ECLI:NL:RBOVE:2017:1651

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
14 april 2017
Publicatiedatum
14 april 2017
Zaaknummer
08/910008-16, 08/730750-15, 08/129241-16 en 08/201377-15 (tul)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot uitlokking van moord en bedreiging met geweld door ex-partner

Op 14 april 2017 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere agressieve delicten, voornamelijk gericht tegen haar ex-partner en diens huidige vriendin. De verdachte heeft geprobeerd een derde persoon uit te lokken om haar ex-partner en diens vriendin te vermoorden. Dit gebeurde door het bieden van geld en het geven van gedetailleerde informatie over hun gewoonten en verblijfplaatsen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, ondanks dat de uitlokking niet is geslaagd, ernstige bedreigingen heeft geuit en de slachtoffers lange tijd in angst heeft laten leven. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van vijf jaar. Tijdens de proeftijd is het de verdachte verboden om contact te hebben met de slachtoffers en hun kinderen. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met eerdere veroordelingen van de verdachte voor vergelijkbare feiten, wat de ernst van de huidige zaak onderstreept. De verdachte heeft geen verantwoordelijkheid genomen voor haar daden en heeft zich niet gehouden aan eerdere gedragsaanwijzingen, wat heeft bijgedragen aan de beslissing van de rechtbank om een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.

Uitspraak

Rechtbank Overijssel

Afdeling Strafrecht
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer (P): 08/910008-16, 08/730750-15, 08/129241-16 en 08/201377-15 (tul)
Datum vonnis: 14 april 2017
Vonnis (promis) op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1972 in [geboorteplaats] (Dominicaanse Republiek),
wonende in [woonplaats 1],
nu verblijvende in PI Overijssel te Zwolle.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 26 juli 2016, 21 oktober 2016, 10 januari 2017 en 31 maart 2017. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. P.A. de Boer en van hetgeen door de verdachte en haar raadsvrouw mr. E.C. Schurink, advocaat te Winterswijk, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging aan verdachte luidt dat:
wat betreft parketnummer 08/910008-16:
1.
zij in of omstreeks december 2015 te Enschede en/of in andere plaatsen in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter voorbereiding van het misdrijf van moord (artikel 289 Wetboek van Strafrecht) en/of zware mishandeling met voorbedachten rade (artikel 303 Wetboek van Strafrecht) en/of uitlokking van die/dat misdrijf/misdrijven als bedoeld in artikel 47 lid 2 Wetboek van Strafrecht waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te plegen tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en zij verdachte en een of meer van haar mededader(s) opzettelijk (een) vuurwapen(s) heeft/hebben verworven en/of heeft/hebben doen verwerven, welk(e) vuurwapen(s) bestemd was/waren tot het begaan van voornoemd(e) misdrijf/misdrijven
en/of
zij in of omstreeks december 2015 te Enschede en/of andere plaatsen in Nederland, heeft gepoogd [betrokkene] door middel van het verschaffen van gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen en/of giften en/of beloften te bewegen een misdrijf te begaan, namelijk het misdrijf van artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht, te weten moord op [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of artikel 302 en/of 303 van het Wetboek van Strafrecht, te weten zware mishandeling (met voorbedachten rade) van [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], immers heeft zij verdachte
- ( meermalen) telefonisch contact gezocht met die [betrokkene] en/of
- tegen die [betrokkene] gezegd dat die [slachtoffer 1] haar, verdachte, in de steek had gelaten en/of
- tegen die [betrokkene] gezegd dat hij, [betrokkene], die [slachtoffer 1] wat aan moest doen en/of
- aan die [betrokkene] een geldbedrag ter beschikking gesteld en/of gevraagd een vuurwapen daarmee te kopen en/of samen met die [betrokkene] de woning van die [slachtoffer 1] een keer bezocht;
2.
zij in of omstreeks de periode van augustus 2015 tot en met februari 2016 te Enschede en/of andere plaatsen in Nederland, heeft gepoogd [getuige 1] en/of (een) ander(en) door middel van het verschaffen van gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen en/of giften en/of beloften te bewegen een misdrijf te begaan, namelijk het misdrijf van artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht, te weten moord op [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] (althans de vriendin van die [slachtoffer 1]) en/of artikel 302 en/of 303 van het Wetboek van Strafrecht, te weten zware mishandeling (met voorbedachten rade) van [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2],
immers heeft zij verdachte
- tegen die [getuige 1] gezegd dat ze problemen had met die [slachtoffer 1] en zijn nieuwe vriendin (door verdachte genaamd [bijnaam slachtoffer 2]) en/of
- aan die [getuige 1] gevraagd of hij iemand kende die iemand in elkaar wilde slaan voor geld en/of
- daarbij die [getuige 1] in woord en gebaar duidelijk maakte wat ze daarmee bedoelde en/of
- toen die [getuige 1] zei dat hij wel mensen kende die dat wilde doen, tegen die [getuige 1] gezegd dat de benen van die [slachtoffer 1] kapot moesten zodat hij niet meer kon lopen en/of dat de tanden van de vriendin van die [slachtoffer 1] uit de bek moesten worden geslagen en/of dat haar ogen dicht geslagen moesten worden en/of
- tegen die [getuige 1] gezegd dat zowel die [slachtoffer 1] en die vriendin dood moesten en/of daarbij wapperde met een creditcard en daarbij gezegd dat zij, verdachte, genoeg geld had en genoeg geld daarvoor over had en/of
- die [getuige 1] 2.000,- euro geboden als hij de benen kapot zou maken en/of de tanden van de vriendin van [slachtoffer 1] eruit zou slaan en/of
- die [getuige 1] gezegd dat ze voor dat dood maken meer wilde betalen en/of
- die [getuige 1] heeft uitgelegd dat die [slachtoffer 1] op donderdagavond altijd ging biljarten en dat hij dan om ongeveer 23.00 uur thuiskwam en dat die [slachtoffer 1] altijd via de achterkant naar zijn woning aan de [adres 1] of [adres 2] ging en dat hij dan gepakt zou kunnen worden en/of
- die [getuige 1] heeft gezegd dat die vriendin ook dood moest maar dat ze daarvoor nog geen plan had en/of
- toen die [getuige 1] zei dat hij daar zich niet in ging mengen, tegen die [getuige 1] heeft gezegd dat zij, verdachte, het dan wel door twee mannen uit Spanje zou laten doen en/of
- aan die [getuige 1] een foto uit haar telefoon getoond waarop een vuurwapen stond afgebeeld en/of daarbij gezegd dat zij, verdachte, dat vuurwapen thuis had;
3.
zij in of omstreeks de periode van oktober 2015 tot en met februari 2016 te Enschede [slachtoffer 1] (meermalen) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 1] dreigend de woorden toegevoegd :"ik maak je kapot, ik stuur jou mannen die jou doodmaken" en/of
"ik maak je dood" en/of "ik ga je voor 100% kapotmaken", althans woorden van
gelijke dreigende aard of strekking;
4.
zij op of omstreeks 05 februari 2016 te Enschede een busje pepperspray (merk 10 Millionen), zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met (een) giftige en/of verstikkende en/of weerloosmakende en/of traanverwekkende stof(fen) van de categorie II, onder 6°, voorhanden heeft gehad;
wat betreft parketnummer 08/730750-15:
1.
zij op of omstreeks 26 november 2015, in de gemeente Enschede, opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de gedragsaanwijzing gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b van het Wetboek van strafvordering, te weten de gedragsaanwijzing d.d. 6 oktober 2015 gegeven door de officier van justitie te Oost Nederland immers heeft verdachte zich opzettelijk in de richting van die [slachtoffer 2] begeven en/of heeft verdachte die [slachtoffer 2] bij supermarkt [supermarkt] aan de [straat 1] opgezocht en/of (daarbij) voornoemde [slachtoffer 2] aangekeken;
2.
zij op of omstreeks 26 november 2015, in de gemeente Enschede, een persoon genaamd [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend voornoemde [slachtoffer 2] opgezocht en/of aangekeken en daarbij (vervolgens) een (of meer) snijbewegingen met haar vingers langs haar hals/keel gemaakt;
De rechtbank zal de onder 1 en 2 vermelde feiten van parketnummer 08/730750-15 hierna (ook) vermelden als respectievelijk de feiten 5 en 6;
en wat betreft parketnummer 08/129241-16:
zij op of omstreeks 29 september 2015 te Enschede opzettelijk en wederrechtelijk een of meerdere (2) (sixpack(s)) (bok)bier (merk Heineken), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
De rechtbank zal het onder parketnummer 08/129241-16 vermelde feit hierna (ook) vermelden als feit 7.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaardingen geldig zijn, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaken, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen van de rechtbank

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1, in de tweede plaats tenlastegelegde, te weten de poging tot uitlokking van [betrokkene] om [slachtoffer 1] en
[slachtoffer 2] zwaar te mishandelen, is bewezen.
