2] – ziet de rechtbank in hetzelfde licht. Verdachte behaalde er ofwel zelf direct voordeel uit – d.i. ten aanzien van het dienstverband en loon van [verdachte 3], op dezelfde wijze zoals ten aanzien van [verdachte 2] – ofwel begunstigde [verdachte 1] met voornoemde overige gunsten, teneinde het surplus op de doorgefactureerde loonbetalingen geaccordeerd te krijgen. Dat [verdachte 2] en/of [verdachte 3] wel enige werkzaamheden zouden hebben verricht, doet in het licht van de gecreëerde mogelijkheid tot doorfacturering, met daarboven een extra bedrag voor verdachte, niet significant ter zake.
Ook voor wat betreft de materialenhandel van medeverdachte [verdachte 4], ziet de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de verklaringen van [verdachte 1] en [verdachte 4].
De rechtbank is dan ook van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het tenlastegelegde in zoverre heeft begaan.
Voor wat betreft het al of niet betalen van de kosten van de jaarlijkse visdag is de rechtbank, met de verdediging, van oordeel dat uit het dossier en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting geen aanknopingspunten zijn gebleken op grond waarvan de rechtbank zou kunnen concluderen dat er sprake is geweest van iets anders of meer dan een legitieme sponsoring, als daar al sprake van was met betrokkenheid van verdachte.
De rechtbank acht dan ook niet bewezen wat aan verdachte in zoverre is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
Met betrekking tot het aan de [adres 2] aangetroffen wapen en de munitie, heeft verdachte aangegeven dat de munitie van hem zou kunnen zijn en zich voor wat betreft het wapen op zijn zwijgrecht beroepen.
In reactie op het verweer namens verdachte overweegt de rechtbank dat uit het dossier genoegzaam is gebleken dat het wapen en de munitie door de wapendragers van de FIOD zijn aangetroffen, waarna de zaak wat dit onderdeel betreft verder is afgehandeld door de regiopolitie, zoals ook blijkt uit de foto’s. Dat er geen kennisgeving van inbeslagname zou zijn opgemaakt, is dan voor het wettig en overtuigend bewijs van het aantreffen van het wapen en de munitie niet noodzakelijk.
Uit de hierboven onder 4.1. weergegeven bewijsmiddelen volgt voorts wettig en overtuigend dat het betreffende appartement in gebruik was bij verdachte alleen. Voor verhuur aan of gebruik door derden is onvoldoende aanwijzing.
De rechtbank acht op basis van het dossier dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het in de tenlastelegging genoemde wapen en de munitie voorhanden heeft gehad.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte inzake parketnummer 08/997036-15:
in de periode vanaf 1 januari 2008 tot en met 31 augustus 2014, in Nederland,
een ambtenaar, te weten [verdachte 1], giften heeft gedaan;
welke giften aan die [verdachte 1] onder meer hebben bestaan uit:
a. a) het regelen van een dienstverband voor [verdachte 2] en
b) het betalen van loon aan [verdachte 2] en
c) het regelen van een dienstverband voor [verdachte 3] en
d) het betalen van loon aan [verdachte 3] en
e) het laten inkopen en betalen van materialen voor [verdachte 4] en
f) een auto, kenteken [kenteken 1] en
g) het laten gebruikmaken van een tankpas en
h) het laten betalen van een geldbedrag ter hoogte van 10.000 euro aan [verdachte 2] en
zijnde die giften telkens,
- verleend en aangeboden met het oogmerk om [verdachte 1] te
bewegen in zijn bediening, in strijd met zijn plicht, iets te doen en
na te laten;
en
inzake parketnummer: 08-993137-16
op 25 januari 2016 in Nederland,
- een wapen van categorie III, te weten een vuurwapen (merk Ekol, kaliber
oorspronkelijk 6 mm knal, nu .22) en
- een wapen van categorie III, te weten een onderdeel van een vuurwapen in de
vorm van een patroonmagazijn (merk Uzi) en
- munitie van categorie III, te weten 27 centraalvuur kogelpatronen (merk
Federal, kaliber .357 Magnum) en
-142 centraalvuur kogelpatronen (merk Prvi Partizan, kaliber .357 Magnum),
voorhanden heeft gehad.
