ECLI:NL:RBOVE:2017:1681

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
18 april 2017
Publicatiedatum
18 april 2017
Zaaknummer
ak_16 _ 2659 en ak_16_2765
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van jeugdhulpvoorzieningen in natura voor kinderen met ADHD en LVB

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 18 april 2017 uitspraak gedaan in een geschil over de toekenning van jeugdhulpvoorzieningen in natura voor de kinderen van eiseres, die beiden kampen met gedragsproblemen en een verstandelijke beperking. Eiseres had beroep ingesteld tegen besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Steenwijkerland, die weigerden om persoonsgebonden budgetten (PGB) toe te kennen voor intensieve begeleiding door de moeder. De rechtbank oordeelde dat de besluiten van de verweerder niet in overeenstemming waren met de Jeugdwet, omdat er wel degelijk een jeugdhulpbehoefte bestond voor beide kinderen. De rechtbank stelde vast dat de kinderen, [naam 1] en [naam 2], niet in staat waren om zelfstandig te functioneren zonder begeleiding, en dat de hulp die zij nodig hadden niet alleen bestond uit de voorzieningen die al waren toegekend. De rechtbank verklaarde de beroepen gegrond, vernietigde de bestreden besluiten en herstelde de situatie door zelf in de zaak te voorzien. Eiseres kreeg recht op een PGB voor begeleiding van [naam 1] voor 1,5 uur per dag en voor [naam 2] voor 0,75 uur per dag, tegen een tarief van € 20,- per uur. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 16/2659 en AWB 16/2765

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats] , eiseres,
gemachtigde: mr. P.D. Koren,
en
het college van burgemeester en wethouders van Steenwijkerland, verweerder

Procesverloop

Bij besluit van 2 maart 2016 (het primaire besluit 1A) heeft verweerder ten behoeve van de zoon van eiseres, [naam 1] , voorzieningen op het gebied van jeugdhulp in de vorm van “zorg in natura” toegekend voor:
Intensieve begeleiding groep “midden” 6 dagdelen per maand bij de Maargieshoeve.
Kortdurend verblijf pakket 5 Respijtzorg 1 weekend per maand bij de Maargieshoeve.
Intensieve begeleiding individueel “midden” 1 uur per 2 weken bij Kindzorg Marion.
Intensieve begeleiding individueel “midden” 3 uur per week bij Vitree.
Medicatiebegeleiding bij dokter Roosendaal, omvang onbekend.
De periode waarover de voorzieningen worden toegekend is 1 mei 2016 tot en met 30 april 2017.
Daarnaast heeft verweerder besloten geen persoonsgebonden budget (PGB) toe te kennen voor “intensieve begeleiding individueel door moeder.”
Bij besluit van 21 juni 2016 (het primaire besluit 2A) heeft verweerder de motivering van de afwijzing van het PGB aan eiseres gewijzigd.
Bij besluit van 29 september 2016 (het bestreden besluit 1) heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard, het bestreden besluit in stand gelaten met verwijzing naar de in het primaire besluit 2A genoemde motivering en het verzoek om proceskostenvergoeding afgewezen.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het beroep is geregistreerd onder nummer 16/2659.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Bij besluit van 2 maart 2016 (het primaire besluit 1B) heeft verweerder ten behoeve van de dochter van eiseres, [naam 2] , voorzieningen op het gebied van jeugdhulp in de vorm van “zorg in natura” toegekend voor:
Intensieve begeleiding groep “midden” 6 dagdelen per maand bij de Maargieshoeve.
Kortdurend verblijf pakket 5 Respijtzorg 1 weekend per maand bij de Maargieshoeve.
Intensieve begeleiding individueel “midden” 6 uur per maand bij Kindzorg Marion.
Intensieve begeleiding individueel “midden” 3 uur per week bij Vitree.
De periode waarover de voorzieningen worden toegekend is 1 mei 2016 tot en met 30 april 2017.
