Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
1.De procedure
- de dagvaarding van 24 maart 2017;
- de bij brief van 31 maart 2017 overgelegde producties alsmede de eis in reconventie van de man;
- de pleitnota van de man.
Rechtbank Overijssel
In deze zaak, die voor de Rechtbank Overijssel is behandeld, betreft het een kort geding tussen twee partijen, aangeduid als de vrouw en de man, die in een huwelijkse gemeenschap van goederen waren gehuwd. Het huwelijk is ontbonden op 13 augustus 2014, en de echtscheidingsbeschikking is op 3 oktober 2014 ingeschreven. De partijen waren gezamenlijk eigenaar van een woning die op 13 oktober 2016 is verkocht voor € 195.000,-, terwijl er een hypotheekschuld van € 232.000,- op rustte. De vrouw vorderde in conventie dat de man de resterende restschuld van € 12.655,94 voor zijn rekening zou nemen en dat hij een bedrag van € 6.193,30 aan haar zou vergoeden, dat voortvloeide uit een aan de hypotheek gekoppelde beleggingsverzekering. De man betwistte deze vorderingen en vorderde in reconventie een finale afrekening van de restschuld, waarbij hij stelde dat beide partijen deze schuld bij helfte dienden te dragen.
De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de partijen in het echtscheidingsconvenant hadden afgesproken dat de restschuld bij helfte zou worden verdeeld. De vrouw had niet aangetoond dat de man onrechtmatig had gehandeld door de woning voor een te lage prijs te verkopen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de man de helft van de premies van de levensverzekering aan de vrouw diende te vergoeden, en dat de man uiteindelijk € 1.031,50 aan de vrouw moest betalen, te vermeerderen met wettelijke rente. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten droeg.