De rechtbank heeft de in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte wordt hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte inzake de parketnummers 08/997036-15 en 08-993137-16 meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 177 Wetboek van Strafrecht (Sr) en art 26 van de Wet wapens en munitie. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
Inzake parketnummer: 08/997036-15 het misdrijf:
Aan een ambtenaar een gift doen met het oogmerk om hem te bewegen in zijn bediening, in strijd met zijn plicht, iets te doen of na te laten, meermalen gepleegd;
Inzake parketnummer 08-993137-16 het misdrijf:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde strafbare feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. Ook neemt de rechtbank de volgende factoren in aanmerking.
De verdachte heeft [verdachte 1], zijnde een ambtenaar werkzaam aan de RuG, omgekocht door:
  • het regelen van een dienstverband voor de zoon en de schoondochter van die [verdachte 1];
  • het laten inkopen van materiaal door een derde waarvan [verdachte 1] voornoemd direct profiteerde;
  • door een auto ter beschikking te stellen aan die [verdachte 1];
  • door [verdachte 1] gebruik te laten maken van een tankpas die in gebruik was bij één van zijn bedrijven;
  • door een geldbedrag van € 10.000,-- aan de zoon van [verdachte 1] te betalen.
De rechtbank neemt verdachte dit ernstig kwalijk omdat de verdachte het doel heeft gehad voornoemde ambtenaar gunstig te stemmen om de bedrijven van hem een voorkeursbehandeling te geven c.q. zijn bedrijven in de gelegenheid te stellen bedragen zonder enige rechtsgeldige grond in rekening te brengen bij de RuG. Hiermee heeft de verdachte (indirect) het vertrouwen in de integriteit van het openbaar bestuur geschaad.
Daarbij is niet alleen de RuG door zijn handelen financieel benadeeld, ook heeft het handelen van verdachte ertoe geleid dat andere bedrijven de kans is ontnomen overheidsopdrachten te verwerven. De verdachte heeft strikt uit eigen belang gehandeld, dit gedurende langere tijd waarin ook ruimte voor bezinning bestond.
Een belangrijke factor bij de strafmaat is de omvang van het nadeel dat verdachte door zijn handelen heeft veroorzaakt. Uit het dossier en de bewezenverklaring komt naar voren dat verdachte een aandeel heeft gehad in ambtelijke corruptie waarbij in veel gevallen ten onrechte kosten zijn gedeclareerd bij de RuG en door die instantie ook zijn uitbetaald. Aldus is gemeenschapsgeld voor andere doelen aangewend dan waarvoor deze gelden door de gemeenschap ter beschikking zijn gesteld. Om de contouren van de omvang van dit nadeel vast te stellen heeft de rechtbank aan de hand van de aanknopingspunten ontleend aan het dossier bezien in hoeverre het aannemelijk is dat het nadeel dat de FIOD heeft berekend (AMB-045) ook daadwerkelijk is toegebracht aan de RuG. De rechtbank zal zich hierna per gedachtestreepje van de dagvaarding en bewezenverklaring hierover buigen en haar bevindingen vastleggen.
a en b.
Het dienstverband en loon van [verdachte 2]
Op grond van de verklaringen in het dossier van verdachte en medeverdachten omtrent de onderlinge afspraken, de loonstroken, de werkbonnen/werkbriefjes en de daarop betrekkingen hebbende facturen van [bedrijf 13] gericht aan [bedrijf 16] B.V. acht de rechtbank zonder meer aannemelijk dat de kosten van uitbetalen van brutoloon aan [verdachte 2] met toepassing van een verhoging zijn doorbelast aan de RuG.
