ECLI:NL:RBOVE:2017:1839

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
2 mei 2017
Publicatiedatum
2 mei 2017
Zaaknummer
08/770272-16 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor opzettelijke brandstichting en bedreiging met een mes in Zwolle

Op 2 mei 2017 heeft de Rechtbank Overijssel een 47-jarige man veroordeeld voor opzettelijke brandstichting en bedreiging. De man stichtte op 12 december 2016 brand in zijn benedenwoning in een portiekflat in Zwolle, waarbij hij brandbare stoffen gebruikte. Na de brand bedreigde hij een politieman met een mes, wat leidde tot een schietincident waarbij de agent twee keer op hem schoot. De rechtbank oordeelde dat de man opzettelijk brand had gesticht, wat gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor anderen met zich meebracht. Hij werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met bijzondere voorwaarden, waaronder behandeling voor alcoholverslaving en een contactverbod. Daarnaast moet hij een schadevergoeding van ruim 8000 euro betalen aan de benadeelde partijen.

Uitspraak

Rechtbank Overijssel

Afdeling Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08/770272-16 (P)
Datum vonnis: 2 mei 2017
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] 1969 in [geboorteplaats] ,
thans verblijvende in de P.I. Zwolle te Zwolle.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 18 april 2017.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. S. van den Besselaar en van hetgeen door verdachte en de raadsman mr. H.J. Voors, advocaat te Zwolle, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:opzettelijk brand heeft gesticht in een woning.
feit 2:heeft geprobeerd [slachtoffer 1] van het leven te beroven, dan wel zwaar te mishandelen, dan wel dat hij [slachtoffer 1] heeft bedreigd.
feit 3:[slachtoffer 2] heeft bedreigd.
feit 4:[slachtoffer 3] heeft bedreigd.
feit 5:[slachtoffer 4] heeft bedreigd.
feit 6:[slachtoffer 5] , [slachtoffer 6] , [slachtoffer 7] , [slachtoffer 8] , [slachtoffer 9] en/of [slachtoffer 4] heeft bedreigd.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
hij, op of omstreeks 12 december 2016 te Zwolle, opzettelijk brand heeft gesticht in een woning (gelegen aan de [adres 1] ), immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk een bank en/of een bed besprenkeld met bio-ethanol en/of lampenolie, althans met (een) brandbare stof(fen), en/of (vervolgens) die bank en/of dat bed in aanraking gebracht met (open) vuur, ten gevolge waarvan die woning en/of die bank en/of dat bed en/of
(een) ander(e) goed(eren) in die woning geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor één of meer nabijgelegen en/of bovenliggende pand(en), in elk geval gemeen gevaar goederen, en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor (een) zich in die/dat pand(en) bevindende perso(o)n(en) te duchten was;
2.
hij, op of omstreeks 12 december 2016 te Zwolle, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, met een mes, in elk geval een scherp puntig voorwerp, één of meerdere stekende en/of zwaaiende beweging(en) heeft gemaakt in de richting van de borst althans het lichaam van die [slachtoffer 1]
en/of (vervolgens) voornoemd mes heeft gegooid/geworpen (met het lemmet en/of de punt van voornoemd mes naar voren gericht) in de richting van die [slachtoffer 1] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, voor zover voor het vorenstaande onder 2 geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, subsidiair, terzake dat
hij, op of omstreeks 12 december 2016 te Zwolle, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een opsporingsambtenaar, te weten [slachtoffer 1] , inspecteur bij politie-eenheid Oost-Nederland, gedurende en/of terzake van de rechtmatige
uitoefening van zijn bediening, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een mes, in elk geval een scherp puntig voorwerp, één of meerdere stekende en/of zwaaiende beweging(en) heeft gemaakt in de richting van de borst althans het lichaam van die [slachtoffer 1]
en/of (vervolgens) voornoemd mes heeft gegooid/geworpen (met het lemmet en/of de punt van voornoemd mes naar voren gericht) in de richting van die [slachtoffer 1] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, voor zover voor het vorenstaande onder 2 geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, meer subsidiair, terzake dat
hij, op of omstreeks 12 december 2016 te Zwolle, [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een mes, in elk geval een scherp puntig voorwerp, getoond aan die [slachtoffer 1] en/of (vervolgens) is hij, verdachte, opzettelijk dreigend met dat mes in zijn hand op die [slachtoffer 1] afgelopen en/of tot een (zeer) korte afstand genaderd en/of heeft hij, verdachte, met voornoemd mes één of meerdere stekende en/of zwaaiende beweging(en) gemaakt in de richting van de borst althans het lichaam van die [slachtoffer 1] en/of daarbij tegen die [slachtoffer 1] het navolgende gezegd: 'ik maak je dood, ik maak je dood', althans woorden van gelijke bedreigende aard en/of strekking, en/of heeft hij, verdachte, (vervolgens) voornoemd mes gegooid/geworpen (met het lemmet en/of de punt van voornoemd mes naar voren gericht) in de richting van die [slachtoffer 1] ;
3.
hij, op of omstreeks 12 december 2016 te Zwolle, [slachtoffer 2] heeft bedreigd met
enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk die [slachtoffer 2] dreigend de woorden toegevoegd:
- ' maak me maar los, dan verbouw ik je hele kop, zodat je naar boven gaat, naar je opa of oma of naar wie dan ook' en/of
- ' als ik 1 seconde jullie dienstwapen te pakken kan krijgen dan maak ik jullie allebei dood' en/of
- ' als je met je downbek mijn wijf was, dan had ik je met huis en al in de fik gestoken' en/of
- ' ik had dat mes pas op het laatste moment moeten trekken, en dan één van jullie moeten steken om vervolgens met jullie dienstpistool, hoeveel zitten er daarin? 6? 7? Jullie allemaal af moeten knallen en de laatste voor mezelf moeten bewaren',
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
4.
hij, op of omstreeks 12 december 2016 te Zwolle, [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk die [slachtoffer 3] dreigend de woorden toegevoegd:
- ' maak me maar los, dan verbouw ik je hele kop, zodat je naar boven gaat, naar je opa of oma of naar wie dan ook' en/of
- ' als ik 1 seconde jullie dienstwapen te pakken kan krijgen dan maak ik jullie allebei dood' en/of
- ' als ik nu een pistool had gehad, had ik jou meteen tussen je ogen geschoten' en/of
- ' als ik jou tegenkom dan kun je niet eens meer aangifte doen, misschien met een spraakcomputer' en/of
- ' als je hier komt dan trap ik je kankerkop in' en/of
- ' ik had dat mes pas op het laatste moment moeten trekken, en dan één van jullie moeten steken om vervolgens met jullie dienstpistool, hoeveel zitten er daarin? 6? 7? Jullie allemaal af moeten knallen en de laatste voor mezelf moeten bewaren',
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
5.
hij, op of omstreeks 12 december 2016 te Zwolle, [slachtoffer 4] heeft bedreigd met
enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk die [slachtoffer 4] dreigend de woorden toegevoegd:
'Ik trek je bril van je hoofd af. Ik ram hem in je oogkas en stop hem achter in je strot' en/of 'Je mag wel groot zijn maar ik pak je aan', althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
6.
hij, op of omstreeks 12 december 2016 te Zwolle, [slachtoffer 5] , [slachtoffer 6] , [slachtoffer 7] , [slachtoffer 8] , [slachtoffer 9] en/of [slachtoffer 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemd(e) perso(o)n(en) dreigend de woorden toegevoegd: 'als ik een pistool heb dan maak ik jullie af' en/of 'als ik dat pistool heb, schiet ik jullie allemaal een kogel door de kop' en/of 'ik weet jullie te vinden, waar jullie wonen', althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Inleiding
Verdachte wordt ervan verdacht een reeks strafbare feiten te hebben gepleegd op 12 december 2016. Zowel in zijn politieverhoren als ter terechtzitting heeft verdachte over deze feiten verklaringen afgelegd. Verdachte heeft daarin bekend dat hij opzettelijk brand heeft gesticht in de woning aan de [adres 1] , zoals onder 1 ten laste is gelegd.