Daarnaast heeft verweerder besloten geen persoonsgebonden budget (PGB) toe te kennen voor “intensieve begeleiding individueel door moeder.”
Bij besluit van 29 september 2016 (het bestreden besluit 2) heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard, het bestreden besluit in stand gelaten met gewijzigde motivering en het verzoek om proceskostenvergoeding afgewezen.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het beroep is geregistreerd onder nummer 16/2765.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
In beide zaken heeft het onderzoek ter zitting plaatsgevonden op 17 maart 2017. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door E. Leenstra, werkzaam bij verweerder, alsmede door M. Lindeboom, werkzaam voor het Centrum voor Jeugd en Gezin (hierna: CJG).

Overwegingen

1. Het gezin van eiseres bestaat uit eiseres, haar echtgenoot en de kinderen [naam 1] (13 jaar) en [naam 2] (15 jaar). Bij [naam 1] is in 2009 de diagnose ADHD vastgesteld in combinatie met een benedengemiddelde intelligentie. [naam 1] heeft gedragsproblematiek: hij laat veel boosheid en driftbuiten zien en heeft moeite met situaties terug te halen en hierover in gesprek te raken met zijn ouders. Er zijn zorgen over de sociaal-emotionele - en lichamelijke ontwikkeling van [naam 1] . Ten tijde van het opstellen van het gezinsplan ging hij naar een reguliere basisschool maar hij ervaart daar veel onrust. [naam 1] heeft geen tijdsbesef en kan niet klok kijken. Hij heeft moeite met oorzaak-gevolg te overzien. [naam 1] vindt het moeilijk om structuur in zijn handelen aan te brengen.
Bij [naam 2] is sprake van een benedengemiddelde intelligentie en ze heeft kenmerken van ADHD. Er zijn zorgen over haar op sociaal-emotioneel gebied, omgaan met sociale media, seksualiteit en het leren omgaan met haar beperkingen. Ouders hebben moeite met haar en haar beperkingen om te gaan en hoe haar te benaderen. [naam 2] hoort stemmen in haar hoofd. Ze raakt snel in paniek als iets niet loopt zoals verwacht en ze krijgt dan snel een woedeaanval. Zij kan niet goed samenwerken en plannen, zij heeft nog altijd begeleiding nodig op dit vlak.
Eiseres heeft destijds haar baan als kraamhulp opgezegd om voor [naam 1] en [naam 2] te zorgen. Vader werkt als uitvoerder in de wegenbouw.
2. Verweerder heeft in het bestreden besluit 1 en 2 overwogen dat hij niet gehouden is een voorziening voor begeleiding door moeder op grond van de Jeugdwet te treffen omdat naar zijn oordeel jeugdhulp niet nodig is. Blijkens het onderzoek van het CJG is wel jeugdhulp nodig in de vorm van de voorzieningen in natura, in het primaire besluit 1A vermeld onder de nummers 1 tot en met 5 en in het primaire besluit 1B vermeld onder de nummers 1 tot en met 4. Nu een vastgestelde of kennelijke jeugdhulpbehoefte aan begeleiding ontbreekt dienen, volgens verweerder, de aanvragen op dat onderdeel te worden afgewezen.
3. Eiseres is van mening dat verweerder in beide bestreden besluiten ten onrechte de weigering haar een PGB te verstrekken gehandhaafd heeft. Zij verwijst naar een uitspraak van deze rechtbank van 24 oktober 2016 naar aanleiding van een beroep tegen een besluit van verweerder over een eerder tijdvak waarin de rechtbank - samengevat - heeft overwogen dat de situatie van [naam 1] en het feit dat hij de benodigde vaardigheden om meer zelfredzaam te zijn nog niet beheerst wel degelijk reden zijn om jeugdhulpbehoefte aan te nemen en een voorziening te treffen voor begeleiding in de vorm van een PGB. Daaraan wordt volgens eiseres in de bestreden besluiten voorbijgegaan.