Hoewel AMB-045 melding maakt van een keten van doorfactureringshandelingen binnen de bedrijven van [verdachte 6] en [verdachte 7] is deze doorfacturering niet in zijn geheel navolgbaar aan de hand van de stukken in het dossier. Zo is slechts een deel van de keten zichtbaar, waarin weliswaar in samenhang met de verklaringen omtrent ophoging van het uurloon een patroon valt te herkennen, maar op grond waarvan niet klaarblijkelijk kan worden aangenomen dat maar liefst 823.446 euro bij de RuG is gedeclareerd en uitbetaald, terwijl aan brutoloon blijkens de loonstroken 331.724 euro aan [verdachte 2] is uitbetaald. De rechtbank kan derhalve bij de nadeelberekening niet uitgaan van het bedrag van 823.446 euro. De rechtbank acht daarentegen wel voldoende grondslag in het dossier aanwezig om aan te nemen dat in ieder geval de gebruikelijke toeslag van 10% is gehanteerd.
Aannemelijk is dat de RuG is hierdoor in ieder geval voor een bedrag groot 331.724 euro plus 10% = 364.896 euro is benadeeld. Deze benadeling is voor wat betreft het uitgangspunt bij de bepaling van de strafmaat toe te rekenen als het gevolg van het gezamenlijk optreden van [verdachte 1], [verdachte 6] en [verdachte 7].
c en d.
Het dienstverband en loon van [verdachte 3]
Op grond van de verklaringen in het dossier van verdachte en medeverdachten omtrent de onderlinge afspraken, de loonstroken, de werkbonnen/werkbriefjes en de daarop betrekkingen hebbende facturen acht de rechtbank zonder meer aannemelijk dat de kosten van uitbetalen van brutoloon aan [verdachte 3] met toepassing van de gebruikelijke verhoging van 10% zijn doorbelast aan de RuG. Deze benadeling is voor wat betreft het uitgangspunt bij de bepaling van de strafmaat toe te rekenen als het gevolg van het gezamenlijk optreden van [verdachte 1] en [verdachte 6]. Dit nadeel bedraagt 136.257 euro plus 10% is 149.883 euro.
e.
Inkoop, betaling en verkoopopbrengst van materiaal voor [verdachte 4]
Op grond van de verklaringen in het dossier van verdachte en medeverdachten omtrent de onderlinge afspraken acht de rechtbank de kosten van de materialen met toepassing van de gebruikelijke verhoging van 10% te zijn doorbelast aan de RuG.
De FIOD heeft het totale nadeel in dit verband berekend op 68.224 euro. Hoewel uit de stukken uit het dossier niet navolgbaar blijkt dat dit het exacte doorberekende bedrag is geweest,sluit de rechtbank hier wel bij aan, dit nu er voldoende ondersteuning in de verklaringen is te vinden dat dit ongeveer het bedrag moet zijn geweest dat is doorberekend. Zo verklaart [verdachte 4] dat hij inclusief zijn zwarte loon ongeveer 50.000 euro heeft verdiend. [verdachte 1] heeft verklaard dat hij 600 à 1000 euro per maand, dus 800 euro gemiddeld, heeft verdiend. Afgezet over een periode van vier jaren komt zijn aandeel neer op 4 maal 12 maal 800 is 38.400 euro. Aangezien dit aandeel 50 % is van het totaal gedeclareerde bedrag komt dit dus neer op 76.000 euro plus 10% is 84.480 euro. Aldus vindt de rechtbank voldoende steun in deze verklaringen om als uitgangspunt bij de strafmaat een nadeel, zoals berekend door de FIOD van om en nabij de 68.000 euro te hanteren. Dit bedrag is in zijn geheel aan [verdachte 1] en [verdachte 4] toe te rekenen. Voor wat betreft [verdachte 6] dient op grond van de verklaringen uit te worden gegaan van een periode van ongeveer twee jaren en voor wat betreft [verdachte 7] een periode van vier jaren, hetgeen resulteert in een bedrag van ongeveer 22.000 euro, toe te rekenen aan verdachte en een bedrag van 46.000 euro toe te rekenen aan [verdachte 7].
f.
