ECLI:NL:RBOVE:2017:1723

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
21 april 2017
Publicatiedatum
21 april 2017
Zaaknummer
08/730238-16 (P), 05-005768-13 (tul) en 08-050232-15 (tul)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging met de dood van politieagenten tijdens achtervolging

Op 1 mei 2016 heeft de verdachte, tijdens een achtervolging door de politie, twee keer abrupt naar links gestuurd met zijn auto, terwijl de politieauto zich dicht achter hem bevond. De verbalisanten, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], hebben hierdoor moeten uitwijken om een aanrijding te voorkomen en vreesden voor hun leven. De rechtbank oordeelt dat er geen aanmerkelijke kans op de dood of zwaar lichamelijk letsel is bewezen, maar dat de verdachte zich wel schuldig heeft gemaakt aan bedreiging met de dood. De verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor een jaar. Daarnaast moet hij aan beide verbalisanten een schadevergoeding van 250 euro betalen. De rechtbank heeft de vorderingen van de officier van justitie om eerdere voorwaardelijke straffen ten uitvoer te leggen toegewezen.

Uitspraak

Rechtbank Overijssel

Afdeling Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummers: 08/730238-16 (P), 05-005768-13 (tul) en 08-050232-15 (tul)
Datum vonnis: 21 april 2017
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1977 in [geboorteplaats] ,
zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 26 juli 2016, 19 oktober 2016, 11 januari 2017 en 7 april 2017.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. G.R.G. Nijpels en van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw mr. N. Tanoğlu, advocaat te Arnhem, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 1 mei 2016 in Enschede met hoge snelheid rijdend en achtervolgd door een politieauto, zijn auto abrupt tot twee maal toe naar links heeft gestuurd terwijl de politieauto zich links naast hem of dicht achter hem bevond.
Dit is tenlastegelegd als primair een poging tot doodslag van twee politieagenten, subsidiair een poging tot zware mishandeling van twee politieagenten, meer subsidiair een bedreiging met de dood van twee politieagenten.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op een of meer verschillende tijdstippen op of omstreeks 01 mei 2016, in de gemeente Enschede, (telkens) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een of meerdere toen aldaar dienstdoende ambtena(a)r(en) van politie (te weten [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2]) opzettelijk van het leven te beroven, (telkens) met dat opzet - terwijl verdachte met een (personen)auto met hoge snelheid, althans met een aanzienlijke snelheid, over de Noord Esmarkerrondweg en/of de Klein Boekelerveldweg, althans over een of meer weg(en) aldaar, reed, en terwijl verdachte door voornoemde politieambtena(a)r(en) werd achtervolgd, in elk geval werd achternagereden, - de door hem verdachte bestuurde (personen)auto abrupt/onverhoeds naar links heeft gestuurd juist op het moment dat de (politie)auto, waarin die politieambtena(a)r(en) zich bevonden, zich toen (dicht) links achter en/of (dicht) links naast de door hem, verdachte, bestuurde (personen)auto bevond, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op een of meer verschillende tijdstippen op of omstreeks 01 mei 2016, in de gemeente
Enschede, (telkens) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan
een of meerdere toen aldaar dienstdoende ambtena(a)r(en) van politie (te weten
[slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2]) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te
brengen, (telkens) met dat opzet - terwijl verdachte met een (personen)auto met hoge
snelheid, althans met een aanzienlijke snelheid, over de Noord Esmarkerrondweg
en/of de Klein Boekelerveldweg, althans over een of meer weg(en) aldaar, reed,
en terwijl verdachte door voornoemde politieambtena(a)r(en) werd achtervolgd,
in elk geval werd achternagereden, - de door hem verdachte bestuurde
(personen)auto abrupt/onverhoeds naar links heeft gestuurd juist op het moment
dat de (politie)auto, waarin die politieambtena(a)r(en) zich bevonden, zich
toen (dicht) links achter en/of (dicht) links naast de door hem, verdachte,
bestuurde (personen)auto bevond, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, MEER SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op een of meer verschillende tijdstippen op of omstreeks 01 mei 2015, in de gemeente Enschede, (telkens) een of meer toen aldaar dienstdoende ambtena(a)r(en) van politie (te
weten [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2]) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte (telkens) met dat opzet - terwijl verdachte met een (personen)auto met hoge snelheid, althans met een aanzienlijke snelheid, over de Noord Esmarkerrondweg en/of de Klein Boekelerveldweg, althans over een of meer weg(en) aldaar, reed, en terwijl verdachte door voornoemde politieambtena(a)r(en) werd achtervolgd, in elk geval werd achternagereden, - de door hem verdachte bestuurde (personen)auto abrupt/onverhoeds naar links heeft gestuurd juist op het moment dat de (politie)auto, waarin die politieambtena(a)r(en) zich bevonden, zich toen (dicht) links achter en/of (dicht) links naast de door hem, verdachte, bestuurde (personen)auto bevond.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard op basis van de verklaring van verdachte en de verklaringen van aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] (de betreffende politieagenten), hierna: [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. Samengevat weergegeven heeft de officier van justitie daartoe aangevoerd, dat verdachte, toen het door de aangevers bestuurde politievoertuig op zeer korte afstand bijna links naast zijn auto reed op een tweebaansweg waarlangs (aan de linkerzijde) bomen stonden en terwijl beide auto’s een snelheid hadden van in ieder geval mee dan 80 kilometer per uur en verdachte zich bewust was van die situatie, twee maal snel en onverhoeds naar links heeft gestuurd.