Niet bewezen acht de officier van justitie de voorbedachte raad bij dit feit en hetgeen onder
1 in de eerste plaats is tenlastegelegd.
Bij feit 2 acht de officier van justitie de poging tot uitlokking van [getuige 1] om [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] te vermoorden bewezen.
Ook de feiten 3 tot en met 7 acht de officier van justitie bewezen.
De officier van justitie heeft zijn op schrift gestelde requisitoir ter zitting van 28 maart 2017 overgelegd.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat voor de onder 1, 2, 3, 5 en 6 tenlastegelegde feiten vrijspraak dient te volgen.
Wat betreft de feiten 4 en 7 heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De raadsvrouw heeft haar pleitnota ter zitting van 28 maart 2017 overgelegd.
4.3
De bewijsoverwegingen
Wat betreft feit 1 in de eerste plaats:
Naar het oordeel van de rechtbank is niet bewezen dat verdachte en/of haar medeverdachte(n) een vuurwapen hebben verworven dat bestemd was tot het begaan van het misdrijf moord dan wel zware mishandeling met voorbedachten rade en/of uitlokking van één van die misdrijven, zodat voor dit feit vrijspraak dient te volgen.
Wat betreft feit 1 in de tweede plaats acht de rechtbank bewezen dat verdachte middelen en inlichtingen heeft verschaft aan [betrokkene] om hem te bewegen een misdrijf te plegen.
Het in de tenlastelegging vermelde begrip ‘iemand iets aan moeten doen’ is echter, zonder nadere invulling en feitelijke omschrijving van dat begrip, onvoldoende voor een bewezenverklaring van de tenlastegelegde poging uitlokking van moord dan wel zware mishandeling. Ook voor dit feit dient vrijspraak te volgen.
De rechtbank acht verder wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 2, 3, 4, 5, 6 en 7 tenlastegelegde feiten heeft begaan.
De rechtbank overweegt met betrekking tot feit 2 het volgende.
De getuige [getuige 1] heeft op 4 februari 2016 een zeer gedetailleerde en voor verdachte uiterst belastende verklaring afgelegd (blz. 42-46). De getuige heeft verklaard dat de ex van [slachtoffer 1] hem rond augustus of september 2015 heeft aangesproken dat ze hem kende van de drankwinkel van [slachtoffer 1] en dat zij hem ongevraagd van alles vertelde over haar problemen met [slachtoffer 1] en zijn nieuwe vriendin. Ze vroeg aan de getuige of hij iemand in elkaar wilde slaan voor geld. De getuige antwoordde hierop dat hij wel mensen kende die dit wilden doen en heeft haar gevraagd wat ze dan precies wilde. De ex van [slachtoffer 1] zei toen dat de benen van [slachtoffer 1] kapot moesten zodat hij niet meer kon lopen. De vriendin van [slachtoffer 1] moesten de tanden uit de bek geslagen worden en ook haar ogen moesten worden dichtgeslagen.
De vrouw bood hem € 2.000,00 hiervoor. Later hoorde de getuige dat de vrouw zei dat ze allebei dood moesten. Het was voor de getuige heel duidelijk dat hiermee [slachtoffer 1] en zijn vriendin werden bedoeld. De vrouw zei tegen de getuige dat ze voor de dood meer wilde betalen. Voor [slachtoffer 1] had ze al een heel plan in gedachten. De nieuwe vriendin moest ook dood, maar daar had ze nog geen plan voor. Ze wapperde met een credit card en zei dat ze genoeg geld had en ook dat ze er genoeg geld voor over had.
De getuige [getuige 1] verklaart verder dat hij rond december 2015 of iets langer geleden naar de slijterij van [slachtoffer 1] is gegaan en dat hij toen heeft gesproken met de dochter van de eigenaar. Hij heeft tegen haar gezegd dat de (volgens hem Colombiaanse) ex van haar vader wilde dat hij niet meer kon lopen, dat er nog meer zou gebeuren met haar vader en ook dat de nieuwe vrouw van haar vader in elkaar geslagen moest worden. De dochter van de eigenaar, [dochter slachtoffer 1], heeft die ontmoeting bevestigd. Zij verklaart dat een jongen in de winkel haar vroeg of haar vader een Dominicaanse ex-vriendin had. Zij verklaart voorts dat de jongen tegen haar zei dat de ex van haar vader hem had benaderd en € 2.000,00 had geboden om haar vaders benen te breken en te vermoorden (blz. 109).
Ook de wijkagent maakt melding van het feit dat hij op 26 november 2015 via de WhatsApp van [slachtoffer 1] bericht kreeg dat er een jongen in de slijterij was geweest die met zijn, [slachtoffer 1], dochter had gesproken en dat die jongen had verteld dat [verdachte] (verdachte) mensen had benaderd en geld had beloofd wanneer die mensen hem en [slachtoffer 2] in elkaar zouden slaan en of doden (blz. 123 en 132).
In het proces-verbaal van aangifte heeft [slachtoffer 1] ook zelf hierover verklaard (blz. 49).
In januari 2016 heeft de getuige [getuige 1] gesproken met [slachtoffer 1] over diens ex in de slijterij van [slachtoffer 1]. Deze ontmoeting wordt door [slachtoffer 1] bevestigd (blz. 50).
De verklaring van de getuige [getuige 1] wordt daarnaast op belangrijke onderdelen door objectief vast te stellen feiten bevestigd.
Verdachte en [slachtoffer 1] hebben een relatie gehad. [slachtoffer 1] heeft thans een relatie met [slachtoffer 2]. Uit een proces-verbaal van bevindingen van 6 februari 2016 volgt dat er sinds november 2013 meerdere politiecontacten zijn geweest waarbij verdachte en [slachtoffer 1] over en weer aangifte tegen elkaar hebben gedaan (blz. 120 - 122). [slachtoffer 1] is eigenaar van een slijterij (blz. 47). Verdachte is geboren in de Dominicaanse Republiek.
De getuige [getuige 1] heeft verklaard dat het hierboven vermelde plan van de ex van [slachtoffer 1] inhield dat [slachtoffer 1] op donderdagen gaat biljarten, rond 23.00 uur thuiskomt en dan bij de achterkant van zijn woning het beste gepakt zou kunnen worden. De ex van [slachtoffer 1] zei tegen de getuige dat zijn adres [adres 1] of 105 was. In zijn aangifte heeft [slachtoffer 1] bevestigd dat hij op donderdagavonden gaat biljarten en dat hij aan de [adres 1] woont (blz. 47 - 52).
De getuige [getuige 1] heeft daarnaast verklaard dat de vrouw de nieuwe vriendin van [slachtoffer 1] ‘[bijnaam slachtoffer 2]’ noemde. Zij woonde volgens de getuige ergens anders, hij dacht aan de [straat 2] vlakbij het tankstation. Uit het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] volgt dat zij aan de [straat 2] woont (blz. 67). Uit in de woning van verdachte in beslag genomen documenten volgt dat verdachte [slachtoffer 2] ‘[bijnaam slachtoffer 2]’ noemde (blz. 166).