Een auto, [kenteken 1] (Mini Cooper)
Uit het dossier komt naar voren dat [verdachte 1] door middel van een valse factuur aan de RuG via het bedrijf van verdachte , de Mini in bezit heeft gekregen en de auto vervolgens heeft verkocht voor 8.500 euro. Wat het bedrag van exacte aankoopprijs en doorberekening aan de RuG is geweest volgt niet uit het dossier, maar de rechtbank is van oordeel dat voor wat betreft het nadeel moet worden uitgegaan van een bedrag van minimaal 8.500 euro. Dit nadeel valt toe te rekenen aan handelingen van [verdachte 1] en verdachte en zal als zodanig in de strafmaat worden meegewogen.
g.
Het gebruik maken van een tankpas
Hoewel op grond van de verklaringen in het dossier aannemelijk is dat de kosten van de door [verdachte 1] gebruikte een tankpas van [bedrijf 13] aan de RuG zijn door gefactureerd, zijn er onvoldoende aanknopingspunten om van een nadeel van 2.000 euro, zoals door de FIOD geschat, uit te gaan. De rechtbank zal dit nadeel dan ook niet meewegen in de strafmaat.
h.
Het betalen van 10.000 euro aan [verdachte 2]
Uit AMB-006, relaas met betrekking tot bankmutaties komt naar voren dat [verdachte 2] een bedrag van 10.000 euro heeft ontvangen van verdachte. Voorts is op grond van de verklaringen uit het dossier aannemelijk dat dit bedrag plus 10% is 11.000 euro op de gebruikelijke wijze is doorgefactureerd aan de RuG. Dit bedrag is voor wat betreft het in het kader van de strafmaat mee te wegen nadeel toe te rekenen aan [verdachte 1], [verdachte 2] en verdachte.
Het totale nadeel dat in het kader van de strafmaat wordt meegewogen komt aldus neer op een bedrag van 556.279 euro.
Bij het bepalen van de duur van de op te leggen vrijheidsstraf heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- de oriëntatiepunten voor straftoemeting, zoals vastgesteld door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), die, in geval van een benadelingsbedrag dat ligt tussen de
€ 500.000,-- en € 1.000.000,--, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf vermelden van 18 tot 24 maanden. Nu het hiervoor berekende nadeelbedrag dicht bij de € 500.000 ligt zal de rechtbank uitgaan van een uitgangpunt van 18 maanden;
- de ernst van de bewezen verklaarde feiten in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
- de duur van de gedraging;
- de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie waaruit blijkt dat de verdachte op dit gebied nooit eerder is veroordeeld
Ten gunste van verdachte zal de rechtbank rekening houden met het gegeven dat de rechtbank ervan overtuigd is dat het initiatief niet van verdachte is uitgegaan en verdachte zich onder enige druk heeft gevoeld om uitvoering te geven aan de wensen van initiatiefnemer [verdachte 1].
Daarnaast heeft verdachte een verboden vuurwapen en munitie voorhanden gehad.
Vuurwapens en munitie kunnen worden gebruikt bij het plegen van strafbare feiten en vormen daarmee een gevaar voor en een bedreiging van een veilige samenleving. Daarom moet streng worden opgetreden tegen verboden wapenbezit. De oriëntatiepunten voor straftoemeting, zoals vastgesteld door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) vermelden alleen al voor het vuurwapen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden.
De rechtbank is van oordeel dat voor deze ambtelijke corruptie een hogere straf moet worden opgelegd dan uit de oriëntatiepunten voortvloeit. De rechtbank betrekt hierin de continuïteit van de bedrijfsvoering, de marktverstoring, de geraffineerdheid en doortraptheid waarmee de onderhavige stelselmatige ambtelijke corruptie gepaard is gegaan en de administratieve constructies waarmee een en ander is verhuld.