Deze gedraging, en dat kan algemeen worden aangenomen, was geëigend om de inzittenden
van het politievoertuig in ernstig gevaar te brengen. Immers, de kans om de macht over het stuur te verliezen was groot. De manoeuvre had fataal kunnen zijn gezien de snelheid en de rij dikke bomen langs de linkerzijde van de weg. Gelet daarop kan gesteld worden dat verdachte, onder die omstandigheden handelend, zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zouden verongelukken. Verdachte heeft de reële gevaren op de koop toe genomen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van het tenlastegelegde moet worden vrijgesproken. Zij heeft daartoe, samengevat weergegeven, aangevoerd dat geen sprake is geweest van een aanmerkelijke kans op de dood van of zwaar lichamelijk letsel bij de agenten. De betrokken auto’s zijn niet met elkaar in contact gekomen en de verbalisanten zijn pas later door een verkeerde stuurbeweging in de sloot terecht gekomen. De aard van de gedragingen van verdachte, te weten twee stuurbewegingen naar links, brengt niet met zich mee dat de kans op de dood of zwaar lichamelijk letsel aanwezig is geweest en aanmerkelijk genoemd kan worden. Van belang is dat de auto van verdachte en de politieauto allebei in dezelfde richting reden zodat een frontale botsing onder deze omstandigheden niet kon plaatsvinden. Verdachte heeft niet geprobeerd de politieauto achter hem van de weg te drukken en mocht het wel tot een aanrijding zijn gekomen dan zou dat, gelet op de omvang van zijn auto (een kleine Seat Mii met een gewicht van 900 kilogram) en het politievoertuig (een Volkswagen Touran met een gewicht van 1500-1700 kilogram), hoogstwaarschijnlijk met name voor verdachte zelf fatale gevolgen hebben gehad.
Verdachte heeft zijn eigen leven niet in gevaar willen brengen. In beide gevallen is dan ook geen sprake geweest van voorwaardelijk opzet van verdachte. Evenmin is bij verdachte sprake geweest van een bewuste aanvaarding van de kans dat er iemand om het leven zou komen of zwaar lichamelijk letsel zou krijgen. De verdediging heeft erop gewezen dat steunbewijs voor de verklaringen van de politieagenten ontbreekt. Er zijn geen (relevante) beelden van de achtervolging en er is geen onderzoek gedaan naar de weg in verband met mogelijke remsporen. Ten aanzien van het meer subsidiair tenlastegelegde heeft de verdediging gesteld dat bij de achtervolging door verbalisanten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit niet door hen in acht zijn genomen. Bestuurder [slachtoffer 1] was niet bekend met de interne richtlijn ‘richtinggevend kader bij achtervolgen en tactisch volgen’ en er was geen coördinatie van de achtervolging. De besturende politieagent is verantwoordelijk voor de aanvaardbaarheid van het achtervolgen en verantwoordelijk voor de risico’s die tijdens de achtervolging worden genomen. Nu [slachtoffer 1] onaanvaardbare risico’s heeft genomen en methodes heeft toegepast die hij niet kon toepassen omdat hij daartoe niet was opgeleid, maakt dit dat het meer subsidiair tenlastegelegde niet bewezen kan worden omdat de situatie door [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zelf in het leven is geroepen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Uit de bewijsmiddelen blijkt onder meer het volgende.
Op 1 mei 2016 kregen de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] van het Operationeel Centrum de opdracht te gaan naar de Jacob van Ruysdaelstraat te Enschede waar zich een personenauto zou hebben vastgereden op een speelplantsoen. Ter plaatse zagen voornoemde verbalisanten een grijze personenauto in het plantsoen staan. In de personenauto zat nog een man. Omdat de verbalisanten de indruk hadden dat de man weg wilde rijden parkeerde verbalisant [verbalisant 2] zijn dienstvoertuig zodanig dat de man in de personenauto bijna niet weg kon rijden. Het gelukte de man echter wel en de man reed weg langs het geparkeerde dienstvoertuig en enkele geparkeerd staande personenauto's. Het dienstvoertuig werd hierbij hard geraakt teneinde zijn vlucht mogelijk te maken. Voornoemde verbalisanten hebben de achtervolging op de personenauto ingezet, welke een grijze Seat MII, gekentekend [kenteken], bleek te betreffen. Hiertoe namen voornoemde verbalisanten een andere route teneinde het voertuig af te snijden, maar het voertuig werd niet meer aangetroffen. Voor zover de verdediging heeft gesteld dat er geen concrete verdenking tegen verdachte bestond op basis waarvan de achtervolging van de auto van verdachte werd ingezet en dientengevolge het optreden van de politie als onrechtmatig moet worden gekwalificeerd, is de rechtbank van oordeel dat dit betoog zijn weerlegging vindt in het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1]. Bij gemis aan feitelijke grondslag wordt het verweer van de verdediging op dit onderdeel dan ook verworpen.
