ECLI:NL:RBOVE:2017:1942

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
4 mei 2017
Publicatiedatum
10 mei 2017
Zaaknummer
08/770014-17
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor poging tot zware mishandeling en mishandeling van zijn vader

Op 4 mei 2017 heeft de Rechtbank Overijssel een 23-jarige man uit Rijssen veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar. De man werd beschuldigd van het mishandelen van zijn vader en het proberen om hem van het leven te beroven. De rechtbank oordeelde dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was en dat hij klinische behandeling nodig had. De feiten vonden plaats op 9 januari 2017, toen de verdachte tijdens een ruzie met zijn vader een mes pakte en meerdere keren in de richting van zijn vader stak. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor opzet op de dood, maar dat de poging tot zware mishandeling wel bewezen kon worden. De verdachte werd ook veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van ruim 1000 euro aan zijn vader. De rechtbank hield rekening met de psychische problemen van de verdachte, waaronder schizofrenie en een autismespectrumstoornis, en besloot dat hij in een forensisch psychiatrische instelling moest worden behandeld.

Uitspraak

Rechtbank Overijssel

Afdeling Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08/770014-17
Datum vonnis: 4 mei 2017
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1994 in [geboorteplaats] (Haïti),
wonende in [woonplaats] ,
nu verblijvende bij FPA De Boog in Warnsveld.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 21 april 2017.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. S. Leusink – Van Dijk en van hetgeen door verdachte en zijn raadsman mr. J.B.A. Kalk, advocaat te Enschede, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:heeft geprobeerd zijn vader van het leven te beroven door hem met een mes te steken dan wel heeft geprobeerd zijn vader zwaar lichamelijk letsel toe te brengen;
feit 2:zijn vader heeft mishandeld.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
hij, op of omstreeks 9 januari 2017 te Rijssen, gemeente Rijssen-Holten,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer]
opzettelijk
van het leven te beroven, met een mes meermalen, althans eenmaal heeft
gestoken in de richting van de borst en/of het lichaam van die [slachtoffer]
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
hij, op of omstreeks 9 januari 2017 te Rijssen, gemeente Rijssen-Holten,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan zijn vader tot wie hij in familierechtelijke betrekking staat,
te weten [slachtoffer] ,
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een mes meermalen, althans
eenmaal heeft gestoken in de richting van de borst en/of het lichaam van die
[slachtoffer]
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 09 januari 2017 te Rijssen, gemeente Rijssen-Holten,
zijn vader tot wie hij in familierechtelijke betrekking staat, te weten [slachtoffer]
,
heeft mishandeld door meermalen, althans eenmaal (met gebalde vuist) te slaan
en/of te stompen op/tegen het gezicht en/of het hoofd en/of het lichaam van
die [slachtoffer] ;