De getuige [getuige 1] heeft voorts verklaard dat hij zijn telefoonnummer aan de ex van [slachtoffer 1] heeft gegeven en dat zij hem sinds hun gesprek twee of drie keer heeft gebeld. De in het opsporingsdossier aanwezige gegevens bevestigen meerdere telefooncontacten tussen telefoons die worden toegeschreven aan de getuige [getuige 1] en verdachte in de maanden oktober en november van 2015 (blz. 177 - 194).
De getuige [getuige 1] weet ook dat de ex van [slachtoffer 1] een zus heeft, want tijdens zijn gesprek met haar werd zij door haar zus gebeld (blz. 44). Zij spraken in een voor hem onbekende taal. Dat verdachte een (half)zus heeft blijkt uit het proces-verbaal bevindingen op blz. 119. Verdachte spreekt Spaans.
Ook weet de getuige [getuige 1] van de ex van [slachtoffer 1] dat een vriend van [slachtoffer 1] veel geld en drie paarden heeft, en in [woonplaats 2] woont.
De getuige [getuige 2], wonende te [woonplaats 2], heeft verklaard dat [slachtoffer 1] een goede kameraad van hem is en dat zij elkaar door dik en dun steunen; dat [slachtoffer 1] een relatie heeft gehad met [verdachte] en dat [verdachte] ook bij hem in huis is geweest; dat hij nog steeds op hetzelfde adres woont en dat er altijd twee paarden op stal liepen (blz. 112).
De getuige [getuige 1] heeft tevens verklaard dat verdachte hem een foto van een vuurwapen heeft laten zien en dat dit wapen een zilver- met goudkleurig pistool was en dat het pistool op een deken lag.
In haar WhatsApp gebruikt verdachte een foto van een dergelijk pistool (blz. 5 en 155).
Uit het proces-verbaal van bevindingen van 18 april 2016, waarbij door de verbalisant [verbalisant 1] WhatssApp berichten zijn uitgeluisterd en uitgewerkt, welke berichten afkomstig zijn uit de mobiele telefoon Sony Experia Z3 Compact, in beslag genomen onder verdachte, blijkt dat er vele gesprekken hebben plaatsgevonden tussen een gebrekkig Nederlands sprekende vrouw en een man met een buitenlands accent, mogelijk een Antilliaan.
Uit de inhoud van die berichten blijkt wel dat de verzender van die berichten (naar alle waarschijnlijkheid verdachte) bezig is met ‘geweldsacties’, hetgeen ook past in de obsessie met geweld van verdachte tegen [slachtoffer 1] en diens huidige partner [slachtoffer 2].
Zoals hierboven reeds is omschreven wordt de verklaring van de getuige [getuige 1] op belangrijke onderdelen bevestigd door objectief vast te stellen feiten. De rechtbank heeft gelet daarop geen reden tot twijfel aan het waarheidsgehalte van deze verklaring. Nu de latere verklaring van de getuige [getuige 1] bij de rechter-commissaris is afgelegd nadat bij hem een ernstige vorm van PTSS is vastgesteld als gevolg van een incident in juli 2016, zal de rechtbank die verklaring niet tot het bewijs bezigen en uitgaan van de verklaringen van [getuige 1] bij de politie zoals hierboven weergegeven. Op grond van het vorenstaande twijfelt de rechtbank er voorts niet aan dat het gesprek dat de getuige [getuige 1] heeft gehad met – zoals hij het omschrijft – de ex-vriendin van [slachtoffer 1], heeft plaatsgevonden met verdachte.
Verdachte wenst over de verklaringen van de getuige [getuige 1] geen verklaring af te leggen.
Bij de waardering van de overtuigende kracht van de bewijsmiddelen acht de rechtbank tevens van belang dat verdachte zich bij de politie, bij de rechter-commissaris en tijdens het onderzoek ter terechtzitting op haar zwijgrecht heeft beroepen. Hoewel zij daartoe uitdrukkelijk is uitgenodigd en op de mogelijke consequenties is gewezen, heeft zij geen nadere vragen beantwoord, noch een verklaring gegeven over de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden, die de rechtbank redengevend acht voor het bewijs van het onder 2 tenlastegelegde feit.
De rechtbank merkt in dat verband nog het volgende op.
De bescherming tegen zelfbeschuldiging die is gebaseerd op artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), staat er niet aan in de weg dat het stilzwijgen van verdachte in een situatie die vraagt om een (nadere) verklaring, meeweegt bij de beoordeling van de overtuigende kracht van het bewijs van zijn betrokkenheid bij het tenlastegelegde feit.
Volgens het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) kan het zwijgen van een verdachte immers onder omstandigheden bijdragen aan zijn veroordeling. De Hoge Raad staat weliswaar niet toe dat het zwijgen direct als zelfstandig bewijsmiddel wordt gebruikt, maar accepteert wel dat het een onderdeel is van de bewijsoverwegingen (HR 3 juni 1997, NJ 1997, 584, herhaald in HR 15 juni 2004, NJ 2004, 464).
Gelet op het bovenstaande in onderling verband en samenhang beschouwd, acht de rechtbank de verklaring van de getuige [getuige 1] betrouwbaar en - in samenhang met de overige, in de bijlage vermelde bewijsmiddelen -, acht de rechtbank feit 2 wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank is van oordeel dat de onder 3 tot en met 7 tenlastegelegde feiten eveneens wettig en overtuigend bewezen zijn, hetgeen blijkt uit de in de bijlage vermelde bewijsmiddelen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank is door de inhoud van de wettige bewijsmiddelen tot de overtuiging gekomen, dat de verdachte het onder 2 tot en met 7 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2.
zij in de periode van augustus 2015 tot en met februari 2016 in Nederland heeft gepoogd
[getuige 1] door middel van het verschaffen van inlichtingen en beloften te bewegen het misdrijf te begaan van artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht, te weten moord op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], immers heeft zij verdachte
- tegen die [getuige 1] gezegd dat ze problemen had met die [slachtoffer 1] en zijn nieuwe vriendin (door verdachte genoemd [bijnaam slachtoffer 2]) en
- aan die [getuige 1] gevraagd of hij iemand kende die iemand in elkaar wilde slaan voor geld en
- daarbij die [getuige 1] in woord en gebaar duidelijk gemaakt wat ze daarmee bedoelde en
- toen die [getuige 1] zei dat hij wel mensen kende die dat wilden doen, tegen die [getuige 1] gezegd dat de benen van die [slachtoffer 1] kapot moesten zodat hij niet meer kon lopen en dat de tanden van de vriendin van die [slachtoffer 1] uit de bek moesten worden geslagen en dat haar ogen dicht geslagen moesten worden en
- tegen die [getuige 1] gezegd dat zowel die [slachtoffer 1] en die vriendin dood moest en daarbij heeft gewapperd met een creditcard en daarbij gezegd dat zij genoeg geld had en genoeg geld daarvoor over had en
- die [getuige 1] 2.000,- euro geboden als hij de benen kapot zou maken en de tanden van de vriendin van [slachtoffer 1] eruit zou slaan en
- die [getuige 1] gezegd dat ze voor dat dood maken meer wilde betalen en
- die [getuige 1] heeft uitgelegd dat die [slachtoffer 1] op donderdagavond altijd ging biljarten en dat hij dan om ongeveer 23.00 uur thuiskwam en dat die [slachtoffer 1] altijd via de achterkant naar zijn woning aan de [adres 1] of [adres 2] ging en dat hij dan gepakt zou kunnen worden en
- die [getuige 1] heeft gezegd dat die vriendin ook dood moest maar dat ze daarvoor nog geen plan had en
- aan die [getuige 1] een foto uit haar telefoon getoond waarop een vuurwapen stond afgebeeld en daarbij gezegd dat zij dat vuurwapen thuis had;
3.
zij op 26 november 2015 te Enschede [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 1] dreigend de woorden toegevoegd :"ik maak je kapot”;
4.
zij op 5 februari 2016 te Enschede een busje pepperspray (merk 10 Millionen), zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met een giftige en/of verstikkende en/of weerloosmakende en/of traanverwekkende stof van de categorie II, onder 6°, voorhanden heeft gehad;
5. (08/730750-15 feit 1)
zij op 26 november 2015 in de gemeente Enschede, opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de gedragsaanwijzing gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b van het Wetboek van strafvordering, te weten de gedragsaanwijzing d.d. 6 oktober 2015 gegeven door de officier van justitie te Oost Nederland immers heeft verdachte opzettelijk die [slachtoffer 2] bij supermarkt [supermarkt] aan de [straat 1] opgezocht en aangekeken;
6. (08/730750-15 feit 2)
zij op 26 november 2015 in de gemeente Enschede, een persoon genaamd [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend voornoemde [slachtoffer 2] opgezocht en aangekeken en een snijbewegingen met haar vingers langs haar hals/keel gemaakt;
7. (08/129241-16)
zij op 29 september 2015 te Enschede opzettelijk en wederrechtelijk 2 sixpacks bokbier (merk Heineken), toebehorende aan [slachtoffer 1], heeft vernield.