Het vorenstaande rechtvaardigt, mede gelet op de maatschappelijke impact, naar het oordeel van de rechtbank het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, met name met het oog op generale preventie en vergelding. Daarvan zal een deel voorwaardelijk worden opgelegd teneinde verdachte te weerhouden in de toekomst soortgelijke feiten te plegen.
7.2
De inbeslaggenomen voorwerpen
De rechtbank is van oordeel dat de volgende inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
- een wapen van categorie III, te weten een vuurwapen (merk Ekol, kaliber
oorspronkelijk 6 mm knal, nu .22) en
- een wapen van categorie III, te weten een onderdeel van een vuurwapen in de
vorm van een patroonmagazijn (merk Uzi) en
- munitie van categorie III, te weten 27 centraalvuur kogelpatronen (merk
Federal, kaliber .357 Magnum) en
-142 centraalvuur kogelpatronen (merk Prvi Partizan, kaliber .357 Magnum),
vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer, aangezien deze aan verdachte toebehorende voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit ervan in strijd is met de wet of het algemeen belang en deze voorwerpen bij gelegenheid van het onderzoek naar het feit waarvan verdachte wordt verdacht, zijn aangetroffen.

8.De schade van benadeelden

8.1
De vordering van de benadeelde partij
De RuG, heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van
€ 1.350.967,10. De gevorderde materiële schade bestaat onder meer uit de volgende posten:
  • Hoffmann Bedrijfsrecherche € 156.387,65;
  • Deloitte € 30.870,13;
  • Plas & Bossinade € 2.786,45;
  • PWC € 19.261,87;
  • Geleden schade € 1.141.661,--.
De RuG heeft daarbij gevraagd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de vordering van de RuG ontvankelijk ten aanzien van het schadebedrag. Daarnaast heeft de RuG volgens de officier van justitie ook andere kosten gemaakt, die met uitzondering van de kosten van Plas & Bossinade, in direct verband staan met de corruptie waarvoor verdachte verantwoordelijk is. De officier van justitie heeft het schadebedrag voor verdachte bepaald op € 677.950,-- en heeft dit als volgt berekend:
  • salariskosten van [verdachte 2] zijnde een bedrag van € 470.626,--;
  • salariskosten van [verdachte 3] zijnde een bedrag van € 184.924,--;
  • een Mini ooper met het kenteken [kenteken 1] zijnde een bedrag van € 8.500,--;
  • een tankpas zijnde een bedrag van € 2.000,--;
  • een betaling van € 10.000 aan [verdachte 2] t.b.v. aanschaf een auto zijnde een bedrag van € 11.900,--.
De officier van justitie heeft gevorderd dat ook de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging betwist de vordering van de benadeelde partij op grond dat deze te weinig is gespecificeerd en voorts het bewijs van doorfacturering ontbreekt.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
In het kader van de strafmaat heeft de rechtbank uiteengezet ter hoogte van welk bedrag op basis van de bewijsmiddelen wordt geoordeeld dat verdachte de RuG heeft benadeeld, te weten € 556.279,--. De rechtbank neemt dit bedrag als uitgangspunt. Aangezien echter de exacte omvang van de schade voor de RuG in dit stadium mede door verhullingshandelingen van verdachte en zijn mededaders niet vaststaat, ziet de rechtbank aanleiding gebruik te maken van haar bevoegdheid om de omvang van de schade te schatten. De rechtbank is van oordeel dat de omvang van het bedrag dat door de RuG ten minste als schade is geleden, naar redelijkheid en billijkheid op dit moment vastgesteld kan worden op € 400.000,--.