Ten aanzien van het onder 2 primair en subsidiair ten laste gelegde heeft verdachte - onder meer - verklaard dat hij wel met een mes heeft gezwaaid, maar dat hij daarmee geen stekende beweging in de richting van verbalisant [slachtoffer 1] heeft gemaakt. De bewoordingen die verdachte in de richting van [slachtoffer 1] heeft geuit (zoals tenlastegelegd onder 2 meer subsidiair) kan verdachte zich naar eigen zeggen niet herinneren. Ook heeft verdachte geen herinnering aan de woorden die hij zou hebben geuit bij de onder 3 tot en met 6 ten laste gelegde bedreigingen. Wel heeft hij in algemene zin verklaard dat het mogelijk is dat hij deze of soortgelijke bewoordingen heeft gebruikt.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het onder 1, 2 primair, 3, 4, 5 en 6 ten laste gelegde wordt veroordeeld.
De officier van justitie acht het onder 1 ten laste gelegde bewijsbaar op grond van een proces-verbaal van sporenonderzoek en de bekennende verklaring van verdachte.
De officier van justitie stelt zich daarbij op het standpunt dat er gevaar voor goederen is geweest en dat dit gevaar zich ook verwezenlijkt heeft. Ook acht de officier van justitie bewezen dat er levensgevaar voor anderen te duchten is geweest, gelet op de omstandigheid dat er opzettelijk brand is gesticht in een benedenwoning in een appartementencomplex met drie woonlagen en met buren aan beide zijden, op een tijdstip waarop een groot deel van de omwonenden thuis was en sliep. Dat verdachte voor hij wegging een aantal maal 'brand' heeft geroepen en ramen dicht zou hebben gedaan, doet daaraan niet af, aldus de officier van justitie.
De officier van justitie acht verder bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag, zoals onder 2 primair ten laste is gelegd. De officier van justitie gaat daarbij, kort gezegd, uit van de verklaring van verbalisant [slachtoffer 1] , inhoudende dat verdachte op korte afstand van [slachtoffer 1] een stekende beweging in de richting van zijn borst heeft gemaakt. Door zo te handelen met een mes van ongeveer 30 centimeter lang is sprake van voorwaardelijk opzet op de dood, aldus de officier van justitie.
De officier van justitie acht ook het onder 3, 4, 5 en 6 ten laste gelegde bewijsbaar op grond van de daarop betrekking hebbende aangiftes en de verklaring van verdachte voor zover inhoudende dat het wel kan kloppen dat hij dergelijke bewoordingen heeft gebruikt.
4.3
Het standpunt van de verdediging
Met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde heeft de raadsman vrijspraak bepleit, omdat niet kan worden vastgesteld dat als gevolg van de brand gevaar voor goederen dan wel levensgevaar voor anderen te duchten is geweest. Ter onderbouwing daarvan is, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat verdachte niet alleen met succes de medebewoners van de flat heeft gewaarschuwd door meerdere malen 'brand' te roepen, maar ook dat hij bewust alle ramen en roosters dicht had gedaan of gelaten en dat hij wist dat de brand daardoor beperkt zou blijven tot zijn eigen woning.
Met betrekking tot het onder 2 primair en subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsman ook vrijspraak bepleit. Daartoe is, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte een stekende beweging met het mes heeft gemaakt in de richting van aangever, noch dat hij een zwaaiende beweging met het mes in de richting van de borst van [slachtoffer 1] heeft gemaakt, noch dat hij het mes in de richting van [slachtoffer 1] heeft gegooid. Daarnaast is aangevoerd dat verdachte in ieder geval niet de intentie heeft gehad [slachtoffer 1] iets aan te doen.
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot het onder 2 meer subsidiair, 3, 4, 5 en 6 ten laste gelegde.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
Overweging met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde.
De rechtbank concludeert op grond van het proces-verbaal sporenonderzoek en de verklaring van verdachte ter terechtzitting van 18 april 2017 dat verdachte op 12 december 2016 brand heeft gesticht in zijn woning door bio-ethanol (lampolie) in aanraking te brengen met vuur.
De vraag die voorligt is of als gevolg van deze brand gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor anderen te duchten is geweest. Daarvan is volgens bestendige jurisprudentie sprake als het gemeen gevaar voor goederen, dan wel levensgevaar voor personen ten tijde van de brandstichting naar algemene ervaringsregels voorzienbaar is geweest. Dat de dader zelf het gevaar wellicht niet heeft voorzien, is in dit verband niet van belang.
Uit de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen volgt dat de brand is gesticht in een woning op de begane grond die onderdeel uitmaakt van een complex van naast en boven elkaar gelegen woningen. Verdachte heeft brandbare vloeistoffen aangestoken nadat hij deze op onder andere het bed en de bank in de woning had gesprenkeld en is vervolgens weggegaan. De brand is gesticht op een tijdstip waarop de kans zeer groot was dat (ten minste) een deel van de bewoners van de omliggende woningen thuis was. Het was immers nacht. Gebleken is dat meerdere bewoners ook daadwerkelijk thuis waren. Gelet op deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat zowel levensgevaar voor anderen als gemeen gevaar voor goederen naar algemene ervaringsregels voorzienbaar is geweest. Een woningbrand als de onderhavige is immers naar zijn aard onvoorspelbaar. Dat het feitelijk bij een smeulende brand is gebleven, die niet is overgeslagen naar andere panden, maakt het oordeel over de voorzienbaarheid van vorenbedoeld gevaar niet anders. Verdachte heeft immers zijn woning ongecontroleerd brandend achtergelaten zonder zich ervan te vergewissen of alle in het complex aanwezige personen in veiligheid waren.
Dat verdachte, eerst nadat hij de brand had gesticht, naar eigen zeggen een raam heeft gesloten om te voorkomen dat de brand zich naar omliggende woningen zou verspreiden en dat hij meerdere malen 'brand' heeft geroepen alvorens het complex te verlaten, doet aan dat oordeel evenmin af.
Overweging met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde.
De rechtbank concludeert op grond van de bewijsmiddelen dat verdachte aan [slachtoffer 1] een mes heeft getoond, dat hij daarmee zwaaiende bewegingen heeft gemaakt en dat hij met dat mes in de richting van [slachtoffer 1] is gelopen en daarbij 'ik maak je dood, ik maak je dood' heeft gezegd.
Verdachte wordt onder 2 primair en subsidiair verweten dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan poging tot doodslag dan wel poging tot zware mishandeling. De kern van deze verwijten is erin gelegen dat verdachte van korte afstand met een mes een stekende beweging in de richting van [slachtoffer 1] heeft gemaakt. Dit zou zijn voorgevallen direct nadat [slachtoffer 1] verdachte aansprak. Ook zou verdachte op een later moment het mes in de richting van [slachtoffer 1] hebben gegooid. De rechtbank stelt vast dat de verbalisant [slachtoffer 1] geen ambtsedig proces-verbaal heeft opgemaakt van de gebeurtenissen. Wel heeft hij aangifte gedaan tegen verdachte. In die aangifte heeft hij over deze stekende beweging en het gooien met het mes verklaard, terwijl verdachte deze gedragingen zowel in zijn politieverhoren als ter terechtzitting ten stelligste heeft ontkend. Verdachte heeft verklaard dat hij het mes niet naar [slachtoffer 1] heeft gegooid, maar dit over de grond in de richting van [slachtoffer 1] heeft geschoven.
De rechtbank constateert dat een groot aantal getuigen is gehoord over de gebeurtenissen van de bewuste avond, maar dat geen van hen heeft verklaard over een stekende beweging. Dat brengt mee dat de aangifte, als het gaat om het maken van een stekende beweging door verdachte in de richting van [slachtoffer 1] , niet wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen. Naar het oordeel van de rechtbank kan daarom niet worden bewezen dat verdachte een stekende beweging met een mes heeft gemaakt.