Op 1 mei 2016 kregen verbalisanten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], belast met noodhulpdienst, een melding van de meldkamer over een door collega’s ingezette achtervolging van een kleine personenauto. [slachtoffer 1] was op dat moment de bestuurder van de politieauto. Op enig moment zagen zij verdachte in zijn kleine grijze personenauto rijden in Enschede. Zij zagen dat de auto steeds meer vaart maakte en dat de snelheid opliep.
Verdachte heeft daarover ter zitting verklaard dat hij enkel wilde vluchten voor de politie, onder meer omdat hij nog een Terwee-vordering had open staan van 36 dagen.
[slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] volgden de auto van verdachte. Binnen de bebouwde kom van Enschede zagen zij dat de snelheid steeds verder opliep en dat de kilometerteller van hun voertuig 80 tot 90 kilometer per uur aangaf, dat verdachte diverse verkeersovertredingen maakte en dat hij alsmaar vol gas gaf.
Op enig moment sloeg verdachte de Noord-Esmarkerrondweg op. Verbalisanten bleven hem achtervolgen en zagen dat verdachte zo hard door de bocht ging dat hij het niet kon halen om aan de juiste kant langs de vluchtheuvel te gaan. Verbalisant [slachtoffer 1] gaf dan extra gas om het voertuig in te halen. Hij wilde voorbij de auto van verdachte omdat hij in de verte een tegenligger zag aankomen en hij verdachte wilde laten stoppen. [slachtoffer 1] reed circa 120 kilometer per uur en wilde de auto van verdachte inhalen. Toen [slachtoffer 1] bijna naast de auto van verdachte reed, maakte verdachte een zeer plotselinge stuurbeweging naar links. [slachtoffer 1] kon met moeite uitwijken voor het voertuig van de verdachte. Hij moest de auto naar links corrigeren en krachtig remmen om een aanrijding te voorkomen.
Op de T-splitsing met de Hoge Boekelerweg sloeg verdachte linksaf de Hoge Boekelerweg op. Hij hield rechts aan en reed de Klein Boekelerveldweg op. Op de Klein Boekelerveldweg zagen de verbalisanten dat een voertuig verdachte tegemoet kwam rijden. Verdachte bleef echter gas geven en snelheid vermeerderen. [slachtoffer 1] probeerde nogmaals de auto van verdachte tot stoppen te dwingen en probeerde het voertuig nogmaals in te halen. Er werd toen weer circa 120 kilometer per uur gereden. [slachtoffer 1] wilde het voertuig aan de linkerzijde inhalen. Op het moment dat [slachtoffer 1] met de neus van het dienstvoertuig ter hoogte van de achterzijde van het voertuig van de verdachte was, zag hij dat verdachte weer een zeer plotselinge stuurbeweging naar links maakt en opnieuw moest [slachtoffer 1] snel corrigeren en krachtig remmen om een aanrijding te voorkomen.
De rechtbank merkt hierbij op dat de in de tenlastelegging omschreven twee stuurbewegingen van de verdachte naar links de hiervoor genoemde stuurbewegingen betreffen.
Bij de beoordeling van het primair tenlastegelegde stelt de rechtbank het volgende voorop.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. Voor de vaststelling dat de verdachte zich bewust heeft blootgesteld aan zodanige kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft gehad van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Ook zeer gevaarlijke gedragingen in het verkeer kunnen onder omstandigheden (poging tot) doodslag opleveren, met dien verstande dat in een geval waarin de gebezigde bewijsmiddelen nopen tot de gevolgtrekking dat de verdachte door zijn handelwijze ook zelf aanmerkelijk levensgevaar heeft gelopen, de rechter in zijn oordeel dient te betrekken dat - behoudens aanwijzingen voor het tegendeel - naar ervaringsregels niet waarschijnlijk is dat de verdachte de aanmerkelijke kans dat een botsing met dodelijk gevolg zal plaatsvinden en ook de verdachte zelf als gevolg van zijn gedraging het leven zal verliezen, eveneens op de koop toe neemt. Voor het bepalen of sprake is van een aanmerkelijke kans gaat het niet om de waarschijnlijkheid van een ongeval maar om de aanmerkelijke kans op een ongeval met dodelijke afloop. Daarbij is van belang op welke wijze de confrontatie met het andere voertuig is gezocht en de omstandigheden ter plaatse.
