ECLI:NL:RBOVE:2017:1815

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
26 april 2017
Publicatiedatum
26 april 2017
Zaaknummer
08/955001-16 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met gevaarlijk en hinderlijk rijgedrag door een 21-jarige vrouw

Op 26 april 2017 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 21-jarige vrouw, die werd beschuldigd van gevaarlijk en hinderlijk rijgedrag, resulterend in een verkeersongeval op 27 juni 2015 te Kampen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw als bestuurder van een Mazda op de N50 reed en daarbij een verkeersovertreding heeft begaan door over een doorgetrokken streep te rijden, waardoor zij op de verkeerde weghelft terechtkwam en in botsing kwam met twee tegemoetkomende voertuigen. Drie inzittenden van deze voertuigen raakten gewond. De officier van justitie had een taakstraf van 90 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid geëist. De verdediging betwistte de schuld van de verdachte, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte niet aanmerkelijk onvoorzichtig had gereden en sprak haar vrij van de primair ten laste gelegde schuld. Echter, de rechtbank achtte het subsidiair ten laste gelegde feit, namelijk het veroorzaken van gevaar op de weg, wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank legde een taakstraf op van 30 uren, met een vervangende hechtenis van 15 dagen, en besloot geen ontzegging van de rijbevoegdheid op te leggen, rekening houdend met het tijdsverloop en de omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

Rechtbank Overijssel

Afdeling Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08/955001-16 (P)
Datum vonnis: 26 april 2017
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1995 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 15 december 2016 en van 13 april 2017.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. T. Klooster en van hetgeen door verdachte en haar raadsvrouw, mr. A. Szirmai, advocaat te Heerenveen, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte door haar rijgedrag schuld heeft aan een verkeersongeval, waarbij anderen gewond zijn geraakt, dan wel dat zij gevaar op de weg heeft veroorzaakt.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
zij op of omstreeks 27 juni 2015 te Kampen in de gemeente Kampen, als
verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig,
(personenauto, merk Mazda), gaande in de richting Zwolle, daarmee rijdende op
de uit twee rijbanen, -welke ter plaatse door twee doorgetrokken witte strepen
van elkaar gescheiden waren-, bestaande weg, de N50
zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaam heeft
gereden, hierin bestaande dat verdachte,
terwijl het uitzicht voor haar, verdachte niet werd belemmerd en/of gehinderd
vanaf de door haar, verdachte bereden rijbaan van die weg (de N50) naar links
heeft gestuurd en/of naar links is gegaan en/of
in strijd met het gestelde in artikel 76 van het Reglement verkeersregels en
verkeerstekens 1990 een/de doorgetrokken streep/strepen, die zich niet langs
de rand van de rijbaan-verharding bevond/en, heeft overschreden en/of zich met
voormeld motorrijtuig (personenauto) geheel of gedeeltelijk links van die
doorgetrokken streep/strepen, -welke streep/strepen op die weg (de N50)
was/waren aangebracht tussen de rijbanen, met verkeer in beide richtingen-,
heeft bevonden en/of
in strijd met artikel 3 van voormeld reglement niet aan haar, verdachtes
verplichting heeft voldaan, zoveel mogelijk rechts te houden en/of
geheel of gedeeltelijk rijdend op die voor het tegemoetkomend verkeer bestemde
rijbaan van die weg (de N50) is gebotst tegen, in elk geval in aanrijding is
gekomen met een op die voor het tegemoetkomend verkeer bestemde rijbaan
rijdend, toen dicht genaderd zijnd ander motorrijtuig (personenauto, merk
Opel),
