ECLI:NL:RBOVE:2017:1913

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
4 mei 2017
Publicatiedatum
4 mei 2017
Zaaknummer
08/730200-16 (P), 02/249080-15 (TUL)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor overtreding van een contactverbod en het niet naleven van een gedragsaanwijzing

Op 4 mei 2017 heeft de Rechtbank Overijssel een 37-jarige man veroordeeld tot een taakstraf van 60 uur voor het overtreden van een contactverbod. De man had in de periode van 3 tot 6 april 2016 contact opgenomen met de aangeefster, ondanks een door de officier van justitie opgelegde gedragsaanwijzing. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. Tijdens de zitting op 20 april 2017 heeft de officier van justitie, mr. M.H. de Weert, de veroordeling geëist, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door mr. J. Vlug, vrijspraak bepleitte. De rechtbank oordeelde dat er wettig en overtuigend bewijs was dat de verdachte de gedragsaanwijzing had overtreden. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een borderline persoonlijkheidsstoornis en PTSS, en heeft hem verminderd toerekeningsvatbaar geacht. De rechtbank heeft ook de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde geldboete van € 500,00 toegewezen, omdat de verdachte zich tijdens de proeftijd aan nieuwe strafbare feiten had schuldig gemaakt. Het vonnis is openbaar uitgesproken en de rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 60 uur, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien de taakstraf niet naar behoren wordt uitgevoerd.

Uitspraak

Rechtbank Overijssel

Afdeling Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08/730200-16 (P) en 02/249080-15 (TUL)
Datum vonnis: 4 mei 2017
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1980 in [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 20 april 2017.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.H. de Weert en van hetgeen door verdachte en de raadsman mr. J. Vlug, advocaat te Deventer, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte in de periode van 3 april 2016 t/m 6 april 2016 heeft gehandeld in strijd met een door de officier van justitie te Oost-Nederland gegeven gedragsaanwijzing.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 3 april 2016 tot en met 6 april 2016, te Wesepe, gemeente Olst-Wijhe, en/althans te Kortgene, gemeente Noord-Beveland, en/althans (elders) in Nederland, opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de gedragsaanwijzing gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b van het Wetboek van strafvordering, te weten de gedragsaanwijzing d.d. 3 april 2016 gegeven door de officier van justitie te Oost-Nederland, immers heeft verdachte opzettelijk meermalen, althans eenmaal, al dan niet door middel van what’s app-berichten en/of telefoon contact opgenomen met [slachtoffer] .