De rechtbank heeft de in de tenlasteleggingen voorkomende schrijffouten verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte wordt hierdoor niet in haar verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder 2 tot en met 7 meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld bij de artikelen 45, 46a en 289 (feit 2), artikel 285 (feiten 3 en 6), artikel 184a (feit 5) en artikel 350 (feit 7) van het Wetboek van Strafrecht en artikel 55 van de Wet wapens en munitie (feit 4). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert op:
feit 2 het misdrijf
: poging om een ander door beloften en het verschaffen van inlichtingen uit te lokken om een moord te begaan,meermalen gepleegd;
feit 3 en feit 6 (08/730750-15) telkens het misdrijf
: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
feit 4 het misdrijf
: handelen in strijd met artikel 26, lid 1, van de Wet wapens en munitie;
feit 5 (08/730750-15) het misdrijf
: opzettelijk handelen in strijd met een gedragsaanwijzing, gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b, van het Wetboek van Strafvordering;
feit 7 (08/129241-16) het misdrijf
: opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van vijf jaren en met aftrek van de tijd door verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht. Als bijzondere voorwaarde dient daarbij te worden opgelegd een contactverbod met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en met de kinderen van beide voornoemde personen.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat slechts het voorhanden hebben van een busje pepperspray en de vernieling van twee sixpacks bier bewijsbaar is. Gelet daarop is volgens de verdediging het opleggen van een gevangenisstraf disproportioneel en is een geldboete passend. De raadsvrouw heeft daarbij verzocht de tijd die door verdachte in voorlopige hechtenis is doorgebracht in mindering te brengen volgens de maatstaf van € 50,-- per dag.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen.
De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een zestal strafbare en voornamelijk agressieve delicten. Deze delicten houden alle verband met de ex-partner van verdachte, [slachtoffer 1] en zijn nieuwe vriendin [slachtoffer 2]. Uit het dossier komt naar voren dat verdachte reeds lange tijd [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] lastig valt, bedreigt en opzoekt. Ook is sprake geweest van fysiek geweld jegens [slachtoffer 2], waarvoor verdachte op 2 december 2015 is veroordeeld tot een werkstraf van 120 uren.
Deze gedragingen waren een opmaat tot het feit waar thans het zwaartepunt ligt, namelijk de poging om [getuige 1] uit te lokken om [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] te vermoorden. Verdachte heeft [getuige 1] hiervoor geld geboden en gedetailleerde inlichtingen verschaft over zijn verblijfplaats en de tijden dat hij thuis zou komen. Dat het uiteindelijk bij een mislukte uitlokking is gebleven, is niet te danken aan enige actie van de zijde van verdachte, maar aan het feit dat [getuige 1] zich niet heeft laten uitlokken tot het plegen van de door verdachte gewenste moorden. De bewezenverklaarde door verdachte geuite bedreigingen, de gepleegde vernieling en het overtreden van de gedragsaanwijzing passen precies binnen het hiervoor beschreven patroon van lastig vallen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben door de gedragingen van verdachte lange tijd in angst geleefd, hetgeen zij in hun slachtofferverklaringen zeer treffend hebben beschreven. De rechtbank is van oordeel dat voor feiten als deze enkel een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend is. De rechtbank neemt bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf ook in aanmerking dat verdachte geen openheid van zaken heeft willen geven en op geen enkele wijze verantwoordelijkheid voor haar handelen neemt.
Over verdachte is op 14 maart 2017 gerapporteerd door J. Marx, psychiater en N. van Weegen, klinisch psycholoog, beiden werkzaam bij het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, locatie Pieter Baan Centrum, psychiatrische observatiekliniek te Utrecht.
Het onderzoek heeft betrekking op de feiten genoemd onder parketnummer 08/910008-16.
De vraagstelling aan de deskundige luidt:
1. is onderzochte lijdende aan een ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van haar geestvermogens en zo ja, hoe is dat in diagnostische zin te omschrijven) en
2. hoe was dit ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde.
Zakelijk weergegeven wordt door de deskundigen het volgende vermeld.
Betrokkene heeft niet meegewerkt aan het onderhavige onderzoek. Zij heeft slechts kort gesproken met de onderzoekers. Zij heeft geen testonderzoek toegestaan. Betrokkene heeft zich niet laten onderzoeken door de huisarts en de neuroloog.
Betrokkene legt uit dat zij niet aan het onderzoek mee wil werken omdat er niets met haar
aan de hand is. Onderzoekers hebben niet de indruk dat de weigerende houding van betrokkene voortkomt uit door psychotische symptomen gedreven motieven.
De algehele presentatie en het activiteitenniveau van betrokkene zijn niet verdacht voor een
psychiatrische stoornis in engere zin, zoals een stemmings-, angst-, dwang- en/of psychotische stoornis. Er zijn geen aanwijzingen voor problematisch middelengebruik.
Gedurende de onderhavige observatieperiode - in de gecontroleerde en gestructureerde
omgeving van het PBC - hebben zich geen incidenten voorgedaan. Door de weigerende
houding die betrokkene heeft aangenomen is feitelijk echter geen zicht verkregen op haar
interne gedachte- en belevingswereld. Er kan worden gesteld dat het, gezien de weigerende houding van betrokkene, niet mogelijk is een beeld te vormen van haar persoonlijkheid, evenals van eventuele kwetsbaarheden (bijvoorbeeld ten aanzien van de agressieregulatie, frustratietolerantie, krenkbaarheid en de gewetensfuncties).
Hoewel betrokkene al geruime tijd in Nederland woont, is sprake van een gebrekkige beheersing van de Nederlandse taal. Er heeft (door de weigerende houding van betrokkene)
geen intelligentieonderzoek plaats kunnen vinden. Onderzoekers hebben zodoende geen
zicht verkregen op de intellectuele capaciteiten van betrokkene. Het is evenmin mogelijk
gebleken eventuele relevante culturele aspecten te onderzoeken.
Gelet op het vorenstaande konden de deskundigen de overige gestelde vragen, te weten:
3. beïnvloedde de eventuele ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens onderzochtes gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde?
4. zo ja, kunt u dan gemotiveerd aangeven:
a. op welke manier dat gebeurde,
b. of dit leidt tot het advies om het ten laste gelegde in een verminderde mate dan wel in het geheel niet toe te rekenen, en,
c. indien geadviseerd wordt om in een verminderde mate toe te rekenen, preciseer dit gedragskundig,
niet beantwoorden.
Bij de vaststelling van de op te leggen straf heeft de rechtbank ook acht geslagen op de inhoud van het op 11 mei 2016 door M. Kemink, klinisch psycholoog/NRGD uitgebrachte rapport en het op 13 mei 2016 door I.M.T.J. Weis uitgebrachte reclasseringsrapport.