Over het gooien met het mes in de richting van [slachtoffer 1] hebben meerdere getuigen een verklaring afgelegd, die onderling echter zodanig verschillen dat naar het oordeel van de rechtbank niet met voldoende mate van zekerheid kan worden vastgesteld wat verdachte feitelijk met het mes heeft gedaan.
Nu niet kan worden bewezen dat verdachte een stekende beweging heeft gemaakt in de richting van [slachtoffer 1] en/of met een mes in de richting van [slachtoffer 1] heeft gegooid, is niet komen vast te staan dat verdachte een begin van uitvoering heeft gemaakt aan doodslag dan wel zware mishandeling. De feitelijke gedragingen van verdachte die de rechtbank wel bewezen acht (zoals hiervoor overwogen) zijn daarvoor onvoldoende. De rechtbank acht daarom niet bewezen wat aan verdachte onder 2 primair en subsidiair is ten laste gelegd en zal hem daarvan vrijspreken. Op grond van de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank de onder 2 meer subsidiair ten laste gelegde bedreiging wettig en overtuigend bewezen.
Overweging met betrekking tot het onder 3 en 4 ten laste gelegde.
Het dossier bevat aangiftes van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] die elkaar grotendeels ondersteunen. De rechtbank heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van deze aangiftes te twijfelen. Ter terechtzitting heeft verdachte desgevraagd verklaard dat het wel zal kloppen dat hij de tenlastegelegde bedreigingen heeft geuit. De rechtbank acht op grond van deze bewijsmiddelen het onder 3 en 4 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Overweging met betrekking tot het onder 5 ten laste gelegde.
Het dossier bevat een aangifte van [slachtoffer 4] , waaruit blijkt dat hij op 12 december 2016 van verdachte de in de tenlastelegging genoemde woorden heeft gehoord. Verdachte heeft verklaard dat hij geen herinnering heeft aan de woorden die hij die dag heeft geuit. Uit de verklaringen van aangevers [slachtoffer 5] en [slachtoffer 10] leidt de rechtbank af dat verdachte zich op 12 december 2016 op bedreigende wijze heeft uitgelaten in de behandelkamer. Deze verklaringen ondersteunen de aangifte en de rechtbank heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van deze aangifte te twijfelen. De rechtbank acht op grond van de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen het onder 5 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Overweging met betrekking tot het onder 6 ten laste gelegde.
Verdachte wordt in het onder 6 ten laste gelegde verweten dat hij een zestal artsen en verpleegkundigen heeft bedreigd door hen de in de tenlastelegging genoemde woorden toe te voegen. Voor een bewezenverklaring terzake bedreiging moet onder meer vast komen te staan dat de bedreigende woorden het beoogde slachtoffer hebben bereikt. In dit geval gaat het om bedreigingen die verdachte in een behandelkamer in de richting van verschillende personeelsleden van het ziekenhuis heeft geuit. Uit het dossier kan worden afgeleid dat deze personen niet allen continu in deze behandelkamer aanwezig zijn geweest.
De rechtbank constateert dat vier van de zes vermeende slachtoffers (te weten: [slachtoffer 6] , [slachtoffer 7] , [slachtoffer 8] en [slachtoffer 9] ) niet zelfstandig aangifte hebben gedaan, maar dat uitsluitend aangeefster [slachtoffer 10] - een leidinggevende die zelf niet in de behandelkamer aanwezig is geweest - dit namens hen heeft gedaan. Uit deze aangifte valt echter niet zonder meer af te leiden wie van de in de tenlastelegging genoemde personen in de behandelkamer aanwezig was of waren toen de ten laste gelegde woorden door verdachte zijn geuit. Daarom kan niet worden vastgesteld of deze bedreiging(en) één of meer van de voornoemde personen heeft of hebben bereikt.
Twee van de in de tenlastelegging genoemde personen hebben wel zelfstandig aangifte gedaan. Aangever [slachtoffer 4] heeft in zijn aangifte echter geen gewag gemaakt van de in de tenlastelegging genoemde bewoordingen, zodat evenmin kan worden vastgesteld dat deze tenlastegelegde woorden hem hebben bereikt.
Aangeefster [slachtoffer 5] heeft in haar aangifte wél expliciet verklaard dat verdachte een deel van de tenlastegelegde woorden heeft geuit. Haar aangifte wordt ondersteund door de aangiftes van [slachtoffer 4] en [slachtoffer 10] , in die zin dat daaruit kan worden afgeleid dat verdachte zich op 12 december bedreigend heeft uitgelaten in de behandelkamer. De rechtbank heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van deze aangiftes te twijfelen.
Op grond van het voorgaande zal de rechtbank verdachte vrijspreken van de bedreigingen van [slachtoffer 6] , [slachtoffer 7] , [slachtoffer 8] , [slachtoffer 9] en [slachtoffer 4] . De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer 5] heeft bedreigd.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder 2 primair en subsidiair is ten laste gelegd en zal hem daarvan vrijspreken.
De rechtbank acht ten aanzien van de verdachte op grond van de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
1.
hij op 12 december 2016 te Zwolle opzettelijk brand heeft gesticht in een woning gelegen aan de [adres 1] , immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk een bank en een bed besprenkeld met bio-ethanol en vervolgens die bank en dat bed in aanraking gebracht met vuur, ten gevolge waarvan die woning en die bank en dat bed in die woning geheel of gedeeltelijk zijn verbrand, en daarvan gemeen gevaar voor nabijgelegen panden en levensgevaar voor zich in die panden bevindende personen te duchten was;
2 meer subsidiair.
hij op 12 december 2016 te Zwolle [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een mes getoond aan die [slachtoffer 1] en vervolgens is hij, verdachte, opzettelijk dreigend met dat mes in zijn hand op die [slachtoffer 1] afgelopen en tot een korte afstand genaderd en heeft hij met voornoemd mes één of meerdere zwaaiende bewegingen gemaakt en tegen die [slachtoffer 1] het navolgende gezegd: 'ik maak je dood, ik maak je dood', althans woorden van gelijke bedreigende aard en/of strekking.
3.
hij op 12 december 2016 te Zwolle, [slachtoffer 2] heeft bedreigd met
enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk die [slachtoffer 2] dreigend de woorden toegevoegd:
- ' maak me maar los, dan verbouw ik je hele kop, zodat je naar boven gaat, naar je opa of oma of naar wie dan ook' en
- ' als ik 1 seconde jullie dienstwapen te pakken kan krijgen dan maak ik jullie allebei dood' en
- ' als je met je downbek mijn wijf was, dan had ik je met huis en al in de fik gestoken' en
- ' ik had dat mes pas op het laatste moment moeten trekken, en dan één van jullie moeten steken om vervolgens met jullie dienstpistool, hoeveel zitten er daarin? 6? 7? Jullie allemaal af moeten knallen en de laatste voor mezelf moeten bewaren';
4.
hij op 12 december 2016 te Zwolle, [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk die [slachtoffer 3] dreigend de woorden toegevoegd:
- ' maak me maar los, dan verbouw ik je hele kop, zodat je naar boven gaat, naar je opa of oma of naar wie dan ook' en
- ' als ik 1 seconde jullie dienstwapen te pakken kan krijgen dan maak ik jullie allebei dood' en
- ' als ik nu een pistool had gehad, had ik jou meteen tussen je ogen geschoten' en
- ' als ik jou tegenkom dan kun je niet eens meer aangifte doen, misschien met een spraakcomputer' en
- ' als je hier komt dan trap ik je kankerkop in' en
- ' ik had dat mes pas op het laatste moment moeten trekken, en dan één van jullie moeten steken om vervolgens met jullie dienstpistool, hoeveel zitten er daarin? 6? 7? Jullie allemaal af moeten knallen en de laatste voor mezelf moeten bewaren';
5.
hij op of omstreeks 12 december 2016 te Zwolle, [slachtoffer 4] heeft bedreigd met
enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk die [slachtoffer 4] dreigend de woorden toegevoegd:
'Ik trek je bril van je hoofd af. Ik ram hem in je oogkas en stop hem achter in je strot' en
'Je mag wel groot zijn maar ik pak je aan';
6.
hij op 12 december 2016 te Zwolle [slachtoffer 5] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemd persoon dreigend de woorden toegevoegd: 'als ik een pistool heb dan maak ik jullie af.'