Ten aanzien van de kosten van de kosten van Hofmann, Deloitte, Plas & Bossinade en PWC is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende rechtstreeks verband is met de bewezenverklaarde feiten zodat de benadeelde partij niet ontvankelijk moet worden verklaard.
Ook voor het overige verklaart de rechtbank de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk, omdat de gestelde schade onvoldoende is onderbouwd en gemotiveerd is betwist. Het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om haar vordering alsnog nader te onderbouwen leidt tot een onevenredige belasting van de strafrechtelijke procedure, zodat de rechtbank de benadeelde partij die gelegenheid niet zal bieden. De benadeelde partij kan de vordering in zoverre slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
Voor wat betreft de gevorderde proceskosten, is de rechtbank van oordeel dat deze kosten bij gebreke van vertegenwoordiging ter zitting alsmede van enig blijk van een door een advocaat opgesteld processtuk, niet voor toewijzing in aanmerking komen. De benadeelde partij wordt ook op dit punt niet-ontvankelijk verklaard.
8.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de feiten is toegebracht.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 27, 36b, 36c, 36f, 57 en 91 Sr en art 55 van de Wet wapens en munitie.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde onder de parketnummers
08/997036-15 en 08-993137-16 heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte inzake de parketnummers 08/997036-15 en 08-993137-16 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
  • verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Inzake parketnummer: 08/997036-15 het misdrijf:
Aan een ambtenaar een gift doen met het oogmerk om hem te bewegen in zijn bediening, in strijd met zijn plicht, iets te doen of na te laten, meermalen gepleegd;
Inzake parketnummer 08-993137-16 het misdrijf:
-
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
s
trafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder de parketnummers 08/997036-15 en 08-993137-16 bewezenverklaarde;
straf
  • veroordeelt verdachte tot een
  • bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
  • de rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de
  • stelt als
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
de inbeslaggenomen voorwerpen
- gelast dat de navolgende voorwerpen:
- een wapen van categorie III, te weten een vuurwapen (merk Ekol, kaliber
oorspronkelijk 6 mm knal, nu .22) en
- een wapen van categorie III, te weten een onderdeel van een vuurwapen in de
vorm van een patroonmagazijn (merk Uzi) en
- munitie van categorie III, te weten 27 centraalvuur kogelpatronen (merk
Federal, kaliber .357 Magnum) en
-142 centraalvuur kogelpatronen (merk Prvi Partizan, kaliber .357 Magnum),
worden onttrokken aan het verkeer;
schadevergoeding
  • bepaalt dat de benadeelde partij: RuG, voor een deel van € 950.967,10 niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van
  • veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
  • legt de
  • bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Wentink, voorzitter, mr. F.C. Berg en mr. M. Aksu, rechters, in tegenwoordigheid van H.J. Veldhuis, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 17 mei 2017.
Mr. F.C. Berg is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit bladzijden uit het dossier van de FIOD/belastingdienst met nummer 57182. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Proces-verbaal (zaaksdossier I) inzake [verdachte 1] d.d. 23 augustus 2016 opgemaakt door de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (blz 52). Proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 25 januari 2016 (V-001-01, blz 1186);
3.Proces-verbaal (zaaksdossier I) inzake [verdachte 1] d.d. 23 augustus 2016 opgemaakt door de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (blz 60);