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Feit 1
4.1.1
Inleiding
Verdachte heeft op 9 januari 2017 te Rijssen, in de gemeente Rijssen-Holten, een mes uit de keukenlade gepakt en heeft meermalen met dit mes gestoken in de richting van zijn vader.
4.1.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte door tijdens een worsteling lukraak te steken met een mes in de richting van het lichaam van zijn vader bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij, de vader, daardoor zou komen te overlijden. Het primair tenlastegelegde kan dan ook op grond van de aangifte en de verklaring van verdachte wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
4.1.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het primair tenlastegelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat het opzet dan wel het voorwaardelijk opzet op de dood niet bewezen kan worden. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het subsidiair tenlastegelegde wel wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
4.1.4
Het oordeel van de rechtbank
Poging tot doodslag
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte – al dan niet in voorwaardelijke vorm – opzet heeft gehad op de dood van zijn vader.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de dood – is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan een dergelijke kans is voorts niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard (vgl. HR 30 december 2012, LJN BX5396 en 25 maart 2003, LJN AE9049).
De vraag die voorligt is of het handelen van verdachte op zichzelf genomen de aanmerkelijke kans op het intreden van de dood met zich meebrengt. De rechtbank overweegt dat op grond van het onderhavige dossier en de behandeling ter terechtzitting niet is komen vast te staan waar in het lichaam verdachte zijn vader heeft proberen te raken met het mes en evenmin is na te gaan met welke intensiteit verdachte heeft gestoken. Dit betekent dat niet op basis van de uiterlijke verschijningsvorm van het handelen van verdachte kan worden geoordeeld dat sprake was van enige vorm van opzet op de dood. Evenmin kan worden vastgesteld of er een aanmerkelijke kans bestond op het intreden van de dood en of een dergelijke kans bewust is aanvaard door verdachte. De rechtbank zal verdachte dan ook van de primair tenlastegelegde poging doodslag vrijspreken.
Poging tot zware mishandeling
Wel is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het subsidiair tenlastegelegde op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen. [1]
1. het proces-verbaal van de terechtzitting van 21 april 2017, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte, als bedoeld in artikel 359, derde lid laatste volzin Sv;
2. het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] d.d. 10 januari 2017, pagina 45.
4.2
Feit 2
Evenals de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – conform artikel 359, derde lid, laatste volzin Sv, zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen.
1. het proces-verbaal van de terechtzitting van 21 april 2017, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte, als bedoeld in artikel 359, derde lid laatste volzin Sv;
2. het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] d.d. 10 januari 2017, pagina 45.
4.3
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
1. subsidiair
hij op 9 januari 2017 te Rijssen, gemeente Rijssen-Holten, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan zijn vader tot wie hij in familierechtelijke betrekking staat, te weten [slachtoffer] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een mes meermalen heeft gestoken in de richting van het lichaam van die [slachtoffer] terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 9 januari 2017 te Rijssen, gemeente Rijssen-Holten, zijn vader tot wie hij in familierechtelijke betrekking staat, te weten [slachtoffer] , heeft mishandeld door meermalen met gebalde vuist te stompen tegen het gezicht en het hoofd van die [slachtoffer] .
De rechtbank heeft de (eventuele) in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte wordt hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 45, 302 en 304 Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1 subsidiair
het misdrijf: poging tot zware mishandeling, begaan tegen zijn vader tot wie hij in familierechtelijke betrekking staat;
feit 2
het misdrijf: mishandeling, begaan tegen zijn vader tot wie hij in familierechtelijke betrekking staat.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht met een proeftijd van 3 jaren. Daarbij heeft zij gevorderd dat als bijzondere voorwaarden worden opgelegd een meldplicht en een klinische behandelverplichting en dat deze bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar worden verklaard.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het van groot belang is dat verdachte de behandeling krijgt die hij nodig heeft en dat hij dus kan blijven in FPA De Boog. De raadsman heeft bepleit dat aan verdachte wordt opgelegd een gevangenisstraf waarvan het onvoorwaardelijke gedeelte gelijk is aan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, te weten twee maanden, en daarnaast een voorwaardelijk deel waaraan als bijzondere voorwaarden een meldplicht en een behandelverplichting kunnen worden verbonden.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling en een mishandeling van zijn vader. Verdachte is tijdens een gesprek met zijn ouders uit het niets zijn controle verloren en agressief geworden. Daarbij heeft hij een mes uit de keuken gepakt en heeft hij geprobeerd zijn vader met dat mes te steken. Ook heeft hij meerdere malen tegen zijn vaders hoofd/gezicht gestompt, waardoor deze onder meer een gebroken vinger, een breuk in zijn kaak, een gekneusde schouder en een snee in zijn wenkbrauw heeft opgelopen. Verdachte heeft daarmee een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van zijn vader. Door aldus te handelen heeft verdachte gevoelens van angst en onveiligheid veroorzaakt bij zijn ouders, hetgeen ook blijkt uit de schriftelijke slachtofferverklaring van zijn vader.