Gelet op de hiervoor weergegeven overweging, beschouwd in samenhang met de gebezigde bewijsmiddelen, is de rechtbank van oordeel dat niet bewezen kan worden dat er sprake is geweest van een aanmerkelijke kans op de dood van de verbalisanten, zodat verdachte zal worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat [slachtoffer 1], op het moment dat verdachte de hem tenlastegelegde stuurbewegingen naar links heeft gemaakt, nog zijn inhaalmanoeuvre in gang zette en nog niet naast verdachte reed toen die het stuur naar links draaide. De rechtbank neemt verder in aanmerking dat sprake was van twee totaal verschillende voertuigen: een kleine en daarmee lichtere maar wel snelle personenauto van verdachte en een grotere en veel zwaardere politiewagen. In geval sprake is van zware voertuigen bestaat in het algemeen een veel lager risico aan een verkeersongeval te overlijden dan bij de inzittenden van lichte voertuigen. Vooral in gevallen waarin de auto’s onderling veel in gewicht verschillen, neemt de kans op ernstig letsel van de inzittenden van het lichtere voertuig aanzienlijk toe. Bovendien mag worden aangenomen dat de politieauto met de nodige veiligheidsvoorzieningen is toegerust. Al deze omstandigheden in samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake was van een aanmerkelijke kans op dodelijk letsel. Verdachte wordt reeds daarom vrijgesproken van het primair tenlastegelegde.
Op grond van vorenstaande overweging is de rechtbank voorts van oordeel dat er evenmin een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel is ontstaan. Verdachte wordt daarom ook van het subsidiair tenlastegelegde vrijgesproken.
De rechtbank acht op basis van de verklaringen van aangevers in samenhang bezien met de overige bewijsmiddelen het meer subsidiair tenlastegelegde wel wettig en overtuigend bewezen. Aan de juistheid en betrouwbaarheid van het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft de rechtbank geen reden te twijfelen. Uit de bewijsmiddelen volgt dat de bedreiging mede naar de uiterlijke verschijningsvorm van dien aard was en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat zij voor hun leven konden vrezen. Zowel de Noord Esmarkerrondweg als ook de Klein Boekelerveldweg zijn relatief smalle wegen met rijen bomen langs de kant van de weg. Uit de inhoud van die bewijsmiddelen volgt dat de wijze waarop de verdachte tot tweemaal toe met plotselinge manoeuvres daar ter plaatse naar links in de richting van de op die momenten met een inhaalpoging bezig zijnde auto van de politieambtenaren is gereden, van zodanige aard was en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] de redelijke vrees kon ontstaan dat zij dodelijk letsel zouden kunnen bekomen. Verdachte heeft zich door zo te handelen schuldig gemaakt aan bedreiging.
Daar waar de raadsvrouw in dit verband heeft betoogd dat de verbalisanten bij de achtervolging het richtinggevend kader bij (onder meer) achtervolging door de politie niet hebben nageleefd en derhalve sprake is van normschending, overweegt de rechtbank dat de vraag of daarvan al dan niet sprake is niet ter beoordeling aan de strafrechter in het kader van de aan verdachte tenlastegelegde feiten voorligt. Daarbij geldt ook dat deze normen niet ter bescherming van de belangen van verdachte in een strafproces zijn bepaald, maar een richtinggevend kader bevatten over de inzet en het optreden van de politie bij (onder meer) achtervolgen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
hij op verschillende tijdstippen op 1 mei 2016, in de gemeente Enschede, telkens aldaar dienstdoende ambtenaren van politie (te weten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte telkens met dat opzet - terwijl verdachte met een personenauto met hoge snelheid over de Noord Esmarkerrondweg en de Klein Boekelerveldweg reed, en terwijl verdachte door voornoemde politieambtenaren werd achtervolgd - de door hem verdachte bestuurde personenauto abrupt/onverhoeds naar links gestuurd juist op het moment dat de politieauto, waarin die politieambtenaren zich bevonden, zich toen dicht links achter de door hem, verdachte, bestuurde personenauto bevond.
De rechtbank heeft de eventueel in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten verbeterd in de bewezenverklaring. In plaats van ‘1 mei 2015’ leest de rechtbank ‘1 mei 2016’. De rechtbank beschouwt de vermelding van het jaar ‘2015’ in de als meer subsidiair tenlastegelegde bedreiging als een kennelijke verschrijving. Verdachte wordt hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder meer subsidiair meer of anders is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
5. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het meer subsidiair bewezenverklaarde levert op:
het misdrijf: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, en daarnaast verdachte de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen te ontzeggen voor de duur van vier jaren.
7.2
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen.
Verdachte is als bestuurder van een personenauto gevlucht voor de politie en heeft geen gehoor gegeven aan diverse door de politie gegeven stoptekens. De politieagenten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben de auto van verdachte gedurende circa tien minuten achtervolgd, aanvankelijk door de binnenstad van Enschede en eindigend in het buitengebied van Enschede. Daar hebben de politieambtenaren geprobeerd verdachte in te halen om hem en zijn voertuig te doen stoppen. Bij de in gang gezette inhaalpogingen heeft verdachte zijn auto tot twee keer toe plotseling naar links gestuurd waarop de politieambtenaren acuut hebben moeten reageren. Deze situatie hebben de politieambtenaren als bedreigend ervaren en zij hebben gevreesd voor hun leven, zo blijkt ook uit de ter terechtzitting door uitoefening van het spreekrecht door beide aangevers afgelegde verklaringen .
