In deze zaak vorderden eisers, [A] en [B], betaling van een bedrag van € 30.000,-- van gedaagden, [C] en [D], op basis van een schuldverklaring uit 2006. Eisers stelden dat zij recht hadden op dit bedrag, vermeerderd met rente en buitengerechtelijke kosten, omdat zij aandeelhouders waren van een vennootschap die betrokken was bij de herontwikkeling van een pand. Gedaagden betwistten de vordering en voerden aan dat de vordering was verjaard. De rechtbank Overijssel oordeelde dat de vordering was verjaard op basis van artikel 3:307 lid 1 BW, omdat de eisers niet tijdig een stuitingshandeling hadden verricht. De rechtbank wees de vorderingen van eisers af en veroordeelde hen in de proceskosten van gedaagden, die op € 2.043,00 werden begroot. De uitspraak werd gedaan op 29 maart 2017.