Bij het bepalen van de straf en de omvang daarvan houdt de rechtbank ook rekening met de door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) vastgestelde oriëntatiepunten. Deze geven als uitgangspunt voor het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel met behulp van een wapen, niet zijnde een vuurwapen, een gevangenisstraf voor de duur van 1 jaar. Anders dan vastgesteld in het oriëntatiepunt is bij de onderhavige bewezenverklaarde poging tot zware mishandeling geen sprake van een voltooid delict.
Wat betreft de persoon van verdachte houdt de rechtbank rekening met de over verdachte opgemaakte Pro Justitia rapportages van respectievelijk drs. D.W.M. Kragt, gz-psycholoog van 14 maart 2017 en C.J.F. Kemperman, psychiater van 13 maart 2017. De deskundigen concluderen dat ten aanzien van de verdachte gesproken kan worden van een ziekelijke stoornis, een autismespectrumstoornis en schizofrenie, in combinatie met adoptieproblematiek en zwakbegaafdheid. Bij verdachte is sprake van een zeer zwak werkgeheugen en verwerkingssnelheid. Er zijn tekorten in de sociaal-emotionele wederkerigheid, in de non-verbale communicatie en in het ontwikkelen, onderhouden en begrijpen van relaties. Hij houdt vast aan routines en is hypergevoelig voor zintuiglijke prikkels. Enerzijds lijkt hij emoties nauwelijks of niet te doorvoelen, anderzijds lijkt hij emoties ook niet te begrijpen of te kunnen plaatsen. Van ziektebesef is nauwelijks sprake en ziekte-inzicht ontbreekt. Hij lijkt overvraagd te zijn. Volgens de deskundigen heeft zijn pathologie doorgewerkt in de ten laste gelegde feiten. Zij achten het aannemelijk dat de zelfcontrole van verdachte tijdens het delict werd beperkt, doordat hij door zijn verstandelijke beperking en schizofrenie oorzaak en gevolgrelaties niet goed kon overzien. De deskundigen concluderen dat de ten laste gelegde feiten hierdoor slechts in verminderde mate aan verdachte zijn toe te rekenen. De verwachting is dat het risico op recidive matig is. De deskundigen adviseren een klinische behandeling bij een forensisch psychiatrische afdeling (FPA), bijvoorbeeld De Boog in Warnsveld. De behandeling zou zich moeten richten op de psychische problematiek, rekening houdend met het intellectueel en sociaal-emotioneel niveau van verdachte.
De rechtbank houdt daarnaast rekening met het over verdachte opgemaakte reclasseringsadvies van 17 maart 2017, opgemaakt en ondertekend door mevrouw M. Schuur, reclasseringswerker en mevrouw M. Lunenberg-Wilmink, leidinggevende.
In genoemd advies van de reclassering is vermeld dat verdachte een IQ van 61 heeft en hierdoor de gevolgen van zijn handelen nauwelijks kan inschatten. Hij kan zijn eigen gedrag niet goed organiseren en ook zijn handelingsvaardigheden zijn beperkt. Het gezinssysteem is ontwricht en verdachte heeft diverse frustraties daar waar het zijn ouders betreft en vice versa.
Gelet op de door de psychiater, de psycholoog en de reclassering genoemde contra-indicaties voor toepassing van het jeugdstrafrecht, te weten de leeftijd van verdachte, het feit dat hij first-offender is en omdat er in het kader van het volwassenstrafrecht meer mogelijkheden zijn voor klinische behandeling, ziet de rechtbank geen grond om in de onderhavige zaak het jeugdstrafrecht toe te passen.
Verdachte verblijft sinds 9 maart 2017 bij FPA de Boog. De rechtbank acht het van belang dat zijn verblijf aldaar kan worden gecontinueerd en dat hij de behandeling en begeleiding krijgt die noodzakelijk is om herhaling te voorkomen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht (te weten 2 maanden), passend en geboden is. Daarnaast acht de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf van tien maanden passend en geboden. Daaraan verbindt de rechtbank de na te melden door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.
Dadelijke uitvoerbaarheid
Hoewel uit het dossier niet blijkt van eerdere veroordelingen zijn er wel sterke aanwijzingen dat verdachte al eerder geweld heeft gebruikt richting familieleden. Het gaat om plotselinge geweldexplosies die geheel uit het niets lijken te komen en in ernst toenemen. Uit de Pro Justitia rapportages, zoals hiervoor reeds aangehaald, blijkt dat verdachte een onberekenbaar persoon is met een complex van aandoeningen die het kwalijke van zijn gedrag niet kan in zien. Gelet op deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de op grond van artikel 14c Sr te stellen voorwaarden en het op grond van artikel 14d Sr uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar moeten zijn nu er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van één of meer personen.