4. In artikel 2.3 Jeugdwet is het volgende bepaald: “Indien naar het oordeel van het college een jeugdige of een ouder jeugdhulp nodig heeft in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen en voor zover de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen ontoereikend zijn, treft het college ten behoeve van de jeugdige die zijn woonplaats heeft binnen zijn gemeente, voorzieningen op het gebied van jeugdhulp en waarborgt het college een deskundige toeleiding naar, advisering over, bepaling van en het inzetten van de aangewezen voorziening, waardoor de jeugdige in staat wordt gesteld:
a. gezond en veilig op te groeien;
b. te groeien naar zelfstandigheid, en
c. voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren,
rekening houdend met zijn leeftijd en ontwikkelingsniveau.”
In geschil is of verweerder terecht heeft bepaald dat naar zijn oordeel [naam 1] en [naam 2] , naast de voorzieningen die getroffen zijn, geen jeugdhulp nodig hebben. Volgens verweerder steunt deze conclusie op het onderzoek van het CJG.
5. Verweerder heeft de aanvragen afgewezen op grond van het ontbreken van een vastgestelde (of: kennelijke) jeugdhulpbehoefte, conform het advies van de commissie bezwaarschriften. De commissie bezwaarschriften schrijft in dat advies dat van de zijde van ouders van [naam 1] en [naam 2] op geen enkele wijze is aangegeven waaruit de gestelde wisselende en niet inplanbare zorg bestaat: noch in de aanvraag noch in het onderliggend dossier noch in het bezwaarschrift of ter zitting van de bezwarencommissie zijn concrete voorbeelden door verzoeker genoemd, laat staan van de omvang daarvan, aldus de bezwarencommissie.
De rechtbank overweegt dat het aan de aanvrager is om feiten en omstandigheden aan te voeren op grond waarvan vervolgens op verweerder de plicht rust te onderzoeken of er sprake is van een noodzaak tot het verlenen van jeugdhulp. Anders dan verweerder stelt de rechtbank vast dat het gezinsplan van het CJG, dat het onderzoek beschrijft dat namens het college is verricht naar jeugdhulpbehoefte, diverse voorbeelden bevat van feiten en omstandigheden waaruit een door de aanvrager gestelde wisselende en niet inplanbare zorg zou kunnen voortvloeien. Voor [naam 1] gaat het dan om boosheid en buien, zich opsluiten in de wc, geen tijdsbesef, bang zijn in het donker, verzanden in de eigen denkwereld, niet vooruit denken/plannen. Voor [naam 2] gaat het om snel in paniek raken, woedeaanvallen, het horen van stemmen in haar hoofd, het leren omgaan met sociale media, seksualiteit en het leren accepteren van haar beperkingen.
6. Naar het oordeel van de rechtbank wordt het ontbreken van een jeugdhulpbehoefte, niet gedragen door het gezinsplan van het CJG. Zo noemt Vitree (pagina 5 van het gezinsplan) voor [naam 1] de noodzaak van een continue aansturing en begeleiding door een volwassene. Het CJG stelt (pagina 8) dat begeleiding nodig is om de zelfredzaamheid te vergroten en dat moeder meer dan gemiddeld bezig is met [naam 1] . Vitree stelt in het gezinsplan van [naam 2] dat [naam 2] nog in het acceptatieproces zit van haar beperkingen, ouders moeten leren omgaan met hun LVB-puber. Vitree ziet geen kans om de hulp af te bouwen, de inzet is meer hoe ouders het kunnen blijven volhouden (pagina 4). Het CJG stelt dat de opvoedsituatie veel van ouders vraagt en dat het wenselijk is dat ouders kunnen opladen op momenten dat [naam 2] elders verblijft (pagina 8).