waardoor dat door haar, verdachte bestuurde motorrijtuig (personenauto, merk
Mazda) linksom is geroteerd, in een slip is geraakt en tegen de gezien, haar
verdachtes rijrichting, linker geleide/vangrail is gebotst, waarna dat
motorrijtuig (personenauto, merk Mazda) nagenoeg dwars op de gezien, haar
verdachtes rijrichting, voor het tegemoetkomend verkeer bestemde rijbaan tot
stilstand of nagenoeg tot stilstand is gekomen en/of
waardoor een over die voor het tegemoetkomend verkeer bestemde rijbaan
rijdend, haar, verdachte dicht genaderd zijnd ander motorrijtuig
(personenauto, merk VW)is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met
dat door haar verdachte bestuurde stilstaande, althans nagenoeg stilstaande
motorrijtuig (personenauto, merk Mazda)
en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten
verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander/en (genaamd [slachtoffer 1]
[slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] ) zwaar lichamelijk letsel of zodanig
lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of
verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
zij op of omstreeks 27 juni 2015 te Kampen in de gemeente Kampen, als
bestuurder van een motorrijtuig, (personenauto, merk Mazda), gaande in de
richting Zwolle, daarmee heeft gereden op de uit twee rijbanen, -welke ter
plaatse door twee doorgetrokken witte strepen van elkaar gescheiden waren-,
bestaande weg, de N50 en
in strijd met het gestelde in artikel 76 van het Reglement verkeersregels en
verkeerstekens 1990 een/de doorgetrokken streep/strepen, die zich niet langs
de rand van de rijbaan-verharding bevond/en, heeft overschreden en/of zich met
voormeld motorrijtuig (personenauto) geheel of gedeeltelijk links van die
doorgetrokken streep/strepen, -welke streep/strepen op die weg (de N50)
was/waren aangebracht tussen de rijbanen, met verkeer in beide richtingen-,
heeft bevonden en/of
in strijd met artikel 3 van voormeld reglement niet aan haar, verdachtes
verplichting heeft voldaan, zoveel mogelijk rechts te houden en/of
geheel of gedeeltelijk rijdend op die voor het tegemoetkomend verkeer bestemde
rijbaan van die weg (de N50) is gebotst tegen, in elk geval in aanrijding is
gekomen met een op die voor het tegemoetkomend verkeer bestemde rijbaan
rijdend, toen dicht genaderd zijnd ander motorrijtuig (personenauto, merk
Opel),
waardoor dat door haar, verdachte bestuurde motorrijtuig (personenauto, merk
Mazda) linksom is geroteerd, in een slip is geraakt en tegen de gezien, haar
verdachtes rijrichting, linker geleide/vangrail is gebotst, waarna dat
motorrijtuig (personenauto, merk Mazda) nagenoeg dwars op de gezien, haar
verdachtes rijrichting, voor het tegemoetkomend verkeer bestemde rijbaan tot
stilstand of nagenoeg tot stilstand is gekomen en/of
waardoor een over die voor het tegemoetkomend verkeer bestemde rijbaan
rijdend, haar, verdachte dicht genaderd zijnd ander motorrijtuig
(personenauto, merk VW)is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met
dat door haar verdachte bestuurde stilstaande, althans nagenoeg stilstaande
motorrijtuig (personenauto, merk Mazda),
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt,
althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd,
althans kon worden gehinderd;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Inleiding
De rechtbank stelt vast dat verdachte op 27 juni 2015 als bestuurder van een personenauto, merk Mazda, op de N50 reed en op enig moment over de doorgetrokken streep is gereden en daarmee op de weghelft voor het tegemoetkomend verkeer terecht is gekomen. Verdachte is in botsing gekomen met twee tegemoetkomende voertuigen.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW. Verdachte heeft niet aanmerkelijk onvoorzichtig gereden en heeft niet welbewust onaanvaardbare risico’s genomen. Er is voorts geen sprake geweest van een aanmerkelijke verkeersfout.