De rechtbank heeft de in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte wordt hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder 1, 2 meer subsidiair, 3, 4, 5 en 6 meer of anders is ten laste gelegd en zal hem daarvan vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 157 en 285 Wetboek van strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf: opzettelijk brandstichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
opzettelijk brandstichten, terwijl daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is.
feit 2, meer subsidiair
het misdrijf: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
feit 3
het misdrijf: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.
feit 4
het misdrijf: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.
feit 5
het misdrijf: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
feit 6
het misdrijf: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft een gevangenisstraf gevorderd voor de duur van drie jaren met aftrek van voorarrest, waarvan één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en met daaraan verbonden de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd een contact- en locatieverbod met elektronisch toezicht op te leggen en deze maatregelen dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft bepleit een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met een beperkt onvoorwaardelijk deel. Daarbij heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat minder kan worden bewezenverklaard dan de officier van justitie heeft gevorderd en heeft hij erop gewezen dat verdachte volgens de psycholoog verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht. Verder heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de voorgestelde bijzondere voorwaarden van een locatiegebod, locatieverbod en elektronisch toezicht - indien opgelegd - in tijd en plaats begrensd zouden moeten worden. Ook is door hem bezwaar gemaakt tegen de voorgestelde voorwaarde van een alcoholverbod, nu het alcoholgebruik van verdachte niet problematisch lijkt en er niet of nauwelijks een koppeling met het gepleegde delict is.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft zich op 12 december 2016 aan een reeks strafbare feiten schuldig gemaakt. Hij heeft in de woning waar hij met zijn toenmalige vriendin woonde, gesitueerd op de begane grond van een portiekflat, brand gesticht en is vervolgens vertrokken. Als gevolg van de brand was levensgevaar te duchten en moesten de omwonenden 's nachts hun huis verlaten. De brand is niet overgeslagen naar aangrenzende panden, maar deze had zonder veel fantasie aanzienlijk ernstigere gevolgen kunnen hebben gehad. Enige tijd daarna heeft verdachte de Officier van Dienst van de politie [slachtoffer 1] bedreigd door hem een mes te tonen en in zijn richting te lopen en daarbij bedreigende woorden te uiten. Dit feit is dusdanig bedreigend geweest voor [slachtoffer 1] dat hij zich genoodzaakt voelde zijn dienstwapen meerdere malen te gebruiken. Toen verdachte vervolgens met een schotwond naar het ziekenhuis was overgebracht heeft hij in de behandelkamer aanhoudend bedreigingen geuit in de richting van politiemedewerkers [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] , en in de richting van arts assistent in opleiding [slachtoffer 4] en verpleegkundige [slachtoffer 5] . Zij waren op dat moment allen als hulpverleners (mede) in het belang van de gezondheid van verdachte aan het werk en verdachte heeft zich jegens hen op een ronduit schandalige manier gedragen.
Wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank gelet op een hem betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 14 februari 2017, waaruit blijkt dat hij in het verleden meerdere malen is veroordeeld voor strafbare feiten, maar ook dat dit sinds het jaar 2000 niet meer is voorgekomen. Het strafblad van verdachte is daarom niet van invloed geweest op de hoogte van de op te leggen straf.
De rechtbank heeft bij de strafoplegging gelet op een psychologisch onderzoek Pro Justitia d.d. 25 februari 2017. Uit dit onderzoeksrapport komt onder meer naar voren dat verdachte moeite heeft met alleen zijn en veel moeite doet om te voorkomen dat hij wordt verlaten. Daarnaast heeft hij moeite met zijn frustratietolerantie en met het reguleren van emoties. Ook zijn er aanwijzingen voor potentiële problemen met middelengebruik, omdat betrokkene lijkt te zijn geneigd middelen te gebruiken om zijn emoties te kanaliseren. Verder toont verdachte zich opportunistisch en is hij van mening recht te hebben op genoegdoening als hem in zijn ogen onrecht is aangedaan. Daarnaast is hij geneigd zijn eigen gedrag en de gevolgen daarvan te bagatelliseren en te externaliseren. Verdachte heeft een overwaardig zelfbeeld en er bestaan al langere tijd problemen op sociaal gebied en in het omgaan met regels en autoriteiten. De psycholoog komt tot de conclusie dat bij verdachte sprake is van een persoonlijkheidsstoornis met afhankelijke, narcistische, borderline en antisociale trekken. Als gevolg van deze persoonlijkheidsstoornis was verdachte ten tijde van de ten laste gelegde feiten niet in staat op adequate wijze met zijn gevoelens van woede, angst en krenking om te gaan. De psycholoog adviseert daarom deze feiten in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. Ook adviseert zij verdachte een behandeling in een justitieel kader op te leggen als bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijk strafdeel. De rechtbank kan zich met deze adviezen verenigen en zal deze dan ook overnemen. [1]
Tactus Verslavingszorg constateert in haar reclasseringsadvies van 10 april 2017 dat verdachte problemen kent op alle leefgebieden: hij beschikt niet over woonruimte, heeft geen dagbesteding en geen sociaal netwerk en hij kampt met schulden. Gelet op deze instabiliteit in combinatie met de persoonlijkheidsproblematiek van verdachte schat de reclassering de kans op recidive in als hoog. De reclassering adviseert een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met daaraan verbonden een pakket aan voorwaarden die gericht zijn op het aanpakken van voornoemde problematiek, alsmede op de veiligheid van verdachtes ex-vriendin [betrokkene] . De reclassering adviseert daarom een meldplicht, ambulante behandeling (met de mogelijkheid van een kortdurende klinische opname), woonbegeleiding, begeleiding bij dagbesteding, een alcoholverbod, een locatiegebod en een locatieverbod met elektronisch toezicht op te leggen.
De rechtbank overweegt dat verdachte wordt veroordeeld voor een complex van bijzonder ernstige strafbare feiten, waarvoor de rechtbank - in aanmerking genomen dat deze feiten aan verdachte verminderd kunnen worden toegerekend - een gevangenisstraf voor de duur van dertig maanden passend en geboden acht. Daarvan zal de rechtbank tien maanden voorwaardelijk opleggen om verdachte middels een aantal te stellen (bijzondere) voorwaarden ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. De rechtbank is van oordeel dat daartoe de door de reclassering voorgestelde voorwaarden van een meldplicht, ambulante behandeling, woonbegeleiding, begeleiding bij dagbesteding en een locatieverbod moeten worden opgelegd. Het alcoholverbod - waartegen de verdediging zich heeft verzet - acht de rechtbank noodzakelijk, in aanmerking genomen dat verdachte de strafbare feiten mede onder invloed van alcohol heeft gepleegd en dat de psycholoog van oordeel is dat er bij verdachte potentiële problemen met middelengebruik zijn. Daarnaast overweegt de rechtbank met betrekking tot het op te leggen locatieverbod dat dit zal gelden gedurende de volledige proeftijd, maar dat dit verbod in plaats zal worden beperkt tot de straat waarin [betrokkene] woonachtig is.
De rechtbank zal, in tegenstelling tot het advies van de reclassering, geen locatiegebod en geen elektronisch toezicht opleggen, aangezien nu nog niet duidelijk is waar verdachte na zijn detentieperiode zal gaan wonen en of in die situatie elektronisch toezicht uitvoerbaar zal zijn. De rechtbank zal ten slotte, anders dan door de officier van justitie is gevorderd, geen van de voorwaarden dadelijk uitvoerbaar verklaren, nu aan de voorwaarden die daaraan in artikel 14e Sr. worden gesteld niet is voldaan.