Wat ook de reden van verdachte voor het op de vlucht slaan voor de politie is geweest, de rechtbank acht het kwalijk dat verdachte de politieambtenaren heeft belemmerd in hun werk, dat hij geen gevolg heeft gegeven aan stoptekens en de politieambtenaren in een voor hen bedreigende situatie heeft gebracht. Het handelen van verdachte getuigt van geen enkel respect voor het openbaar gezag.
Uit de Justitiële documentatie van verdachte blijkt dat hij eerder is veroordeeld voor gewelds- en verkeersdelicten. De rechtbank heeft tevens acht geslagen op artikel 63 Sr.
Verdachte is in het kader van de strafrechtelijke afdoening geplaatst in het Pieter Baan Centrum, psychiatrische observatiekliniek, te Utrecht. Aldaar is verdachte onderzocht door C.J. Kerssens, psychiater, en T. Smits, GZ-psycholoog. Uit het door de onderzoekers opgemaakte rapport van 4 april 2017 is de rechtbank gebleken dat verdachte zijn medewerking aan het onderzoek grotendeels heeft geweigerd. Hierdoor hebben de onderzoekers onvoldoende zicht gekregen op vermoedelijke stoornissen bij verdachte die ten grondslag zouden kunnen liggen aan pathologisch gedrag dat verdachte laat zien, is niet duidelijk geworden in hoeverre dit doorgewerkt zou kunnen hebben in het tenlastegelegde en is evenmin duidelijk geworden hoe dit zich verhoudt tot het recidiverisico. Advies over een eventuele vorm van behandeling is dan ook niet mogelijk, aldus de onderzoekers.
Gelet op al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden passend en geboden is. De rechtbank komt tot een aanzienlijk lagere strafoplegging dan door de officier van justitie is gevorderd omdat zij verdachte van het primair en subsidiair tenlastegelegde zal vrijspreken.
Daarnaast acht de rechtbank het passend en geboden aan verdachte een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van een jaar op te leggen.
7.4
De inbeslaggenomen voorwerpen
Uit het dossier is gebleken dat in de onderhavige zaak een mobiele telefoon (smartphone, merk Sony, type Xperia, kleur: zwart) in beslag is genomen. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat de inbeslaggenomen mobiele telefoon niet aan hem toebehoort. De rechtbank zal derhalve de bewaring ten behoeve van de rechthebbende(n) gelasten, nu op dit moment niet duidelijk is wie als zodanig kan worden aangemerkt.

8.De schade van benadeelden

8.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partijen vorderen dat verdachte wordt veroordeeld om aan ieder een schadevergoeding te betalen ter zake geleden immateriële schade tot een bedrag van € 550,- (vijfhonderdvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat beide vorderingen dienen te worden toegewezen.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard; primair vanwege de bepleite vrijspraak en subsidiair vanwege het feit dat er zijdens de benadeelde partijen wellicht sprake is van eigen schuld. Het vaststellen van de mate van eigen schuld van de benadeelde partijen levert een onevenredige belasting van het strafgeding op en ook om die reden moeten de vorderingen niet-ontvankelijk verklaard worden.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partijen. De opgevoerde schadepost is weliswaar betwist maar de rechtbank acht beide vorderingen voldoende onderbouwd en aannemelijk. Gelet evenwel op het meer subsidiair bewezenverklaarde ziet de rechtbank in beide gevallen wel aanleiding om het gevorderde bedrag te matigen tot een bedrag van € 250,-, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd. De rechtbank zal de vorderingen dan ook tot dit bedrag toewijzen en voor het overige niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partijen kunnen de vordering in zoverre slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
8.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partijen naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het feit is toegebracht.

9.De vordering tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft in de zaak met parketnummer 05/005768-13 gevorderd dat de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Gelderland van 19 februari 2015 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden ten uitvoer wordt gelegd.
De officier van justitie heeft in de zaak met parketnummer 08/050232-15 gevorderd dat de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, van 12 mei 2015 opgelegde voorwaardelijke taakstraf van 50 uren subsidiair 25 dagen hechtenis eveneens ten uitvoer wordt gelegd.
De raadsvrouw heeft in beide zaken om afwijzing van de vordering verzocht. In de zaak met parketnummer 08/050232-15 heeft de raadsvrouw daarnaast gesteld dat in januari 2017 ten aanzien van een deel van de voorwaardelijk opgelegde taakstraf reeds de tenuitvoerlegging is gelast en de vordering voor dat deel en om die reden niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
De rechtbank is van oordeel dat de vorderingen van de officier van justitie moeten worden toegewezen. Immers, gebleken is dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan het plegen van een nieuw strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Dat in de zaak met parketnummer 08/050232-15 volgens de verdediging reeds ten aanzien van een deel van de voorwaardelijk opgelegde taakstraf de tenuitvoerlegging is gelast, laat onverlet dat de tenuitvoerlegging van die taakstraf andermaal kan worden bevolen. Het openbaar ministerie kan immers in opeenvolgende strafzaken een vordering tot tenuitvoerlegging van dezelfde voorwaardelijke straf indienen. Dat dat kan leiden tot onderscheiden executoriale titels schaadt de belangen van de veroordeelde niet, omdat een voorwaardelijke straf niet meer dan één keer kan worden geëxecuteerd (HR 9 december 2003, LJN AL 6828).