Met betrekking tot het subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte primair is ten laste gelegd, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Voor een bewezenverklaring van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 moet worden vastgesteld dat de verdachte zich in het verkeer zodanig heeft gedragen dat het aan haar schuld is te wijten dat een verkeersongeval heeft plaatsgevonden met als gevolg dat iemand is gedood, zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen of zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden ontstaat. Het juridische begrip ‘schuld’ in het kader van de Wegenverkeerswet houdt in dat voor strafbaarheid minimaal sprake moet zijn van aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend handelen. Wanneer sprake is van gedragingen met een hogere graad van verwijtbaarheid, kan dit worden gekwalificeerd als zeer onvoorzichtig en/of onoplettend handelen en in zeer ernstige gevallen als roekeloos rijgedrag. Bij de beoordeling gaat het om het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de omstandigheden van het geval. Voorts kan niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
Uit de hierna te noemen bewijsmiddelen blijkt dat verdachte op enig moment met haar auto de dubbel doorgetrokken strepen met 1,3 meter heeft overschreden en op de rijstrook voor het tegemoetkomende verkeer is gekomen. Niet is vast te stellen wat de exacte duur en afstand is geweest waarover zij over de doorgetrokken streep is gereden. Uit een getuigenverklaring van [getuige] is af te leiden dat de auto van verdachte “een zwiep” heeft gemaakt waaruit op te maken is dat hier sprake is geweest van een onverhoedse stuurbeweging van verdachte. De reden of aanleiding hiertoe is echter niet vast te stellen omdat verdachte zich dienaangaande niets herinnert. Wel kan worden vastgesteld dat verdachte niet aan het bellen was ten tijde van het ongeval noch anderszins was afgeleid en dat zij regelmatig in haar spiegels keek, zoals zij zelf heeft verklaard. De rechtbank dient ten aanzien van deze verkeersfout van verdachte – los van de ernst van de gevolgen – te beoordelen of er overige factoren zijn die maken dat deze fout zo ernstig is dat dit aanmerkelijke onvoorzichtigheid of onoplettendheid in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerwet 1994 oplevert.
Naar het oordeel van de rechtbank is deze enkele verkeersovertreding in de gegeven omstandigheden zoals hierboven beschreven niet van dien aard dat enkel daaruit kan worden afgeleid dat de verdachte aanmerkelijk onoplettend en onvoorzichtig heeft gereden. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het primair ten laste gelegde.
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde feit heeft begaan.
De rechtbank overweegt dat voor een bewezenverklaring van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 het voldoende is dat komt vast te staan dat sprake is van gevaarzetting door een verkeersfout van verdachte. Zoals hiervoor genoemd heeft de rechtbank vastgesteld dat verdachte op de N50 over de doorgetrokken streep op de verkeerde weghelft terecht is gekomen waarna zij in botsing is gekomen met twee andere motorvoertuigen. Hiermee heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank gevaar op de weg veroorzaakt, welk gevaar zich ook daadwerkelijk heeft verwezenlijkt. De rechtbank zal daarom de subsidiair ten laste gelegde overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 bewezenverklaren.
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het subsidiair tenlastegelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte dit feit heeft bekend - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen [1] .
Het proces-verbaal Forensische opsporing verkeersongevallen analyse van 20 mei 2016 van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , pagina 30 tot en met 57, voor zover inhoudende het relaas van verbalisanten of van één van hen;
Het proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 15 december 2016, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
zij op 27 juni 2015 te Kampen in de gemeente Kampen, als bestuurder van een motorrijtuig, (personenauto, merk Mazda), gaande in de richting Zwolle, daarmee heeft gereden op de uit twee rijbanen, -welke ter plaatse door twee doorgetrokken witte strepen van elkaar gescheiden waren-, bestaande weg, de N50 en
in strijd met het gestelde in artikel 76 van het Reglement verkeersregels en
verkeerstekens 1990 de doorgetrokken strepen, die zich niet langs
de rand van de rijbaan-verharding bevonden, heeft overschreden en zich met
voormeld motorrijtuig (personenauto) gedeeltelijk links van die
doorgetrokken strepen, -welke strepen op die weg (de N50) waren aangebracht tussen de rijbanen, met verkeer in beide richtingen-, heeft bevonden en