8.De schade van benadeelden

8.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer] , heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 4.402,17, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
  • kosten ziekenhuis € 951,14;
  • kosten fysiotherapie € 186,00;
  • kosten huisarts € 90,15;
  • offerte tandarts € 110,26;
  • reiskosten € 64,62.
Wegens immateriële schade wordt een bedrag van € 3.000,-- gevorderd. De benadeelde partij heeft daarnaast vergoeding van een bedrag van € 29,29 aan proceskosten gevorderd.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat het materiële deel van de vordering inhoudende zorgkosten van de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu dit deel niet van zo eenvoudige aard is dat dit zich leent voor behandeling in het strafgeding. De officier van justitie heeft daarnaast bepleit dat de reiskosten en het immateriële deel van de vordering geheel worden toegewezen.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat enkel een deel van het immateriële deel van de vordering voor toewijzing in aanmerking komt. De raadsman heeft verzocht het immateriële deel van de vordering toe te wijzen tot een bedrag van € 500,--, gelet op het feit dat niet is voldaan aan de vereisten voor het toekennen van immateriële schadevergoeding bij psychisch leed. Tevens heeft de raadsman verzocht rekening te houden met de financiële positie van verdachte. Met betrekking tot het materiële deel van de vordering van de benadeelde partij heeft de raadsman verzocht om deze niet-ontvankelijk te verklaren, omdat dit deel onvoldoende eenvoudig van aard is. Hiertoe heeft de raadsman aangevoerd dat de ziektekosten worden geclaimd, omdat de benadeelde partij daar niet voor verzekerd is. Dit is een keuze die niet voor rekening van de verdachte dient te komen. Bezien zal moeten worden of de benadeelde partij heeft voldaan aan zijn schadebeperkingsverplichting.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door de bewezenverklaarde feiten rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij.
Met betrekking tot de posten “kosten ziekenhuis”, “kosten fysiotherapie”, “kosten huisarts” en “offerte tandarts” overweegt de rechtbank dat nu gebleken is dat aangever als gemoedsbezwaarde niet verzekerd is voor ziektekosten, terwijl hij daar in beginsel wel wettelijk toe is verplicht, dat materiële deel van de vordering niet van zo eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in het strafgeding. De rechtbank zal derhalve bepalen dat de benadeelde partij in de vordering voor dat deel niet ontvankelijk is en dat de vordering ter zake dit deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De onder de post reiskosten opgevoerde schade is voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen tot een bedrag van € 64,62, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 april 2017, zijnde de datum waarop de vordering is ingediend.
De rechtbank overweegt dat gelet op de aard en de ernst van de lichamelijke gevolgen voor het slachtoffer een vergoeding van immateriële schade op zijn plaats is. De raadsman heeft het bestaan van immateriële schade niet betwist, maar wel de hoogte van het gevorderde bedrag. Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat het gevorderde bedrag aan de hoge kant is. De rechtbank ziet aanleiding gebruik te maken van haar bevoegdheid om de omvang van de schade te schatten. De omvang van de schade kan naar redelijkheid en billijkheid op dit moment vastgesteld worden op € 1.000,--. De rechtbank zal de vordering tot dit bedrag toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd en voor het overige niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij kan de vordering voor het overige deel slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
Daarnaast zal de rechtbank ter zake proceskosten een bedrag van € 29,29 toewijzen.
8.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen. De officier van justitie heeft daarbij gevorderd om de vervangende hechtenis op één dag te stellen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de feiten is toegebracht en het slachtoffer de inning van het aan hem verschuldigde uit handen dient te worden genomen. De rechtbank zal deze maatregel niet opleggen voor de gevorderde proceskosten nu deze kosten niet kunnen worden aangemerkt als schade die rechtstreeks voortvloeit uit het bewezenverklaarde strafbare feit. De rechtbank zal de vervangende hechtenis op één dag bepalen gelet op het feit dat verdachte gedurende een langere periode klinisch zal worden behandeld bij FPA De Boog, hij naar verwachting gedurende deze tijd niet in de gelegenheid zal zijn om het bedrag te betalen en het niet wenselijk wordt geacht wanneer verdachte direct na zijn behandeling langdurig in vervangende hechtenis zou worden genomen, met alle gevolgen van dien.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 14e, 27 en 57 Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
  • verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair en het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
  • verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
  • verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
het misdrijf: poging tot zware mishandeling, begaan tegen zijn vader tot wie hij in familierechtelijke betrekking staat;feit 2
het misdrijf: mishandeling, begaan tegen zijn vader tot wie hij in familierechtelijke betrekking staat;
s
trafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 subsidiair en 2 bewezenverklaarde;
straf
  • veroordeelt verdachte tot een
  • bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
  • stelt als
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, Sr, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
  • stelt als
  • contact onderhoudt met Reclassering Nederland in Enschede;
  • zich, op basis van de door het NIFP-IFZ afgegeven indicatiestelling, laat opnemen in FPA De Boog of een soortgelijke intramurale instelling, zulks ter beoordeling van het NIFP-IFZ, en daar zal blijven, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-) directeur van die instelling zullen worden gegeven. De opname duurt maximaal 36 maanden of zoveel korter als de leiding van de zorginstelling in overleg met de reclassering wenselijk acht;
  • na afloop van de opname in FPA De Boog zich per ommegaande zal melden bij Reclassering Nederland en zich bij Reclassering Nederland zal blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
  • draagt deze reclasseringsinstelling op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
  • beveelt dat de op grond van artikel 14c Sr gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14d Sr uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
  • bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;

schadevergoeding

  • veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
  • veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
  • legt de
  • bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
  • bepaalt dat de benadeelde partij: [slachtoffer] , voor een deel van € 3.337,55 niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
opheffing bevel voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.M.F. Schreurs, voorzitter, mr. M.A.H. Heijink en mr. A. Skerka, rechters, in tegenwoordigheid van H.J. Seuters, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 4 mei 2017.
Buiten staat
Mr. P.M.F. Schreurs is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit bladzijden uit het dossier van de politie-eenheid Oost-Nederland met nummer PL0600-2017014161 van 11 januari 2017. Tenzij anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.