10.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 27 en 91 Sr en op artikel 179a van de Wegenverkeerswet 1994.

11.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart niet bewezen dat verdachte het primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
  • verklaart bewezen dat verdachte het meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
  • verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder het meer subsidiair tenlastegelegde meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
  • verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
  • verklaart dat het meer subsidiair bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
s
trafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het meer subsidiair bewezenverklaarde;
straf
  • veroordeelt verdachte tot een
  • bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
  • ontzegtverdachte de
    bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigenvoor de duur van
    1 (één) jaar;
schadevergoeding
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van een bedrag van
  • bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] voor een deel van € 300,- niet-ontvankelijk is in de vordering en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] van een bedrag van
  • bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 2] voor een deel van € 300,- niet-ontvankelijk is in de vordering en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
  • veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
  • legt de
  • legt de
  • bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van veroordeelde om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als veroordeelde aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
de inbeslaggenomen voorwerpen
- gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende(n) van het inbeslaggenomen voorwerp, te weten een mobiele telefoon: merk Sony, type Xperia, kleur: zwart;
tenuitvoerlegging voorwaardelijke straf
- gelast de
tenuitvoerleggingvan de bij vonnis van de rechtbank Gelderland van 19 februari 2015 met parketnummer 05/005768-13 voorwaardelijk opgelegde
gevangenisstrafvoor de duur van
twee maanden;
- gelast de
tenuitvoerleggingvan de bij vonnis van de rechtbank Overijssel van 12 mei 2015 met parketnummer 08/050232-15-13 voorwaardelijk opgelegde
taakstrafvan 50 uren, subsidiair 25 dagen hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.W.M. Hendriks, voorzitter, mr. P.M.F. Schreurs en
mr. T.G. Lautenbach, rechters, in tegenwoordigheid van mr. W.J. van der Leest, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 21 april 2017.
Mr. Lautenbach is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de regiopolitie Oost-Nederland met nummer PL0600-2016216101. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
1.
Het proces-verbaal ter terechtzitting van 7 april 2017, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
Desgevraagd zeg ik u dat het juist is dat ik met grote snelheden door Enschede heb gereden en dat ik rode verkeerslichten heb genegeerd. Ik reed met hoge snelheid, circa 120 kilometer per uur.
Ik heb veel verkeersovertredingen begaan en ik heb het stopteken van de politie genegeerd.
Ik zag de politieagenten in mijn achteruitkijkspiegel. Ik ben met de auto van rechts naar links op de weg gereden.
De eerste keer was op de Noord Esmarkerrondweg. Ik gaf daar gas. De politieagenten waren toen achter me.
Ik zag dat in de spiegel. Zij zaten dicht achter mij. Ik heb naar links gestuurd en toen weer naar rechts.
Toen ik naar links stuurde zag ik dat ze kort op me zaten. De politieauto bleef dicht achter me.
Het tweede incident was op een soort B-weg.
Desgevraagd zeg ik dat is een weg deels met bomen.
2.
Een proces-verbaal van aangifte van 1 mei 2016 van (pag. 25 van het dossier), voor zover inhoudende de verklaring van [slachtoffer 2], zakelijk weergegeven:
Op 1 mei 2016 heeft een voor ons, op dat moment, onbekende bestuurder van een personenauto van het merk SEAT, type MII en voorzien van het kenteken, [kenteken], tot
tweemaal toe getracht opzettelijk in aanrijding te komen met het opvallende dienstvoertuig waarin ik op dat moment als bijrijder zat. Net als mijn collega [slachtoffer 1], die als bestuurder in de auto zat, was ik in uniform gekleed en in de rechtmatige uitoefening van mijn dienst.
Ik zag dat de bestuurder van het bovengenoemde voertuig opzettelijk met het door hem bestuurde voertuig naar ons toe stuurde, op het moment dat mijn collega, [slachtoffer 1], hem probeerde in te halen. Ik zag dat mijn collega [slachtoffer 1] hierdoor tot tweemaal toe keihard
op de rem moest trappen, om een aanrijding met deze auto te voorkomen.
Had mijn collega [slachtoffer 1] niet, met volle kracht, op de rem getrapt, dan was er zeer waarschijnlijk een aanrijding ontstaan, terwijl zowel de bestuurder als wij met hoge snelheid reden en dan had dit zeer waarschijnlijk een zeer ernstig ongeval ten gevolge gehad, waarbij zowel ik, als mijn collega [slachtoffer 1], dodelijk, dan wel zwaar gewond hadden kunnen raken.
3.
Een proces-verbaal van aangifte van 1 mei 2016 van (pag. 27 van het dossier), voor zover inhoudende de verklaring van M [slachtoffer 1], zakelijk weergegeven:
Op 1 mei 2016 heeft een voor ons, op dat moment, onbekende bestuurder van een personenauto van het merk SEAT, type MII en voorzien van het kenteken, [kenteken], tot 2 maal toe getracht opzettelijk in aanrijding te komen met het opvallende dienstvoertuig waarin ik op dat moment als bestuurder reed. Net als mijn collega [slachtoffer 2], die als bijrijder in de auto zat, was ik in uniform gekleed en in de rechtmatige uitoefening van mijn dienst.