7. Verweerder heeft ter zitting naar voren gebracht dat hij zich er van bewust is dat ouders bovengemiddeld veel tijd besteden aan hun kinderen. Verweerder is echter van mening dat ouders niet de juiste aanpak hanteren. De bestaande patronen binnen het gezin en de onderlinge relatie hebben namelijk een ongewenst effect. Deze patronen binnen het gezin [naam gezin] belemmeren de ontwikkeling van de kinderen. Het toepassen van deze belemmerende patronen kost ouders tijd (denk aan met de auto naar school brengen van [naam 1] wanneer hij in paniek opbelt), maar draagt niet positief bij aan de ontwikkeling van zelfredzaamheid. Het houdt de afhankelijkheid juist in stand en dat is niet aan te merken als jeugdhulp. Daar treft verweerder geen voorziening voor. Er bestaat een noodzaak om de bestaande patronen te doorbreken zodat de situatie kan verbeteren en de kinderen zich naar hun vermogen kunnen ontwikkelen, zo blijkt uit het behandelplan van systeemtherapeute Ineke Knol. Daarin wordt voorzien door de inzet van deze systeemtherapeute, aldus verweerder ter zitting.
De rechtbank kan verweerder in deze gedachtegang volgen maar dat neemt niet weg dat op dit moment de situatie nog niet zo is dat [naam 1] en [naam 2] op verantwoorde wijze zonder begeleiding zelfstandig kunnen functioneren. Ook het CJG is zich van deze situatie bewust zoals blijkt uit de slotpassage van het gezinsplan van [naam 1] : “
Het bieden van duidelijke structuur zal moeten worden geautomatiseerd. Wanneer dit een automatisch toegepaste vaardigheid van ouders wordt zal de behoefte van [naam 1] niet langer of minder als probleem worden ervaren. Ouders hebben dan geleerd om te gaan met de gevolgen van Thoms problematiek.”De rechtbank verwijst in dat verband naar een vergelijkbare situatie van [naam 1] in het voorafgaande jaar waarover de meervoudige kamer van de rechtbank van 24 oktober 2016 heeft opgemerkt:
“Zolang de inzet van de hulpverleners, gericht op de voor [naam 1] gestelde doelen, niet gewenste effect heeft gehad zal het nodig blijven [naam 1] te begeleiden.”Naar aanleiding hiervan heeft verweerder ter zitting opgemerkt: zolang de inzet van deze professionals nog niet het gewenste resultaat heeft bereikt, is de situatie voor ouders wellicht zwaar en besteden zij misschien wel bovengemiddeld veel tijd aan hun kinderen maar dat maakt niet dat dit als jeugdhulp kan worden aangemerkt. Ouders hebben juist de neiging om zaken te blijven overnemen, wat het zelfstandig functioneren juist belemmert. Dat de doelen waarvoor jeugdhulp is ingezet nog niet zijn bereikt maakt nog niet dat de aanpak van ouders kan worden aangemerkt als jeugdhulp, juist deze aanpak moet worden doorbroken.
8. De rechtbank is van oordeel dat deze stelling van verweerder die er op neerkomt dat álles wat ouders in deze overgangsfase (buiten kantooruren op niet inplanbare momenten) aanvullend doen op de aangeboden professionele hulp belemmerend is, onvoldoende genuanceerd is. Ouders hebben ter zitting het voorbeeld gegeven dat [naam 1] in paniek opbelt wanneer hij in de mist de weg naar school niet meer kan vinden, dat zij hem niet meer in de auto naar school brengen maar dat ze [naam 1] telefonisch instructies geven om met behulp van de app op zijn telefoon zelf de weg te vinden en dat zij voorts naar school bellen dat [naam 1] te laat zal komen omdat hij de weg kwijt is maar nu zelf de weg weer aan het zoeken is. Naar het oordeel van de rechtbank zal, zolang [naam 1] nog moeite heeft de weg naar school te vinden en daarvan in paniek kan raken, het nodig zijn dat ouders op niet inplanbare momenten buiten kantooruren [naam 1] ondersteunen in het leren zelf de weg te vinden. Door [naam 1] op deze wijze te instrueren hoe hij zelf de weg kan vinden, verhogen zij de zelfredzaamheid van [naam 1] en zijn zelfvertrouwen door hem een succeservaring te laten opdoen. De rechtbank kan verweerder niet volgen in zijn beoordeling dat deze begeleiding geen jeugdhulp in de zin van de wet zou zijn nu [naam 1] daardoor in staat wordt gesteld te groeien naar zelfstandigheid en zijn zelfredzaamheid wordt gestimuleerd.