Hoewel de rechtbank verdachte van feit 1 geheel vrij zal spreken is de rechtbank van oordeel dat het opleggen van een lagere straf dan door de officier van justitie geëist, geen recht doet aan de ernst van de feiten in het bijzonder van feit 2. Het doelbewust proberen uit te lokken van een ander om een twee personen te vermoorden door een verdachte die als volledig toerekeningsvatbaar dient te worden aangemerkt, dient te worden bestraft met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Het opleggen van een aanmerkelijke voorwaardelijke gevangenisstraf en een contactverbod acht de rechtbank geboden om verdachte er van te doordringen dat zij op geen enkele wijze contact mag leggen met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en met de kinderen van [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en wanneer zij dat toch doet of wanneer zij andere voorwaarden niet naleeft, zij wederom de kans loopt op een aanmerkelijke vrijheidsstraf.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat na te melden straf passend en geboden is.
dadelijke uitvoerbaarheid en proeftijd
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een aantal verschillende geweldsdelicten, waaronder een poging uitlokking moord waarvan [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] het slachtoffer waren. Deze delicten hebben plaatsgevonden gedurende een langere periode. Ook daarvoor zocht verdachte blijkens het dossier veelvuldig contact met beiden, viel zij hen lastig en gebruikte zij daadwerkelijk fysiek geweld jegens [slachtoffer 2]. Verdachte heeft zich niet gehouden aan een door de officier van justitie opgelegde gedragsaanwijzing inhoudende een contactverbod met [slachtoffer 2].
De rechtbank is daarom van oordeel dat de op grond van artikel 14c Sr te stellen voorwaarden dadelijk uitvoerbaar moeten zijn, nu er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van één of meer personen. Om die reden is de rechtbank ook van oordeel dat op grond van artikel 14b lid 2 Sr een proeftijd voor de duur van vijf jaren, noodzakelijk is.

8.De vordering tenuitvoerlegging parketnummer 08/201377-15De officier van justitie heeft volhard bij de vordering tot tenuitvoerlegging.

De raadsvrouw heeft om afwijzing van de vordering verzocht wegens het disproportionele karakter en het gebrek aan belang van de tenuitvoerlegging.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering van de officier van justitie moet worden afgewezen, zulks gelet op de inhoud van het heden tegen veroordeelde gewezen vonnis en gelet op de duur van de opgelegde straf.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 27, 47, 57 en 91 Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt haar daarvan vrij;
  • verklaart bewezen dat verdachte het onder 2 tot en met 7 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
  • verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 2 tot en met 7 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 2het misdrijf
: poging om een ander door beloften en het verschaffen van inlichtingen uit te lokken om een moord te begaanmeermalen gepleegd;
feit 3 en feit 6(08/730750-15) telkens het misdrijf
: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
feit 4het misdrijf
: handelen in strijd met artikel 26, lid 1, van de Wet wapens en munitie;
feit 5(08/730750-15) het misdrijf
: opzettelijk handelen in strijd met een gedragsaanwijzing, gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b, van het Wetboek van Strafvordering;
feit 7(08/129241-16) het misdrijf
: opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
s
trafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 2 tot en met 7 bewezenverklaarde;
straf
  • veroordeelt verdachte tot een
  • bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
  • de rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de
  • stelt als
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • stelt als
  • op geen enkele wijze contact opneemt en/of onderhoudt met [slachtoffer 1], geboren op [geboortedag] 1957 en met [slachtoffer 2], geboren [geboortedag] 1985 en met de kinderen van [slachtoffer 1] en/ of [slachtoffer 2];
  • zich niet ophoudt binnen een straal van 500 meter van:
- de woning van [slachtoffer 1], gelegen aan [adres 1] in [woonplaats 1];
- de woning van [slachtoffer 2], gelegen aan de [adres 3] in [woonplaats 1];
- de winkel [winkel slachtoffer 1], gelegen aan de [adres 4] in [plaats];
- beveelt dat de op grond van artikel 14c Sr gestelde voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;

vordering tenuitvoerlegging voorwaardelijke straf parketnummer 08/201377-15

- wijst de vordering af.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.J. Stoové, voorzitter, mr. M.A.H. Heijink en
mr. A. Skerka, rechters, in tegenwoordigheid van H.K.S. Feijer, griffier, en is in het
openbaar uitgesproken op 14 april 2017.
Buiten staat
Mr. G.J. Stoové is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wat betreft feiten 2, 3 en 4 (parketnummer 08/910008-16)
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit bladzijden uit het dossier van de politie Oost-Nederland, districtsrecherche Twente, met nummer 2016060993 en welk geheel is doorgenummerd blz. 1 tot en met blz. 291. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
Blz. 42-46: de verklaring van de getuige [getuige 1], afgelegd op 4 februari 2016 (vraag-antwoordvorm):
V: Wat kun je ons vertellen van het contact met de wijkagent.
A: Hij vroeg of ik openstond voor een verklaring en hij vroeg of ik even langs wilde komen. V: Wat heeft de wijkagent je verteld dan?
A: Hij vroeg of ik open stond om met de recherche te praten. Hij vertelde dat ik bij een slijterij was geweest. Daar ging het om.
V: Toen het over de slijterij ging, wist je wel waar het over ging?
A: Ja. Ik ben bij de slijterij geweest in de wijk [wijk] in Enschede en heb ik de eerste keer met de dochter gepraat. Toen was de eigenaar niet in de slijterij. Ik schat dat het ongeveer 6 weken geleden is geweest. Nu ik terug denk, denk ik dat het toch wel iets langer geleden is.
Toen ik in de slijterij was sprak ik de dochter aan en ik zei tegen haar dat ik eigenlijk voor haar vader kwam om hem wat te zeggen. Ze vroeg me wat ik wilde vertellen. Ik vroeg of haar vader een Colombiaanse ex vrouw had. Ze zei: dat klopt. Toen heb ik het verhaal verteld over de ex van haar vader. Ik zei tegen haar dat de ex van haar vader mij aan had gesproken. Ik denk dat de ex dacht dat ze met mijn broertje te doen had, want ik kende haar niet. Mijn broer heet [broer getuige 1]. Mijn broer kent haar van een akkefietje voor de winkel tussen de ex en een man.
Ik zei verder tegen de dochter dat de ex van haar vader wilde dat haar vader niet meer kon lopen. Later vertelde ik de dochter ook, dat de ex ook dat er nog meer zou gebeuren met haar vader en ook dat de nieuwe vrouw van haar vader in elkaar geslagen moest worden. De dochter zei: is het weer bezig? En ze zei ook dat ze aan haar vader door zou geven, Ik heb bij de dochter geen naam of iets anders achter gelaten. De dochter wist dus niet wie ik was. Ik heb er niet aan gedacht om gegevens achter te laten.
V: En toen?
A: Ik ben weer weggegaan en ongeveer drie weken geleden wilde ik bij deze slijterij een fles Malibu halen. Ik zag toen de eigenaar zelf en toen dacht ik weer aan het verhaal. Ik wil ook niet dat ik later hoor dat hem wat was overkomen, Ik heb aan de eigenaar eigenlijk het verhaal verteld dat ik ook aan de dochter had verteld. Ik herinnerde mij na het gesprek met de dochter, dat ik haar niet had gezegd dat de ex van de vader, haar vader en zijn vrouw ook dood wilde laten maken. Ik herinner me dat de man van de slijterij [slachtoffer 1] heet. Ik heb [slachtoffer 1] verteld dat ik van zijn Colombiaanse ex had gehoord dat zij hem en zijn vrouw dood wilde laten maken. Ik heb [slachtoffer 1] alleen gezegd dat zijn ex er wil voor wilde betalen.
V: Heeft de ex van [slachtoffer 1] ook verteld hoe ze hem dood wilde laten maken?
A: Nee, dat heeft ze niet gezegd, alleen dat ze hen allebei dood wilde hebben. Ze wapperde met
een creditcard en ze zei ook dat ze genoeg geld had en ook dat ze er genoeg geld daarvoor over
had. Ik heb de ex van [slachtoffer 1] laten praten om haar aan te horen. Ik heb nooit het plan gehad om het
ook te doen.
V: Wanneer had je dat gesprek met de ex van [slachtoffer 1]?
A: Ja... hoe lang is dat geleden Volgens mij was het aan het einde van de zomervakantie. Het was sowieso nog voor oktober. Ik schat ergens in september 2015... of augustus. Zo iets denk ik.
V: waar heb je de ex van [slachtoffer 1] gezien?