Ik zag dat de bestuurder van het bovengenoemde voertuig opzettelijk met het door hem bestuurde voertuig naar mij toe stuurde, op het moment dat ik probeerde hem in te halen. Hierdoor heb ik tot tweemaal toe keihard op de rem moeten trappen om een aanrijding met deze auto te voorkomen. Had ik niet, met volle kracht, op de rem getrapt, dan was er zeer waarschijnlijk een aanrijding ontstaan, terwijl zowel de bestuurder als ik, met hoge snelheid reden en dan had dit zeer waarschijnlijk een zeer ernstig ongeval ten gevolge gehad, waarbij zowel ik, als mijn collega [slachtoffer 2], dodelijk, dan wel zwaar gewond hadden kunnen raken.
4.
Een proces-verbaal van bevindingen van 1 mei 2016 (pag. 29 van het dossier), voor zover inhoudende het relaas van de verbalisanten [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1], zakelijk weergegeven:
Op 1 mei 2016 werden wij, verbalisanten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], rijdend in een opvallend dienstvoertuig, in uniform gekleed, gestuurd naar de [adres] te Enschede.
Tijdens het aanrijden hoorden wij dat collega [verbalisant 1] portofonisch doorgaf dat zij zojuist een achtervolging gestart waren.
Wij hoorden dat het een kleine grijze auto betrof.
Ter hoogte van de kruising met de Tweede Emmastraat zagen wij dat er een kleine grijze auto van rechts kwam. Wij zagen dat deze auto met zeer hoge snelheid reed, wij zagen dat het voertuig niet afremde voor de kruising en rechtdoor reed.
Wij zagen dat het voertuig telkens zo veel mogelijk vaart maakte.
Wij zagen dat in het voertuig een persoon zat.
Wij zagen dat het voertuig de kruising met de Hengelosestraat rechtdoor overstak. Wij zagen dat dit met veel te hoge snelheid was. Wij reden volgens de teller van ons dienstvoertuig zeker 80 tot 90 kilometer per uur. Na de kruising zagen wij dat de snelheid nog verder opliep, wij zagen dat de snelheid opliep tot minimaal 110 kilometer per uur. Wij reden op dat moment op de Boddenkampsingel. Bij het naderen van het driekleurig verkeerslicht van de kruising met de Deurningerstraat stond er een voertuig te wachten in de lijn voor rechtdoor. Wij zagen dat het driekleurig verkeerslicht roodlicht uitstraalde. Wij zagen dat het verdachte voertuig iets snelheid minderde en het wachtende voertuig via de rechterrijbaan, die bedoeld is om rechtsaf te slaan, inhaalde.
Wij zagen dat het voertuig alsmaar vol gaf bleef geven en hierdoor overal de maximumsnelheid ruimschoots overschreed.
Vanaf de Sleutelbloemweg sloegen wij verbalisanten rechtsaf de Noord-Esmarkerrondweg op. Wij zagen dat het voertuig zo hard door de bocht ging dat hij het niet haalde om aan de
juiste kant langs de vluchtheuvel te gaan. Wij zagen dat het voertuig op de Noord-Esmarkerrondweg links via de vluchtheuvel reed.
Ik, verbalisant [slachtoffer 1], gaf extra gas om het voertuig in te halen. Ik zag in de verte en tegenligger aankomen, ik wilde dus zo snel mogelijk voorbij het voertuig van de verdachte om deze te doen stoppen. Wij reden volgens de kilometerteller van ons dienstvoertuig rondom de 120 kilometer per uur. Wij haalden de verdachte iets in, welke dus minimaal 100 kilometer per uur reed. Toen wij bijna naast de verdachte reden, maakte hij een zeer plotselinge stuurbeweging naar links, dit met het kennelijk doel om ons te blokkeren of ons van de weg te duwen. Ik, verbalisant [slachtoffer 1], kon met veel moeite uitwijken voor het voertuig van de verdachte. Ik moest zeer snel naar links corrigeren en daarnaast krachtig remmen om een aanrijding te voorkomen.
Wij schrokken hier hevig van. Als ik, verbalisant [slachtoffer 1], niet tijdig had kunnen remmen en/of wegsturen was er met zekerheid een aanrijding ontstaan waardoor er grote kans op een fatale afloop was. Wij zagen aan de linkerzijde van de Noord-Esmarkerrondweg meerdere dikke bomen staan, tussen de weg en de bomen was slechts een fietspad. Als wij met deze snelheid op deze rij bomen gereden waren, was er een grote kans op een fatale afloop. Wij,
verbalisanten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], hebben gevreesd voor ons leven door de actie van verdachte.