8.De schade van benadeelden

8.1
De vorderingen van de benadeelde partijen
[betrokkene]heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen van € 5.515,00 (zegge: vijfduizend vierhonderdvijftien euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. Het gevorderde betreft materiële schade aan de woning (€ 2.000,00) en aan de inboedel (€ 1.415,00), en immateriële schade (€ 2.100,00). De benadeelde partij verzoekt daarnaast de schadevergoedingsmaatregel op te leggen en behoudt zich het recht voor om via een gerechtelijke procedure (aanvullende) schadevergoeding te verzoeken.
Ook
[slachtoffer 1] , [slachtoffer 2]en
[slachtoffer 3]hebben zich ieder als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partijen vorderen verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen van respectievelijk € 1.500,00 (zegge: vijftienhonderd euro),
€ 750,00 (zegge: zevenhonderdvijftig euro) en € 750,00 (zegge: zevenhonderdvijftig euro), telkens te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het desbetreffende strafbare feit is gepleegd. Het gevorderde betreft telkens immateriële schade. Ook deze benadeelde partijen behouden zich het recht voor om via een gerechtelijke procedure (aanvullende) schadevergoeding te verzoeken.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich met betrekking tot alle vorderingen op het standpunt gesteld dat deze geheel kunnen worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente. Ook heeft de officier gevorderd telkens de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft de vordering van
[betrokkene]op onderdelen betwist.
Met betrekking tot de gevorderde schade aan de woning is aangevoerd dat verdachte eveneens bewoner van deze woning was en dus een zelfstandige schadevergoedings-verplichting jegens de woningcorporatie heeft ten aanzien van dezelfde schade.
Met betrekking tot de schade aan de inboedel is aangevoerd dat de genoemde goederen gedeeltelijk door verdachte zelf zijn aangeschaft (het gasstel en het tweepersoonsbed) en dat een gedeelte door verdachte en benadeelde gezamenlijk is aangeschaft (de kleding, de televisie en de hoekbank). Daarnaast was de wasmachine reeds kapot, zodat de schade daaraan als gevolg van de brand moeilijk valt vast te stellen.
Over de immateriële schade is opgemerkt dat de benadeelde weliswaar onrecht is aangedaan, maar dat de aan de vordering ten grondslag liggende brandstichting niet (specifiek) op de benadeelde was gericht, maar op de gezamenlijke huurwoning van verdachte en benadeelde. In de toelichting op de gevorderde schade ligt de focus bovendien met name op relatieproblematiek voorafgaand aan de brandstichting, aldus de verdediging.
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de vorderingen van
[slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] .Nu het in de visie van de verdediging ook in het geval van
[slachtoffer 1]om een bedreiging gaat, is verzocht diens vordering te matigen en toe te wijzen tot hetzelfde bedrag als aan [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] wordt toegekend.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
De vordering van
[betrokkene]heeft betrekking op het onder 1 tenlastegelegde. Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij.
De gevorderde schade aan de woning is door de benadeelde partij onderbouwd met een factuur die zij van de woningcorporatie heeft ontvangen. Door de verdediging is gesteld dat verdachte mogelijk ook zelf door de woningcorporatie zal worden aangesproken voor dezelfde schade. Nu deze stelling niet nader is onderbouwd en ook anderszins niet is gebleken dat deze schade door de woningcorporatie op verdachte zal worden verhaald, is de rechtbank van oordeel dat deze schadepost moet worden toegewezen.
De verdediging heeft voorts de schade betreffende de inboedel op onderdelen betwist. De rechtbank acht het aannemelijk dat een aantal goederen uit de inboedel door verdachte zijn aangeschaft en dat een aantal goederen gezamenlijk zijn aangeschaft. Daarom zal de rechtbank de gevorderde schade betreffende het gasstel en het tweepersoonsbed niet toewijzen en de schade betreffende de televisie en de hoekbank voor de helft toewijzen. Ook acht de rechtbank aannemelijk dat de wasmachine reeds kapot was voorafgaand aan de brand, zodat ook deze schadepost niet zal worden toegewezen.
De rechtbank is van oordeel dat de opgevoerde schade aan kleding wél volledig kan worden toegewezen, nu het gevorderde bedrag blijkens de vordering kennelijk uitsluitend op kleding ziet die aan benadeelde toebehoorde. Voor het overige zijn de opgevoerde schadeposten betreffende de inboedel niet betwist en voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank zal ook deze posten toewijzen.
Ten slotte is de hoogte van de gevorderde immateriële schade betwist. De gevorderde schade is onderbouwd met een beschrijving van de psychische gevolgen die de brandstichting voor benadeelde heeft gehad en met een verwijzing naar de smartengeldgids. De rechtbank stelt voorop dat uitsluitend de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt die als rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde feit - brandstichting - is ontstaan. Naar het oordeel van de rechtbank is het gevorderde bedrag voldoende onderbouwd en aannemelijk, zodat ook deze post geheel zal worden toegewezen.
Het voorgaande brengt mee dat de rechtbank de vordering zal toewijzen tot een bedrag van
(schade aan woning € 2.000,- + schade inboedel € 990,- + immateriële schade € 2.100,00)
€ 5.090,-, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd.
Voor het overige zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering.
De vordering van
[slachtoffer 1]heeft betrekking op het onder 2 tenlastegelegde. Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De hoogte van de vordering is door de verdediging betwist op de hiervoor genoemde gronden. De rechtbank komt ter zake van feit 2 tot een veroordeling wegens bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, overeenkomstig de visie van de verdediging. Hoewel deze kwalificatie niet (wezenlijk) verschilt van de feiten 3 en 4, is de rechtbank van oordeel dat het onderliggende feitencomplex van dien aard is geweest dat de gevorderde immateriële schade niet onredelijk voorkomt. De benadeelde [slachtoffer 1] is immers door verdachte bedreigd middels het tonen van een mes en is daardoor in een positie gebracht waarin hij zich genoodzaakt zag meerdere malen zijn dienstwapen te gebruiken. Dat dit grote impact op hem heeft gehad blijkt uit zijn aangifte. De rechtbank zal het gevorderde daarom geheel toewijzen tot een bedrag van
€ 1.500,-, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd.
De vorderingen van
[slachtoffer 2] en [slachtoffer 3]hebben betrekking op respectievelijk het onder 3 en 4 tenlastegelegde. Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door de bewezenverklaarde feiten rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partijen. De opgevoerde schadeposten zijn niet betwist en voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank zal het gevorderde daarom ten aanzien van beide benadeelde partijen geheel toewijzen tot een bedrag van telkens
€ 750,-, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop de strafbare feiten zijn gepleegd.
8.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partijen hebben ieder verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal telkens de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partijen naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door respectievelijk de feiten 1 ( [betrokkene] ), 2 meer subsidiair ( [slachtoffer 1] ), 3 ( [slachtoffer 2] ) en 4 ( [slachtoffer 3] ) is toegebracht.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 27 en 57 Sr. Alle artikelen zijn toegepast zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 2 primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
  • verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2 meer subsidiair, 3, 4, 5 en 6 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
  • verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1, 2 meer subsidiair, 3, 4, 5 en 6 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1
het misdrijf: opzettelijk brandstichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
opzettelijk brandstichten, terwijl daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is.
feit 2, meer subsidiair
het misdrijf: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
feit 3
het misdrijf: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.
feit 4
het misdrijf: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.
feit 5
het misdrijf: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
feit 6
het misdrijf: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
s
trafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1, 2 meer subsidiair, 3, 4, 5 en 6 bewezenverklaarde;
straf
  • veroordeelt verdachte tot een
  • bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
  • kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de
- stelt als
algemene voorwaardendat verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, Sr, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
  • stelt als
  • zich op eerste uitnodiging meldt bij Tactus Reclassering en zich gedurende de proeftijd blijft melden op de door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zo lang deze instelling dat nodig acht;
  • zich ambulant laat behandelen bij de forensische polikliniek JusTact, of een soortgelijke instelling, zulks ter beoordeling van de reclassering, indien en zo lang de reclassering dit noodzakelijk acht, en dat verdachte zich dan zal houden aan de regels die door of namens de instelling/behandelaar van de polikliniek zullen worden gegeven;
  • zich gedurende maximaal zeven weken klinisch laat opnemen ten behoeve van detoxificatie, stabilisatie en/of diagnostiek, indien de reclassering dit noodzakelijk acht, en dat verdachte zich dan zal houden aan de regels die door of namens de instelling/behandelaar van de kliniek zullen worden gegeven;
  • dat betrokkene woonbegeleiding accepteert zodra sprake is van huisvesting en dit vervolgens blijft accepteren zo lang de reclassering dit nodig acht;
  • dat betrokkene meewerkt aan dagbesteding bij Zwolle Actief of een soortgelijke instelling, zulks te beoordeling van de reclassering;
  • op geen enkele wijze contact opneemt en/of onderhoudt met [betrokkene] , zo lang de reclassering dit nodig acht;
  • zich gedurende de proeftijd niet ophoudt in de [adres 2] te Zwolle (of, in het geval [betrokkene] zou verhuizen, in de straat waar zij na die verhuizing woont), zo lang de reclassering dit nodig acht;
  • zich gedurende de proeftijd onthoudt van het gebruik van alcohol, zo lang de reclassering dit nodig acht, en dat dat verdachte ter controle hiervan medewerking verleent aan urinecontroles, blaas- en/of bloedtesten.
  • draagt de reclassering op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
  • bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;

schadevergoeding

  • veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
  • veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
  • legt de
  • bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
  • bepaalt dat de benadeelde partij
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
  • veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
  • legt de
  • bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
  • legt de
  • bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
  • legt de
  • bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
Dit vonnis is gewezen door mr. R.M. van Vuure, voorzitter, mr. S. Taalman en
mr. E. Leentjes, rechters, in tegenwoordigheid van D.D. Drost, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 2 mei 2017.
Buiten staat
Mr. Van Vuure is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de Politie Eenheid Oost-Nederland, District IJsselland, onderzoek Visser, met zaaknummer ON1R016074. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
feit 1:
1. Een proces-verbaal Sporenonderzoek, pagina 164-177, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , dan wel één hunner:

Op 12 december 2016 werd door ons verbalisanten onderzoek naar sporen verricht in verband met een brandstichting, gepleegd tussen 12 december 00.10 uur en 1.33 uur.