A: Ik wilde bij de ING, vlakbij het politiebureau, gaan pinnen. Ik parkeerde even mijn auto om snel even te pinnen. Ik heb een Golf. Ik zag de ex van [slachtoffer 1] en zij sprak mij aan. Ik zag dat zij lopend op mij af kwam. Ik kende haar niet. Ik denk dat ze mij voor mijn broertje aan zag. Ze vroeg aan mij of ik van de drankwinkel was. Ik snapte het niet. Toen zei ze dat ze me kende van de drankwinkel van [slachtoffer 1]. Ik dacht [slachtoffer 1]? Toen zei ze: ja, van die ruzie. Toen begon bij mij een lampje. Mijn broertje [broer getuige 1] had mij verteld dat hij getuige was geweest van een ruzie bij de drankwinkel en hij had ook een foto gemaakt van de vrouw van die ruzie met zijn mobiel. [broer getuige 1] heeft mij de foto van de vrouw ook laten zien. Toen viel bij mij het kwartje. Ik kwam met de ex van [slachtoffer 1] in gesprek en ze vroeg of ze mocht gaan zitten in mijn auto. Ze vertelde mij ongevraagd van alles over haar problemen van [slachtoffer 1] en zijn nieuwe vriendin. Ze vroeg aan mij of ik iemand kende die iemand in elkaar wilde slaan voor geld. Ze praat slecht Nederlands en ze maakt met gebaren duidelijk wat ze wilde. Ik zag dat de ex van [slachtoffer 1] met een vuist in haar hand sloeg en zachtjes met haar vuist in haar gezicht sloeg. Op deze manier maakte ze me duidelijk wat ze wilde. Ik zei tegen haar dat ik wel mensen kende die dat wilden. Ik vroeg haat wat ze dan precies wilde. De ex van [slachtoffer 1] zei: Dat de benen van [slachtoffer 1] kapot moesten, zodat hij niet meer kon lopen. Ze zei ook dat [slachtoffer 1] al wat met de benen had, Ik hoorde dat de vrouw zei: dat de vriendin van [slachtoffer 1] de tanden uit de bek geslagen moesten worden en dat haar ogen dicht geslagen moesten worden. De vrouw noemde de nieuwe vriendin altijd “[bijnaam slachtoffer 2]”. Ik hoorde dat de vrouw later zei: ze moeten allebei dood. Ik ben nog vergeten te zeggen dat ze mij 2000,00 Euro bood als ik de benen kapot zou maken en de tanden van de vriendin van [slachtoffer 1] eruit zou slaan.
Tijdens ons gesprek werd ze gebeld door iemand. Ze zei tegen mij dat het haar zus was. Ik hoorde
dat ze een voor mij onverstaanbare taal gesprek was. Toen het gesprek afgelopen was zei de ex tegen mij: ze moeten allebei dood. Ze bedoelde daarmee [slachtoffer 1] en zijn nieuwe vriendin. Dat was mij heel duidelijk. Ze zei ook tegen mij dat ze voor dat dood maken meer wilde betalen. Ze had al een heel plan in haar gedachten. Daar schrok ik eigenlijk wel heel erg van. Ze zei tegen mij dat hij donderdagavond altijd ging biljarten en dat hij dan altijd ongeveer om 23 uur thuis kwam. Dat [slachtoffer 1] dan altijd via de achterkant naar zijn woning ging en dat hij dan gepakt zou kunnen worden. Ze vertelde mij ook dat hij woonde op de [adres 1] woonde. Of [adres 2]. Ze zei tegen mij dat ik hem daar het beste kon pakken. Ze vertelde mij ook dat de vriendin. Die woonde ergens anders, ze noemde het adres wel. Ik weet het niet meer zeker, maar ik denk de [straat 2], vlakbij het tankstation. Die nieuwe vriendin moest ook dood, maar ze had daar nog geen plan voor. Ze heeft me ook nog verteld dat een vriend van [slachtoffer 1] ook veel geld had en dat ze die ook nog wilde laten overvallen. Dat was de vriend die altijd bij hem was of zo. Die vriend had 3 paarden en woont in [woonplaats 2]. Hij zou ook veel geld in huis. De ex wilde mij dat wel laten zien.
V: Heeft ze het wel over wapens of vuurwapens gehad?
A: Ja. Ze heeft me een foto laten zien uit haar telefoon. Ze liet me een foto van een vuurwapen zien, een pistool. Een klein dingetje. Ik schat ongeveer 20 cm lang. Ik zag dat het een zilver- met goudkleurig pistool was. Ik zag dat het pistool op een bed lag, althans een deken. Ik denk dat het een bed was. Ze zei tegen mij: Die heb ik thuis.
Blz. 47-52: de verklaring van aangever [slachtoffer 1], afgelegd op 5 februari 2016:
Ik doe aangifte van bedreiging, poging tot doodslag en poging tot moord tegen mijn
ex-vriendin [verdachte]. Ik hoor van u dat [verdachte] mogelijk iemand heeft ingehuurd om mij of mijn vriendin [slachtoffer 2] iets aan te doen. Ik heb dit zelf ook al
gehoord, omdat er een jongen bij mij in de winkel is geweest om mij te waarschuwen.
Ook heeft [verdachte] mij meerdere keren bedreigd. Zij heeft tegen mij onder andere
gezegd: ‘Ik maak je kapot. Dit heeft ze niet één keer gezegd, maar wel tien keer. Ik heb dit bijna allemaal doorgegeven aan jullie collega [verbalisant 2]. Ik voel mij hierdoor ernstig bedreigd en vrees voor mijn leven, het leven van mijn huidige vrienden [slachtoffer 2].
Volgens mij in maart of april 2013 kwam [verdachte] veelvuldig bij mij in mijn winkel [winkel slachtoffer 1] aan de [adres 4] te [plaats]. Zo is er een relatie ontstaan.
Afgelopen jaar, 26 november, is een jongen in de winkel geweest om mij te waarschuwen. Hij heeft toen gesproken met mijn dochter [dochter slachtoffer 1]. [dochter slachtoffer 1] stond op donderdag 26 november in winkel. Zij werkt op donderdag bijna altijd in de winkel. [dochter slachtoffer 1] vertelde mij dat er op deze avond een jongen in de winkel binnenkomt. Hij vroeg [dochter slachtoffer 1] of ik als haar vader een relatie heb gehad met een Dominicaanse of iets dergelijks. Ik weet het niet precies. Die jongen wist toen vrij gedetailleerd te vertellen wat er gaande was. [dochter slachtoffer 1] vertelde
mij toen dat er geld was geboden, volgens mij 2.000 euro, om mij te vermoorden of andere dingen te doen. Die jongen heeft toen gezegd: “ik vertel jou dat, omdat er geld is geboden, maar ik wil niet hebben dat jouw vader iets overkomt”.
Veertien dagen geleden, dus volgens mij op 22 januari 2016, kwam die jongen bij mij
in de winkel. Ik dacht toen direct dat hij het weleens kon zijn. Die jongen kon mij in details vertellen dat ik aan de [adres 1] woonde. Dat ik een bus had, dat vertelde hij.
En hij vertelde dat twee van zijn kameraden geld was geboden. Zij hadden allebei 100
euro aangenomen als aanbetaling om mijn benen te breken en mij de tanden uit de mond
te slaan, maar hij vertelde mij ook dat zij het ook niet gingen doen. Hij gaf mij zijn naam en telefoonnummer. Ik heb dit genoteerd op een briefje. Hij wilde zijn verhaal wel doen bij de politie.
Noot verbalisant: Aangever [slachtoffer 1] laat ons een briefje zien, waarop hij heeft
genoteerd de naam [getuige 1] met het telefoonnummer [telefoonnummer].
Ik heb wel vaste gewoontes.
Ik doe donderdag ‘s avonds aan biljarten. Van de drie weken doe ik twee weken wel
mee. Het is verschillend waar ik dat doe. Ik kom ook wel eens in andere cafés door de
competitie. Zij weet dit wel. Zij is een keer mee geweest naar het café.