Naar het oordeel van de rechtbank zal, zolang ook [naam 2] in paniek op ouders een beroep doet, het nodig zijn dat ouders op niet inplanbare momenten buiten kantooruren [naam 2] ondersteunen om haar probleem zelf op te lossen, zonder het oplossen van haar over te nemen. Door [naam 2] aldus te instrueren hoe zij zelf haar probleem kan oplossen, verhogen zij de zelfredzaamheid van [naam 2] en haar zelfvertrouwen door haar een succeservaring te laten opdoen. De rechtbank kan verweerder niet volgen in zijn beoordeling dat deze begeleiding geen jeugdhulp in de zin van de wet zou zijn.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder per situatie die begeleiding vraagt, had moeten onderzoeken of wat ouders doen mogelijk juist belemmerend werkt, zoals verweerder stelt, of als reactie begrijpelijk is om de situatie leefbaar te houden maar daarmee nog geen jeugdhulp is, of wellicht juist bevorderend voor het vergroten van de zelfredzaamheid van [naam 1] en [naam 2] werkt, zoals in het hierboven beschreven voorbeeld. Door dit na te laten heeft verweerder onvoldoende onderzocht in welke mate datgene wat ouders bieden in aanvulling op dat wat door de professionals wordt aangeboden, als begeleiding in de vorm jeugdhulp kan worden aangemerkt.
9. Nu in de aanvraag en in het gezinsplan van zowel [naam 1] als [naam 2] wel degelijk feiten en omstandigheden zijn aangedragen die tot de conclusie moeten leiden dat jeugdhulp in de vorm van begeleiding van beide kinderen noodzakelijk is, lag het op de weg van verweerder te beslissen omtrent voorzieningen op het gebied van jeugdhulp te treffen. Door dat na te laten heeft verweerder derhalve gehandeld in strijd met artikel 2.3 Jeugdwet. De bestreden besluiten komen dan ook voor vernietiging in aanmerking.
Op grond van artikel 8:41a van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) beslecht de bestuursrechter het hem voorgelegde geschil zoveel mogelijk definitief. In dit geval is een definitieve beslechting van het geschil des te urgenter nu ouders reeds over meerdere jaren onduidelijkheid hebben over de financiële gevolgen van begeleiding van beide kinderen en dit leidt tot spanningen in het gezinssysteem, wat zijn weerslag heeft op [naam 1] en [naam 2] . Bovendien acht de rechtbank, gelet op hetgeen hierna wordt overwogen en het daarbij betrokken belang van beide kinderen, het noodzakelijk dat met spoed gewerkt wordt aan de realisering van de ontwikkelingsdoelen van [naam 1] en [naam 2] . Tenslotte zal op korte termijn een beslissing moeten worden genomen over de jeugdhulp voor beide kinderen in het komende jaar.