in strijd met artikel 3 van voormeld reglement niet aan haar, verdachtes
verplichting heeft voldaan, zoveel mogelijk rechts te houden en
gedeeltelijk rijdend op die voor het tegemoetkomend verkeer bestemde
rijbaan van die weg (de N50) in aanrijding is gekomen met een op die voor het tegemoetkomend verkeer bestemde rijbaan rijdend, toen dicht genaderd zijnd ander motorrijtuig (personenauto, merk Opel),
waardoor de door haar, verdachte bestuurde motorrijtuig (personenauto, merk
Mazda) linksom is geroteerd, in een slip is geraakt en tegen de gezien, haar
verdachtes rijrichting, linker geleide/vangrail is gebotst, waarna dat
motorrijtuig (personenauto, merk Mazda) nagenoeg dwars op de gezien, haar
verdachtes rijrichting, voor het tegemoetkomend verkeer bestemde rijbaan tot
stilstand of nagenoeg tot stilstand is gekomen en
waardoor een over die voor het tegemoetkomend verkeer bestemde rijbaan
rijdend, haar, verdachte dicht genaderd zijnd ander motorrijtuig
(personenauto, merk VW) in aanrijding is gekomen met de door haar, verdachte, bestuurde, nagenoeg stilstaande motorrijtuig (personenauto, merk Mazda),
door welke gedraging van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld bij artikel 177 van de Wegenverkeerswet 1994. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
Subsidiair. Overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte een taakstraf voor de duur van 90 uren subsidiair 45 dagen hechtenis en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van zes maanden op te leggen.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht aan verdachte geen ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen op te leggen gelet op het tijdsverloop en het feit dat verdachte haar rijbewijs nodig heeft om op haar werk te komen.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft, in een moment van onachtzaamheid, een frontale botsing met twee personenauto’s veroorzaakt, waardoor de inzittenden blijkens de zich in het dossier bevindende verklaringen en letselverklaringen (zwaar) gewond zijn geraakt. De gevolgen van het ongeval voor de slachtoffers, zijn dermate ernstig geweest dat het herstel voor de twee volwassen slachtoffer zes tot acht weken heeft geduurd. Het minderjarige slachtoffer was eerder genezen.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte van 9 maart 2017 waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit;
- een reclasseringsadvies van 22 maart 2017 en een aanvullend advies van 30 maart 2017, opgemaakt door H. Huisman, reclasseringswerker Reclassering Nederland.
Ter zitting is duidelijk geworden dat de impact van het ongeval voor verdachte groot is geweest en dat zij tot op de dag van vandaag nog steeds moeite heeft met het gegeven dat zij een ongeval heeft veroorzaakt. Uit de in opdracht van de rechtbank opgemaakte reclasseringsrapportage over de verdachte is gebleken dat zij op een aantal terreinen in het leven de nodige problemen heeft ervaren maar dat verdachte inmiddels haar leven goed op de rit heeft en het weer zonnig inziet. Zij heeft vast werk, een relatie met plannen om te gaan samenwonen en voor de psychische problemen heeft zij hulp gezocht en heeft hier baat bij. Alles afwegend acht de rechtbank een werkstraf voor de duur van 30 uren subsidiair 15 dagen hechtenis passend en geboden. Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen niet opportuun gelet op het tijdsverloop tussen het bewezenverklaarde feit en dit vonnis, alsmede omdat de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op het hiervoor genoemde wetsartikel. Daarnaast berust deze beslissing op de artikel 22c, 22d en 91 Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart niet bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt haar daarvan vrij;
  • verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
  • verklaart niet bewezen wat aan verdachte subsidiair meer of anders is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij;
strafbaarheid feit
  • verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
s
trafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar terzake het subsidiair bewezenverklaarde;
straf
  • veroordeelt verdachte tot een
  • beveelt, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
Dit vonnis is gewezen door mr. F. van der Maden, voorzitter, mr. G.H. Meijer en mr. B.T.C. Jordaans, rechters, in tegenwoordigheid van W. van Goor, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 26 april 2017.
De voorzitter, mr. F. van der Maden, en de griffier zijn niet in staat het vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit bladzijden uit het dossier van de regiopolitie Oost-Nederland met nummer PL0600 2015311542-1 van 6 januari 2016. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.