Soms bestel ik wel eens een slof sigaretten voor een kameraad, de heer [getuige 2]. Die neem ik dan voor hem mee. Hij helpt ook wel eens in de winkel. De heer [getuige 2] woont in een boerderijtje aan de [adres 5] in [woonplaats 2]. Hij heeft geen vee of iets dergelijks, maar vroeger hadden wij daar twee paarden staan.
Blz. 67-70: de verklaring van aangever [slachtoffer 2], afgelegd op 8 februari 2016.
Zij deed aangifte en verklaarde het volgende over het in de aanhef vermelde incident (poging doodslag/moord), dat plaatsvond tussen 26 november 2015 en 5 februari 2016.
In november 2015 was ik met mijn begeleider bij het winkelcentrum. Mijn kinderen
waren toen op school. [verdachte] was toen met een andere vrouw ook bij het winkelcentrum. [verdachte] had een gebroken glas en een vleeshamer bij zich. [verdachte] en die andere vrouw maakte de hele tijd een snijdende beweging langs de keel. U vraagt mij wat ik kan zeggen over 26 november 2015. Ik was boodschappen aan het doen in het winkelcentrum. Ik was daar met een vriendin. [verdachte] liep daar met diezelfde vrouw als toen ik was aangevallen. [verdachte] zag mij en ik liep direct weg. [verdachte] liep naar ons toe. Zij zag dat ik met iemand sprak, maar ze stopte niet. Ik heb toen mijn begeleiding gebeld en gezegd dat ik niet meer weg durfde. De politie is uiteindelijk gekomen en [verdachte] en die vrouw zijn gearresteerd toen.
Blz. 108-110: de verklaring van de getuige [dochter slachtoffer 1]:
Mijn vader is [slachtoffer 1]. Hij heeft een tijd een relatie gehad. Het is al wel een
tijd terug. Ik denk dat het in 2013 is geweest. Ik weet haar achternaam niet, maar ze
heet [verdachte]. Ergens in december 2015, maar ik kan er ook naast zitten, kwam er een jongen in de winkel. Hij vroeg mij of de man van de winkel mijn vader was. Hij vroeg mij toen of mijn vader een Dominicaanse ex-vriendin had. Hij vertelde mij toen dat zij hem had gevraagd om mijn vaders benen te breken. Hij wou het gewoon vertellen omdat hij er helemaal niets mee te maken wilde hebben. Hij was gewoon bang dat er wel iets zou gebeuren en dan had hij het in ieder geval gezegd. Hij vertelde verder dat zij hem € 2.000 had geboden om mijn vaders benen te breken en te vermoorden. Ik wist dat het om [verdachte] ging, omdat hij zei dat het om een Dominicaanse vrouw ging en dat zij een ex-vriendin was van mijn vader. Hij vertelde verder nog dat hij later wel terug zou komen om met mijn vader te praten.
Blz. 111-114: de verklaring van de getuige [getuige 2], afgelegd op 18 februari 2016 (vraag-antwoord)vorm:
A: De heer [slachtoffer 1] is een goede kameraad van mij. Wij steunen elkaar door dik en dun. Wij gaan ook samen op vakantie. Elk jaar gaan wij een weekje weg met zijn beiden.
V: Hoe lang kent u de heer [slachtoffer 1]?
A: Eigenlijk al van heel vroeger, toen wij 16 waren.
V:Wat kunt u zeggen over zijn relaties?
A: Dat was [slachtoffer 2]. Op een gegeven moment klikte dat niet en toen leerde hij [verdachte] kende. Naar schatting heeft hij daar een halfjaar of driekwart jaar mee gelopen. Dit had meer met [verdachte] te maken dan met [slachtoffer 1]. En toen begonnen de vervelende dingen voor [slachtoffer 1]. Het hield gewoon niet op.
[verdachte] heeft toen een winkelverbod gekregen, maar ze lapte alles aan haar laars.
V: Weet u wanneer zij een relatie hebben gehad?
A: Ik schat zo’n anderhalf â twee jaar geleden dat zij in een relatie hebben gehad. In die periode is
[verdachte] ook bij mij in huis geweest, dus zij kent mijn huis. Ik woon nog steeds op hetzelfde adres. Er liepen ook altijd twee paarden op stal.
V: Over welke winkel hebben wij het?
A: Slijterij [winkel slachtoffer 1] aan de [straat 1] in [plaats].
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 april 2016, zakelijk weergegeven, inhoudende het relaas van de verbalisant [verbalisant 3]:
In onderhavig onderzoek werden in de woning van de verdachte [verdachte] meerdere GSM’s aangetroffen en in beslag genomen. Deze GSM’s werden onderzocht. In het geheugen van een Sony Xperia (kvi pagina 275-276) werden meerdere geluidsfragmenten van WhatsApp gesprekken aangetroffen. De geluidsfragmenten zijn veiliggesteld en op een CD overgezet. Deze fragmenten zijn beluisterd en uitgewerkt in een proces-verbaal. Het betreft WhatsApp gesprekken tussen een vrouw (verdachte [verdachte]) en een man (NN vermoedelijk van Antilliaanse afkomst) in april, mei en juni 2015.
Uit de fragmenten wordt duidelijk dat verdachte [verdachte] contact heeft met de man omtrent “het pakken van die man”. Op 19 april 2015 zegt de man dat hij geen auto heeft en op zijn broer moet wachten. Op 24 mei 2015 zegt verdachte [verdachte]: “ik wil dat jij pakken iemand”. In een later gesprek zegt de man dat hij in de drankenwinkel is geweest maar dat “de man” er niet was. Op 3 juni 2015 belooft de man dat hij “het morgenochtend gaat doen”. Hierop reageert verdachte [verdachte] dat “hij en die Afrikaanse bang zijn”. Op 7 juni 2015 reageert verdachte [verdachte] boos en zegt: “jij zeggen mij jij pakken die man en jij niet gedaan”.
Alle gesprekken zijn woordelijk uitgewerkt in bijgevoegd proces-verbaal.
De geluidsopnames werden door collega’s die betrokken waren bij dit onderzoek en het TGO
onderzoek Botswana beluisterd. De stem van de man kon niet worden herkend. Mogelijk betreft het getuige [betrokkene] of diens broer getuige [getuige 3]. In een gesprek van 19 april 2015 heeft de man het over zijn broer “die de auto mee heeft”. Uit historische verkeersgegevens, opgevraagd vanaf 1 oktober 2015, blijkt dat er regelmatig contact is tussen deze getuigen en de verdachte [verdachte].
De stem van de vrouw werd door wijkagent [verbalisant 2] herkend als zijnde de stem van de
verdachte [verdachte]. Uit hoofde van zijn werkzaamheden heeft hij veelvuldig contact gehad met verdachte [verdachte].
Blz. 196-197 het proces-verbaal van doorzoeking van de rechter-commissaris, zakelijk weergegeven, inhoudende:
Op 5 februari 2016 heeft de rechter-commissaris doorzoeking gedaan in de strafzaak tegen [verdachte] in de woning aan de [adres 6] in [woonplaats 1].
In de woning is een busje pepperspray aangetroffen en door de politie in beslag genomen.
Blz. 290: de kennisgeving van inbeslagneming, waarop is vermeld: Plaats [adres 6] in [woonplaats 1], beslagene [verdachte], grondslag artikel 49 Wet wapens en munitie; voorwerp: busje CS-gas, pepperspray, merk 10 Millionen.