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte op grond van de aangifte, het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van verbalisant [verbalisant] en de door verdachte bij de politie en ter terechtzitting afgelegde verklaring, voor het ten laste gelegde feit dient te worden veroordeeld.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft vrijspraak bepleit en daartoe, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat er onvoldoende overtuigend bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde te komen. Nu de aangifte nauwelijks wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen is volgens de raadsman onvoldoende overtuigend gebleken dat door verdachte de gedragsaanwijzing is overtreden.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan.
De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Verdachte heeft, ondanks dat hem dit middels een gedragsaanwijzing was verboden, tussen 3 en 6 april 2016 contact opgenomen met aangeefster. De gedragsaanwijzing is op 3 april 2016 aan verdachte uitgereikt zodat hij bekend was met de inhoud. Daar komt bij dat verdachte zich, tijdens een verhoor op 3 april 2016, bereid had verklaard om aangeefster met rust te laten. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de gedragsaanwijzing heeft ontvangen en dat hij nadien, tussen 3 april 2016 en 6 april 2016, “iets heeft verstuurd” naar aangeefster “of haar heeft gebeld” omdat hij zich zorgen maakte.
Dit maakt dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte opzettelijk heeft gehandeld in strijd met een hem op 3 april 2016 gegeven gedragsaanwijzing.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
hij in de periode van 3 april 2016 tot en met 6 april 2016, in Nederland, opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de gedragsaanwijzing gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b van het Wetboek van strafvordering, te weten de gedragsaanwijzing d.d. 3 april 2016 gegeven door de officier van justitie te Oost-Nederland, immers heeft verdachte opzettelijk meermalen, al dan niet door middel van telefoon contact opgenomen met [slachtoffer] .
De rechtbank heeft de in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte wordt hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 184a van het Wetboek van strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
het misdrijf:
opzettelijk handelen in strijd met een gedragsaanwijzing, gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b, van het Wetboek van Strafvordering.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 80 uren en een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft bepleit dat indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, zijn cliënt dient te worden veroordeeld tot een voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarde een ambulante behandelverplichting.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder deze is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft, ondanks dat hem dit verboden was door middel van een gedragsaanwijzing, contact opgenomen met aangeefster. Door zo te handelen heeft verdachte (wederom) op indringende wijze inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer en het gevoel van veiligheid van aangeefster.
De rechtbank heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 30 maart 2017 en houdt bij de strafoplegging rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. De rechtbank heeft daartoe kennis genomen van het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 19 april 2016. Daarnaast heeft de rechtbank kennis genomen van een de verdachte betreffend Pro-Justitia rapport van drs. M. van Heteren, GZ-psycholoog van 11 april 2017. Uit dit rapport blijkt, zakelijk weergegeven, dat bij verdachte sprake is van een borderline persoonlijkheidsstoornis, dat hij lijdt aan en Posttraumatische stress stoornis (PTSS) en een stoornis in alcoholgebruik. Vanuit de borderline pathologie onderhoudt hij instabiele intense interpersoonlijke relaties die door de ander vaak heel anders worden beleefd. Hij is regelmatig in de war waarbij mogelijk alcohol, de zwakke borderline structuur en de PTSS een rol spelen. Het advies is om verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te achten voor het ten laste gelegde feit.
De rechtbank zal het advies om verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te verklaren volgen.
De rechtbank is van oordeel dat gezien de aard van het feit en rekening houdend met het gegeven dat het feit aan verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend, een taakstraf passend en geboden is.

9.De vordering tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de op 3 maart 2016 bij vonnis van de politierechter te Middelburg, voorwaardelijk opgelegde geldboete ten bedrage van € 500,00.
De raadsman heeft om verlenging van de proeftijd verzocht.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering van de officier van justitie moet worden toegewezen. Het is gebleken dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan het plegen van nieuwe strafbare feiten heeft schuldig gemaakt.

10.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op het hiervoor genoemde wetsartikel. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14g, 22c, 22d, 27 Sr.

11.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
  • verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
  • verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
  • verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
s
trafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
straf
  • veroordeelt verdachte tot een
  • beveelt, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
  • beveelt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de taakstraf in mindering wordt gebracht, waarbij als maatstaf geldt dat voor de eerste 60 in verzekering of voorlopige hechtenis doorgebrachte dagen, twee uren en voor de resterende dagen één uur per dag aftrek plaatsvindt;
opheffing bevel voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op;
tenuitvoerlegging voorwaardelijke straf
- gelast de
tenuitvoerleggingvan de bij vonnis van de politierechter te Middelburg van 3 maart 2016 met parketnummer 02/249080-15 voorwaardelijk opgelegde
geldboete ten bedrage van € 500,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H. Meijer, voorzitter, mr. J.H.M. Hesseling en mr. G. Edelenbos, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.A. de Haan-Geertsema, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 4 mei 2017.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de regiopolitie Oost-Nederland, district IJsselland, basisteam IJsselland-Zuid, met nummer PL0600-2016169871 Z. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
1. een schriftelijk stuk, te weten een gedragsaanwijzing ter beëindiging van ernstige overlast;
2. het proces-verbaal van de terechtzitting van 20 april 2017, zakelijk weergegeven, onder meer inhoudende:

(…) Ik heb de betreffende gedragsaanwijzing ontvangen op 3 april 2016. Nadat ik vrij kwam heb ik iets verstuurd naar aangeefster, een kusje ofzo, óf haar gebeld. Ik deed dit omdat ik mij zorgen om haar maakte. (…) Indien ik haar heb gebeld heb ik niets gezegd en de voicemail niet ingesproken. (…);