Onderzoekslocatie
Het onderzoek is verricht in een woning (flat) te [adres 1] , Zwolle.
Informatie ter plaatse van OVD Brandweer
- in de woning was een smeulende brand geweest.
- vermoedelijk waren er 2 brandhaarden, 1 in de slaapkamer en 1 in de woonkamer.
Omschrijving pand
Het pand betrof een totaal van 3 portiekflats. In de middelste en rechterportiekflat waren 8 woningen gesitueerd. In de linker portiekflat waren 6 woningen gesitueerd. De woning was gevestigd op de begane grond.
Onderzoek slaapkamer
Bij het betreden van de slaapkamer zagen we dat de brand zich voornamelijk geconcentreerd had op het tweepersoonsbed. Op het bed zagen wij een kunststof fles liggen, die door brand dan wel hitte was aangetast. Op het nog aanwezige deel van het etiket stond "oil" (lampolie). In de fles bevond zich een roodkleurige vloeistof. Meting met daarvoor geschikte apparatuur gaf aan dat zich zeer waarschijnlijk een ontbrandbare vloeistof in de fles bevond. Bij meting op het bed en onder het dekbed, waar een vetachtige substantie zichtbaar was, werd eveneens de indicatie verkregen dat een ontbrandbaar middel aanwezig was. Aan het voeteneind en de zijde van het bed dat zich bij het raam bevond zagen wij op de vloer een sprenkelspoor van vloeistof op het tapijt. Langs dit sprenkelspoor was te zien dat dit gebrand had. Naast het sprenkelspoor zagen wij een lucifer liggen.
Onderzoek woonkamer en keuken
Bij binnenkomst in de woonkamer/keuken zagen we dat de brand zich voornamelijk geconcentreerd had op de in de kamer aanwezige hoekbank. Op de vloer voor de bank lagen verbrande resten en inhoud van de door brand aangetaste kussens. Op de bank was een vetachtige glans zichtbaar, gelijkend op de glans op het bed. In de brandresten van de bank zagen wij resten van mogelijk twee flessen lampolie. In de brandresten werd tevens een aangebrande lucifer aangetroffen.
2. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 12 december 2016, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van verbalisant [slachtoffer 2] :
Op 12 december 2016 was ik samen met mijn collega [verbalisant 3] met de noodhulpsurveillance belast. Omstreeks 1.34 uur kregen wij de melding te gaan naar de [adres 1] te Zwolle. Aldaar zou een portiekbrand plaatsvinden, waarna wij korte tijd later vernamen dat het om een woningbrand ging. Ter plaatse zag ik dat het raam van de woning [nummer] , welke zich op de begane grond bevindt, helemaal zwart geblakerd was. Verder zag ik rook en rook ik de geur van brand. (…)
Hierop ben ik het portiek ingegaan en heb bij de diverse buren aangebeld en gebonkt. Vrijwel alle bewoners deden open en hebben hun woning verlaten.
Ik heb alle nummers genoteerd van de bewoners die hun huis hadden verlaten. Dit betrof de volgende nummers: (…) 67, 68, 71, 73, 75, 79 (…). De nummers 67 tot en met 79 bevinden zich in hetzelfde portiek als de betreffende woning, de plaats delict.
3. Het proces-verbaal van de terechtzitting van 18 april 2017, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van verdachte:

U houdt mij voor dat er op 12 december 2016 brand is geconstateerd in mijn woning aan de [adres 1] te Zwolle en dat er twee brandhaarden waren. U vraagt mij of ik die brand heb gesticht. Dat klopt. (…) Ik had lampolie en bio-ethanol in de kast in de woonkamer staan. Dat heb ik op de bank gegooid, met de dop eraf en op het bed en toen heb ik er een lucifer op gegooid (…).

feit 2 meer subsidiair:
1. Een proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 1] d.d. 14 december 2016, pagina 178-182, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van aangever:
V= vraag verbalisant
A= antwoord aangever
V: Wat is er precies gebeurd?
A: Ik begon mijn dienst als OVDP voor IJsselland Noord. Mijn dienst begon op zondag 11 december om 22.00 uur. Rond 02.10 uur was ik ter plaatse op de locatie [adres 1] .
Op enig moment en dat zal rond 02.30 uur zijn geweest werd ik aangesproken door een brandweerman en ik dacht dat dit de OVDB was. Die gaf mij te kennen dat aan de voorzijde [adres 1] ter hoogte van een muurtje een man zich vreemd gedroeg. Mijn beleving van zijn boodschap was hierbij dat er iemand was die mogelijk hulp nodig had en misschien last had van de rook. Ik ben vervolgens alleen over de stoep langs het appartementen-complex en de brandweerwagens gelopen. Toen ik daar liep zag ik een man ter hoogte van, ik denk dat het [nummer] was, staan. Ik zag verder behoudens die man niemand meer op straat. Ik zag dat die man voorovergebogen stond over een muurtje. Ik ben naar die man toegelopen. Op het moment dat ik vlak bij hem was, ik denk dat er zo’n anderhalve meter tussen ons was, en hem aan wilde spreken met 'goedenavond' zag ik dat die man zijn gezicht naar mij omdraaide. Vervolgens zag ik dat hij met zijn rechterarm een zwaaiende beweging maakte naar rechts. Ik zag toen hij deze beweging maakte dat hij een mes in zijn hand had.
Toen hij die beweging maakte hoorde ik dat de man zei: “Ik maak je dood, ik maak je af want ik heb toch kanker.”
Ik heb uit primaire reactie mijn wapen gepakt en op de benen van de man geschoten. Ik zag dat man op mij inliep en vervolgens heb ik een tweede schot gelost. Wederom op de benen. Ik zag toen dat de man kennelijk was geraakt omdat hij kortstondig een stapje met zijn linkerbeen achteruit zette. Ik ben achteruit gelopen. Ik hield de man in het zicht want hij bleef dreigend op mij afkomen. Ik hoorde dat hij daarbij zei: “Ik maak je dood, ik maak je dood.”
V: Wat deed dit met jou om die man zo te zien?
A: Ik vreesde voor mijn eigen leven.
V: Wat kun je vertellen over het mes wat de man in zijn handen had?
A: Het mes was ongeveer 30 centimeter lang en had een heel opvallende kleur. Het mes had één snijkant en zag er scherp uit.