Wat betreft feiten 5 en 6 (parketnummer 08/730750-15):
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit bladzijden uit het dossier van de politie Oost-Nederland, met nummer PL0600-2015578229 en welk geheel is doorgenummerd blz. 1 tot en met blz. 19. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
Blz. 3-5: het proces-verbaal van aangifte, zakelijk weergegeven, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 2], afgelegd op 26 november 2015:
"Ik doe aangifte van bedreiging tegen mij door mishandeling door [verdachte]
. Tevens doe ik aangifte van het overtreden van een contactverbod door diezelfde
[verdachte]. Ik heb al sinds meer dan een jaar problemen met [verdachte] en ik ben door haar meerdere keren bedreigd en mishandeld. Ik heb op 5 oktober 2015 omstreeks 13:15 uur meerdere klappen gekregen met een vleeshamer van [verdachte] en de vrouw die destijds bij haar was. Ik heb na het incident van 5 oktober 2015 een aware-system van Kadera. Ik draag dat alarm altijd bij me als ik naar buiten ga. Vandaag, 26 november 2015, wilde ik omstreeks 15:15 uur nog een boodschap doen bij de [supermarkt], de supermarkt gelegen aan de [straat 1] te Enschede. Toen ik omstreeks genoemde tijd de winkel uitkwam zag ik op ongeveer 5 - 10 meter afstand van mij [verdachte] staan. Ik zag dat [verdachte] in gezelschap was van een mij bekende vrouw, de zus van [verdachte].
Ik liep niet alleen, ik was in gezelschap van een vriendin [naam]. Ik zei tegen mijn vriendin dat ik bang was voor [verdachte] en dat ik haar gezien had. Kort daarna zag ik dat [verdachte] mij in de gaten kreeg en ik zag dat ze bewust in mijn richting liep. Ik zag hoe [verdachte] een snijdende beweging maakten met haar vingers langs haar hals. Dit gebaar was hetzelfde als de vorige keer in oktober. Ik was zo bang dat ik op de alarmknop gedrukt heb.
Ik heb begrepen dat [verdachte] naar aanleiding van de door mij gedane aangifte van 5 oktober 2015 een contactverbod heeft opgelegd gekregen als uitkomst van overleg door het Veiligheidshuis Twente. Door naar mij toe te lopen vanmiddag en mij aan te kijken en de snijbeweging te maken heeft zij naar mijn mening het contactverbod overtreden.
Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
Blz. 6: een door de officier van justitie mr. Mienke ondertekende gedragsaanwijzing (artikel 509hh van het Wetboek van Strafvordering) gedateerd 6 oktober 2015 en, zakelijk weergegeven, inhoudende:
Overwegende dat tegen de verdachte [verdachte], geboren [geboortedag] 1972 te [geboorteplaats], wonende te [woonplaats 1], [adres 6], de verdenking is gerezen dat hij een strafbaar feit heeft gepleegd in verband waarmee vrees bestaat voor ernstig belastend gedrag van de verdachte jegens personen.
Overwegende dat is gebleken van ernstige bezwaren tegen verdachte ter zake openlijk geweld gepleegd op 5 oktober 2015 te Enschede.
Beveelt de verdachte: zich te onthouden van contact met de volgende perso(o)n(en): [slachtoffer 2].
De gedragsaanwijzing gaat in met ingang vanaf heden en blijft van kracht voor een periode van 90 dagen.
Blz. 7-8: Het proces-verbaal van bevindingen van 26 november 2016, zakelijk weergegeven, inhoudende het relaas van de verbalisant [verbalisant 4]:
Op 26 november 2015, omstreeks 15.45 uur was ik, verbalisant [verbalisant 4], belast met een noodhulp surveillancedienst te Enschede. Ik deed dienst samen met mijn collega [verbalisant 5]. Op bovengenoemde tijd kregen wij van de centralist het verzoek om te rijden naar de [straat 1] te Enschede. Hier zou een persoon staan die haar persoonlijke alarmknop had ingedrukt. De melding van dit apparaat werd uit gepeild ter hoogte van de [adres 7] te Enschede. Dit is ter hoogte van het winkelcentrum.
Ik, [verbalisant 4], keek in de richting van de [supermarkt] op het winkelcentrum en ik zag toen een
viertal vrouwen. Ik zag dat dit om een blanke vrouw en drie donkere vrouwen ging. Toen wij het parkeerterrein van het winkelcentrum opreden zag ik dat er twee donkere vrouwen wegliepen en liepen in de richting van de [straat 3]. Ik zag dat er nu nog een vrouw met een donkere huidskleur stond. Wel was er een ander blanke vrouw bij gekomen. Later bleek zij de begeleidster van aangeefster [slachtoffer 2] te zijn. Ik, [verbalisant 4], hoorde dat de vrouw zei dat zij [slachtoffer 2] was en dat zij zojuist bedreigd was door [verdachte]. Dit terwijl [verdachte] geen contact met haar mocht hebben. Hiervoor zou zelfs een gedragsaanwijzing zijn. Dit werd verteld door de begeleidster van [slachtoffer 2]. Aangeefster [slachtoffer 2] vertelde ons dat de vrouwen die net wegliepen de vrouwen waren die haar zojuist hadden bedreigd.
Ik, [verbalisant 4], zag dat mijn collega [verbalisant 5] achter de vrouwen aanliep en dat collega [verbalisant 5] de vrouwen ter hoogte van de [straat 3] had ingehaald en hen tot stilstand had gedwongen. Ik verbalisant [verbalisant 4] ben weer in ons dienstvoertuig gestapt en ben gereden in de richting van mijn collega [verbalisant 5]. Toen ik bij haar was en uitstapte herkende ik de vrouw met de lichte lange jas en het zwarte haar als de vrouw die ik tijdens het aanrijden naar de melding toe had zien staan bij aangeefster. Ik heb toen met collega [verbalisant 5] besloten dat wij [verdachte] gingen aanhouden ter zake het overtreden van de gedragsaanwijzing.
Nadat wij de verdachte [verdachte] hadden aangehouden ben ik, [verbalisant 4], teruggegaan naar aangeefster [slachtoffer 2]. Zij vertelde toen dat zij door [verdachte] met de dood was bedreigd en dat Rodriguez daarbij haar vinger langs de keel had gehaald om het geheel te verduidelijken.
Het proces-verbaal verhoor van getuige, zakelijk weergegeven, inhoudende de verklaring van [getuige 4], afgelegd op 26 november 2015:
Ik was vandaag in Enschede omdat ik wat op wilde halen bij mijn vriendin [slachtoffer 2]. Omstreeks 15.15 uur zijn wij naar de [supermarkt] gegaan. Ik hoorde hoe [slachtoffer 2] tegen mij zei “O my God, there she is”. Ik hoorde dat [slachtoffer 2] zei dat zij buiten op de parkeerplaats [verdachte] herkende. Toen we net buiten waren zag ik dat de vrouw die [slachtoffer 2] mij aangewezen had als [verdachte] een snijdende beweging met haar vingers langs haar keel maakte.
Wat betreft feit 7 (parketnummer 08/129241-16):
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit bladzijden uit het dossier van de politie Oost-Nederland, met nummer PL0600-2015475926 en welk geheel is doorgenummerd blz. 1 tot en met blz. 39. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
Blz. 4-6: het proces-verbaal van aangifte, zakelijk weergegeven, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 1]:
Ik doe aangifte van vernieling. De verdachte heeft goederen, welke mij geheel in eigendom toebehoren, zonder enig recht of toestemming vernield.
Op 29 september 2015 was ik aan het werk in mijn slijterij "[winkel slachtoffer 1]", gevestigd aan de [adres 4] te [plaats]. Op genoemde datum zag ik dat [verdachte] met haar fiets voor mijn slijterij stopte.
Ik zag dat [verdachte] net de drempel over was en een pak bokbier van het merk Heineken van een stelling pakte. Ik zag dat [verdachte] dit keihard op de grond kapot gooide. Dit
ging met kracht en doelbewust. Ik zag dat [verdachte] vervolgens nog een pak bokbier van
het merk Heineken pakte en dit pak kapot gooide op de grond van de slijterij.
Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
Blz. 36-39: Het proces-verbaal verhoor van verdachte, zakelijk weergegeven, inhoudende
(vraag-antwoordvorm), afgelegd op 30 september 2015:
V: Wat kan jij vertellen over wat er gisteren is gebeurd in de slijterij?
A: Ik was boos.
V: Wat is er nog meer gebeurd in de slijterij?
A: Toen de politie weg was ben ik naar de winkel van [slachtoffer 1] gegaan. Ik ben de winkel in gelopen en ik heb daar 2 sixpacks met bier kapot gegooid op de grond.