4.Proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 25 januari 2016 (V-001-02, blz 1190);
5.Proces-verbaal (zaaksdossier I) inzake [verdachte 1] d.d. 23 augustus 2016 opgemaakt door de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (blz 60);
6.Proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 25 januari 2016 (V-001-02, blz 1192);
7.Proces-verbaal (zaaksdossier I) inzake [verdachte 1] d.d. 23 augustus 2016 opgemaakt door de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (blz 60);
8.Geschriften zijnde de loonstroken [verdachte 2] over de jaren 2008 t/m 2015 (bruto salaris)( DOC-010a t/m DOC 010h blz 1634 e.v.);
9.Proces verbaal bevindingen voordeel verdachte [verdachte 2] en nadeel RUG
10.Proces verbaal bevindingen vordering DUO (Dienst Uitvoering Onderwijs d.d. 22 december 2015 opgemaakt door de verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1] ( AMB-011 blz 388);
11.Proces-verbaal bankmutaties van [verdachte 2] opgemaakt door de verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1] d.d. 22 december 2015 (AMB-006 blz 368 en 369);
12.Geschrift zijnde de loonstroken [verdachte 2] over de jaren 2008 t/m 2015 (bruto salaris)( DOC-010a t/m DOC 010h blz 1634 e.v.) en het proces verbaal bevindingen voordeel verdachte [verdachte 2] en nadeel RUG d.d. 12 augustus 2016 op gemaakt door de verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 2] (AMB 045 blz 730 en 731);
13.het proces verbaal bevindingen voordeel verdachte [verdachte 2] en nadeel RUG d.d. 12 augustus 2016 op gemaakt door de verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 2] (AMB 045 blz 730 en 731);
14.Proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 27 januari 2016 (V-001-04, blz 1208, 1209 1210);
15.Proces-verbaal van verhoor van de medeverdachte [verdachte 2] d.d. 3 februari 2016
16.Proces-verbaal van verhoor van de medeverdachte [verdachte 3] d.d. 25 januari 2016
17.Proces-verbaal van verhoor van de medeverdachte [verdachte 6] d.d. 3 maart 20916 (V004-07 blz 1366);
18.Proces-verbaal van verhoor van de getuige [naam 1] d.d. 25 januari 2016 (V-005-02 blz 1381);
19.Geschriften zijnde de loonstroken medeverdachte [verdachte 3] over de jaren 2009 t/m 2014 (bruto salaris)( DOC-009a t/m DOC 009g blz 1607 e.v.);
20.Proces verbaal bevindingen voordeel medeverdachte [verdachte 3] en nadeel RUG
21.Proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 27 januari 2016 (V-001-06, blz 1221);
22.Proces-verbaal van verhoor van de medeverdachte [verdachte 3] d.d. 25 januari 2016
23.Proces-verbaal van verhoor van de medeverdachte [verdachte 6] d.d. 3 maart 2016 (V004-07 blz 1366);
24.Proces-verbaal van verhoor van de getuige [naam 1] d.d. 26 januari 2016 (V-005-04 blz 1388);
25.(V08-05): Proces-verbaal van verhoor van de getuige [naam 2] d.d. 26 januari 2016 (V-008-05 blz 1455 en 1456);
26.Proces-verbaal van verhoor van de verdachte d.d. 5 februari 2016 (V001-008 blz 1233 en 1234)
27.Proces-verbaal van verhoor van de medeverdachte [verdachte 7] d.d. 3 februari 2016 (V006-05 blz 1418)
28.Proces-verbaal van verhoor van de medeverdachte [verdachte 4] d.d. 5 februari 2016 (V-011-04 blz 1509);
29.Proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 5 februari 2016 (V-001-08 blz 1235);
30.Proces-verbaal van verhoor van de getuige [naam 2] d.d. 27 januari 2016 (V-008-06 blz 1459 en 1460);
31.Proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 5 februari 2016 (V-001-08 blz 1236);
32.Het proces-verbaal van verhoor van de getuige [naam 2] d.d. 27 januari 2016 (V008-06 blz 1460);
33.Het proces-verbaal van verhoor van de medeverdachte [verdachte 6] d.d. 3 maart 2016 (V-004-07 blz 1366);
34.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 17 februari 2016 (V-001-09 blz 1240);
35.Het proces-verbaal van verhoor van de medeverdachte [verdachte 2] d.d. 3 februari 2016 (V-002-11 blz 1304);
36.Proces-verbaal van bevindingen opgemaakt door de verbalisant [verbalisant 3] d.d. 19 augustus 2016 (blz 202, 203 en 204);