2. Een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] d.d. 12 december 2016, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van getuige:
Ik woon op de eerste verdieping aan de [adres 1] te Zwolle. Onder mij woont [verdachte] (De rechtbank begrijpt: verdachte) en zijn vriendin [betrokkene] . Gisteravond had [verdachte] ruzie met [betrokkene] . Omstreeks 1.00 uur was de ruzie voorbij. Ik ging slapen. Ik werd wakker van geschreeuw van [verdachte] . Ik rook een brandlucht. (…)
Ik keek uit het raam. Ik zag [verdachte] op straat staan. Volgens mij had hij een groot mes in zijn hand. Hij hield het mes dreigend voor zich. Ik zag dat er tevens een politieagent met getrokken pistool op [verdachte] richtte. (…). Ik zag dat [verdachte] met het mes in de hand op de politieagent afliep.
3. Het proces-verbaal van de terechtzitting van 18 april 2017, voor zover inhoudende, zakelijk
weergegeven, als verklaring van verdachte:
U vraagt mij hoe het op 12 december 2016 na de brandstichting verder is gegaan. (…) Ik ben teruggelopen naar huis en heb over de railing van het balkonhek een bloempot gepakt om een opening in het raam te maken, maar dat is niet gelukt. Toen kwam de heer [slachtoffer 1] om de hoek, die ik niet herkende als zijnde hulpverlener. Ik meende dat hij een bemoeial was en toen heb ik een mes uit mijn zak gehaald. Ik heb daar zwaaiende bewegingen mee gemaakt. Ik heb dat mes eruit gehaald toen hij op mij af kwam lopen. Ik herinner me dat hij meteen naar achteren liep, want het was een koksmes van ongeveer 30 centimeter. Op een gegeven moment liep hij achteruit en ben ik wel naar voren gelopen, dat was toen hij al op mij had geschoten. Ik liep heel rustig, stoïcijns op hem af.
feiten 3 en 4:
1. Een proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 2] d.d. 12 december 2016, pagina 294-296, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van aangeefster:
Op 12 december 2016 was ik met de noodhulpsurveillance belast en was ik ter plaatse op de plaats delict aan de [adres 1] te Zwolle. Aldaar was brand gesticht in de woning, waarbij verdachte was aangehouden terzake brandstichting en poging moord/doodslag. De verdachte was tijdens de aanhouding in zijn been geschoten en moest worden overgebracht naar de Isalaklinieken te Zwolle. Ik ging in de ambulance mee naar het ziekenhuis. Ik zag dat de verdachte verschrikkelijk boos werd. Hierop heb ik via de portofoon gevraagd of mijn collega [slachtoffer 3] naar de behandelkamer kon komen. Mijn collega was snel ter plaatse in de betreffende behandelkamer. Vervolgens begon de verdachte mij en mijn collega te bedreigen.
Ik hoorde dat de verdachte tegen mij zei: 'Maak me maar los, dan verbouw ik je hele kop, zodat je naar boven gaat, naar je opa of oma of naar wie dan ook.' Ik hoorde hem vervolgens zeggen: 'Als ik 1 seconde jullie dienstwapen te pakken kan krijgen, dan maak ik jullie allebei dood.' en 'Als je met je downbek mijn wijf was, dan had ik je met huis en al in de fik gestoken.' en vervolgens "ik had dat mes pas op het laatste moment moeten trekken, en dan 1 van jullie moeten steken om vervolgens met jullie dienstpistool, hoeveel zitten er daarin? 6? 7? Jullie allemaal af moeten knallen en de laatste voor mezelf moeten bewaren.'
2. Een proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 3] d.d. 12 december 2016, pagina 298-300, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van aangever:
Op 12 december 2016 deed ik dienst als arrestantenzorger te Zwolle. Ik hoorde via mijn portofoon dat er een brandstichting was aan de [adres 1] te Zwolle en dat er door mijn collega's gezocht werd naar een verdachte van de brandstichtingen. Ik hoorde dat deze verdachte [verdachte] genaamd was. Ik ben hierop naar de dienstdoende OPCO gelopen en deze vertelde mij dat de verdachte door een collega in zijn been was geschoten. Even later kreeg ik het verzoek of ik naar het ziekenhuis wilde rijden om de inbeslaggenomen kleding van de aangehouden verdachte op te halen. Ik ben vervolgens naar het ziekenhuis Isala te Zwolle gereden. Via mijn portofoon hoorde ik dat collega [slachtoffer 2] in het ziekenhuis om assistentie vroeg. Hierop ben ik naar de behandelkamer gegaan, waar zich de verdachte [verdachte] en mijn collega bevonden.
Ik zag en hoorde dat [verdachte] mij en mijn collega begon te bedreigen. Ik hoorde dat [verdachte] tegen mij en mijn collega zei: 'Maak me maar los, dan verbouw ik je hele kop, zodat je naar boven gaat, naar je opa of oma of naar wie dan ook.' Ik zag dat [verdachte] tijdens het uitspreken van de woorden mij en mijn collega aankeek. Ik zag en hoorde dat [verdachte] mijn collega [slachtoffer 2] aankeek en tegen haar zei: 'Als ik jullie dienstwapen te pakken kan krijgen dan maak ik jullie allebei dood.' Ik was ervan overtuigd dat [verdachte] met allebei mij en mijn collega [slachtoffer 2] bedoelde, aangezien wij de enige twee politiemedewerkers in de behandelkamer waren. Ik hoorde [verdachte] tegen mij zeggen: 'Als ik nu een pistool had gehad, had ik jou meteen tussen je ogen geschoten.' Ik zag en hoorde dat [verdachte] mij zeer indringend aankeek en zei: 'Als ik jou tegenkom dan kun je niet eens meer aangifte doen, misschien met een spraakcomputer.' Ik hoorde [verdachte] tegen mij zeggen: 'Ik had dat mes pas op het laatste moment moeten pakken, en dan 1 van jullie moeten neersteken. Dan had ik het dienstwapen gepakt en jullie neergeschoten met jullie eigen pistool, hoeveel zitten erin? 6? 7? Ik had jullie allemaal af moeten knallen en ik had de laatste bewaard voor mijzelf."
Ik zag en hoorde dat [verdachte] mij aankeek en tegen mij zei: 'Als je hier komt dan trap ik je kankerkop in (…).'
3. Het proces-verbaal van de terechtzitting van 18 april 2017, voor zover inhoudende de als verklaring van verdachte:

U houdt mij voor dat verbalisanten [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] beiden aangifte hebben gedaan van bedreigingen en vraagt mij of het kan kloppen dat ik deze bedreigingen heb geuit. Ik neem aan dat dat wel klopt.

feiten 5 en 6:
1. Een proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 4] d.d. 11 januari 2017, pagina 310-312, voor
zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van aangever:
Ik ben werkzaam als arts assistent in opleiding, chirurgie. Ik werkte die nacht op de afdeling spoedeisende hulp van de Isala Klinieken te Zwolle. Ik heb meneer [verdachte] 12 december 2016 behandeld. Toen de heer [verdachte] werd binnengebracht was hij relatief netjes en rustig. Toen het wat langer begon te duren werd hij agressiever. Tegen mij zei meneer [verdachte] : 'Ik trek je bril van je hoofd af. Ik ram hem in je oogkas en stop hem achter in je strot. Je mag wel groot zijn, maar ik pak je aan.' (…) Hij is gedurende anderhalf uur in wisselende episodes aan het schelden, bedreigen en beledigen geweest.
2. Een proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 5] d.d. 19 januari 2017, pagina 313-316,
voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van aangeefster:
Ik ben werkzaam op de afdeling spoedeisende hulp van de Isala klinieken te Zwolle. Ik assisteerde op 12 december 2016 de arts [slachtoffer 4] bij de behandeling van de heer [verdachte] . Hij zei tegen mij: 'Als ik los kom weet ik je te vinden.' Ook zei hij: 'Als ik dat pistool heb, schiet ik jullie allemaal een kogel door de kop'
3. Een proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 10] d.d. 11 januari 2017, namens (onder
meer) [slachtoffer 5] , pagina 302-306, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als
verklaring van aangeefster:
V= vraag verbalisant.
A= antwoord aangeefster.
V: Wat is er gebeurd?
A: Op 12 december 2016 werd bij de Spoed Eisende Hulp een man behandeld, genaamd [verdachte] . Ik heb gehoord dat meneer [verdachte] erg agressief was.
V: Wie waren aanwezig bij de bedreigingen?
A: De behandelend arts [slachtoffer 4] , (…) de verpleegkundige [slachtoffer 5] (De rechtbank begrijpt: [slachtoffer 5] ) (…).
V: Tegen wie waren de bedreigingen van meneer [verdachte] gericht?
A: Tegen iedereen in de kamer.

Voetnoten

1.De psycholoog heeft uitsluitend gerapporteerd over de invloed van de persoonlijkheidsstoornis op de feiten 1 tot en met 3, nu de ten laste gelegde feiten 4 tot en met 6 haar kennelijk nog niet bekend waren ten tijde van het opmaken van het rapport. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de overwegingen van de psycholoog over de invloed van de stoornis op de feiten evenzeer van toepassing op de (soortgelijke) feiten 4 tot en met 6, zodat de rechtbank verdachte ook ten aanzien van die feiten verminderd toerekeningsvatbaar acht.