Aangekomen op de T-splitsing met de Hoge Boekelerweg sloeg de verdachte linksaf de Hoge Boekelerweg op. Op de Hoge Boekelerweg hield het voertuig rechts aan en reed
hierdoor de Klein Boekelerveldweg op. Op de Klein Boekelerveldweg kwam er een voertuig ons tegemoet gereden. De verdachte deed hier niets op uit want hij bleef gas geven en snelheid vermeerderen. Omdat er voor de rest niemand reed op de Klein Boekelerveldweg probeerde ik, verbalisant [slachtoffer 1], het voertuig nogmaals tot stoppen te dwingen. Ik probeerde het voertuig nogmaals in te halen. Op het moment dat ik nog meer vaart maakte reden wij weer rond de 120 kilometer per uur. Wij reden weer iets in op de verdachte. Ik, verbalisant [slachtoffer 1], wilde het voertuig aan de linkerzijde inhalen. Op het moment dat wij met de neus van ons dienstvoertuig ter hoogte van de achterzijde van het voertuig van de verdachte waren,
zagen wij dat de verdachte weer een zeer plotselinge stuurbeweging naar links maakte.
Opnieuw moest ik, verbalisant [slachtoffer 1], snel corrigeren en krachtig remmen om een aanrijding te voorkomen. Als ik deze acties niet uitgevoerd had, was het niet anders mogelijk geweest dan dat er een aanrijding ontstaan was. Wij, verbalisanten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], hebben opnieuw voor ons leven gevreesd.
5.
Een proces-verbaal van bevindingen van 1 mei 2016 (pag. 24 van het dossier), voor zover inhoudende het relaas van de verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1], zakelijk weergegeven:
Op zondag 1 mei 2016 om 00.00 kregen wij, verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1], de
opdracht om te gaan naar de Jacob van Ruysdaelstraat. Aldaar zou een grijze auto zich
hebben vast gereden op een speelplantsoen voor kinderen. Wij, verbalisanten [verbalisant 2]
en [verbalisant 1], waren gekleed in een politieuniform en reden in een opvallende
politieauto.
Ter plaatse reden wij de straat in en zagen dat er aan het einde van de straat een
grijze auto nog schuin in het plantsoen stond. De grijze auto stond met de voorzijde
in onze richting. In de auto zat een blanke man (…).
Omstanders gebaarden ons dat het om deze auto ging. Omdat ik, [verbalisant 2], het idee kreeg
dat de bestuurder weg wilde rijden, heb ik, [verbalisant 2], de dienstauto schuin over de weg
gezet met als doel het nagenoeg onmogelijk te maken om langs ons dienstvoertuig te
rijden. Wij zagen echter dat de bestuurder van deze auto optrok en ons met hoge
snelheid passeerde. Bij het passeren schampte hij ons voertuig hard en met opzet
teneinde zijn vlucht mogelijk te maken. Wij, verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1],
voelden ons dienstvoertuig wild heen en weer schudden. Waarschijnlijk heeft de
bestuurder van dit voertuig zowel onze dienstauto als een of meerdere geparkeerde
auto's geschampt waardoor er schade moet zijn ontstaan (…) Ik, [verbalisant 2], heb vervolgens het dienstvoertuig gedraaid en een achtervolging in gang gezet en als dusdanig bij de regionale meldkamer gemeld. Ik, [verbalisant 2], heb vervolgens gedurende de gehele achtervolging optische en geluidssignalen gevoerd. Wij, verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1], zagen dat het
voertuig dat wilde vluchten een kleine grijze auto was voorzien van het kenteken
[kenteken]. Dit bleek een Seat MII te zijn op naam van een leasemaatschappij.
Wij, verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1], zagen na gedraaid te zijn dat de auto weg
reed over de Jacob van Ruysdaalstraat in de richting van de Zweringweg. Op de
Zweringsweg sloeg hij rechts af en vervolgens linksaf de Nicolaas Maesstraat in en
reed met zeer hoge snelheid richting de Elferinksweg. Ik, [verbalisant 2], zag dat ik
ongeveer 300 à 400 meter achter genoemd voertuig reed en zag dat de auto op mij uit
liep. Ik, [verbalisant 2], las op dat moment een snelheid van 100 kilometer per uur af op de
kilometerteller van onze auto. Op de Elferinksweg sloeg hij rechtsaf en reed in de
richting van de Pathmossingel. Op het kruispunt 2e Emmastraat/Pathmossingel, reed de
bestuurder rechtdoor de Emmastraat in. Op dat moment zagen wij dat collegae
[slachtoffer 2]/[slachtoffer 1] de achtervolging overnamen. Wij zijn vervolgens een andere route
gereden om wellicht de vluchtende auto af te kunnen snijden, echter bleek dat we te
laat waren. Hier was voor ons de achtervolging voorlopig afgelopen.
Na enige minuten hoorden wij dat collegae [slachtoffer 2]/[slachtoffer 1] doorgaven dat de vluchtende
auto over de Gronausestraat reden in de richting van de Zuid Esmarkerrondweg. Omdat
wij op dat moment op de Gronausestraat reden, konden wij weer aansluiten bij de
achtervolging. De achtervolging ging vervolgens wederom met zeer hoge snelheid over
de Zuid Esmarkerrondweg richting de zuidwijken van Enschede.