Blijkens de aanvraag en zoals ter zitting door eiseres verklaard is de begeleidingsbehoefte van [naam 1] 3 uren per dag. Blijkens de zorgovereenkomst is de begeleidingsbehoefte van [naam 2] 1,5 uur per dag. Zoals de rechtbank reeds eerder heeft overwogen in de uitspraak van 24 oktober 2016 worden de te bereiken doelen niet gerealiseerd door op elk moment te zorgen voor begeleiding van [naam 1] . Veel beter is het te stimuleren dat begeleiding niet meer nodig is doordat [naam 1] en [naam 2] voldoende zelfredzaam zijn en zelfstandig kunnen functioneren. Naar het oordeel van de rechtbank kan dat worden bereikt door inzet van de hulpverleners die het CJG noemt en waarvoor verweerder voorzieningen heeft getroffen. Echter, de situatie is momenteel nog niet zo dat [naam 1] en [naam 2] op verantwoorde wijze zonder begeleiding zelfstandig kunnen functioneren. Zolang de inzet van de hulpverleners, gericht op de voor [naam 1] , [naam 2] en zijn ouders gestelde doelen, niet het gewenste effect heeft gehad, zal het nodig blijven [naam 1] en [naam 2] te begeleiden en, gelet op de aard van de begeleiding - niet inplanbaar en op wisselende momenten - kan die begeleiding het best worden geboden door eiseres. In de aan de orde zijnde periode, vanaf 1 mei 2016 tot en met 30 april 2017, dient derhalve te worden uitgegaan van extra begeleiding van [naam 1] en [naam 2] . Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres onvoldoende onderbouwd dat de behoefte aan begeleiding van beide kinderen in totaal 4,5 uren per dag is. Nu ten aanzien van [naam 1] gebleken is dat de ingezette hulp leidt tot meer zelfstandigheid zal de rechtbank de behoefte aan begeleiding van [naam 1] en [naam 2] vaststellen op 50% van wat eiseres heeft verzocht zodat een voorziening wordt getroffen in de vorm van een PGB voor begeleiding van [naam 1] voor 1,5 uur per dag en voor [naam 2] van 0,75 uur per dag, door eiseres uit te voeren tegen een tarief van € 20,- per uur.
10. Concluderend ziet de rechtbank daarom aanleiding om de beide beroepen gegrond te verklaren, de bestreden besluiten te vernietigen en om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, onder b, van de Awb zelf in de zaak te voorzien.
Daarom bepaalt de rechtbank in de zaak met nummer 16/2659 (beroep [naam 1] ) dat het primaire besluit 1A en het primaire besluit 2A, voor zover het betreft het onderdeel “PGB voor intensieve begeleiding individueel door moeder” wordt herroepen en gewijzigd in die zin dat eiseres vanaf 1 mei 2016 tot en met 30 april 2017 aanspraak heeft op een persoonsgebonden budget ten behoeve van begeleiding van [naam 1] voor 1,5 uur per dag tegen een tarief van € 20,- per uur. Deze uitspraak treedt in de plaats van het vernietigde besluit.
In de zaak met nummer 16/2765 (beroep [naam 2] ) bepaalt de rechtbank dat het primaire besluit 1B, voor zover het betreft het onderdeel “PGB voor intensieve begeleiding individueel door moeder” wordt herroepen en gewijzigd in die zin dat eiseres vanaf 1 mei 2016 tot en met 30 april 2017 aanspraak heeft op een persoonsgebonden budget ten behoeve van begeleiding van [naam 2] voor 0,75 uur per dag tegen een tarief van € 20,- per uur. Deze uitspraak treedt in de plaats van het vernietigde besluit.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.485,- (2 punten voor het indienen van de beroepschriften, 1 punt voor het verschijnen ter zitting van 17 maart 2017, met een waarde per punt van € 495,- en een wegingsfactor 1).
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder in zaak 16/2659 aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt. In verband met de samenhang is eenmaal griffierecht geheven.

Beslissing

De rechtbank
In zaak nummer 16/2659:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 29 september 2016;
  • herroept, voor het onderdeel “PGB voor intensieve begeleiding individueel door moeder” het primaire besluit van 2 maart 2016, zoals gewijzigd bij primair besluit van 21 juni 2016;
  • bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 990,--;
  • bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 45,-- vergoedt.
In zaak nummer 16/2765:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 29 september 2016;
  • herroept, voor het onderdeel “PGB voor intensieve begeleiding individueel door moeder” het primaire besluit van 2 maart 2016;
  • bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 495,--.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.F.J.M. Schröder, voorzitter, en mr. W.M.B. Elferink en mr. K. van Leeuwen leden, in aanwezigheid van mr. H.J. Knol, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 april 2017.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.