ECLI:NL:RBOVE:2017:1595

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
11 april 2017
Publicatiedatum
11 april 2017
Zaaknummer
08/730589-16 (P) en 10/680473-13 (Tul)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor diefstal uit bedrijfspand met schadevergoeding aan benadeelde partij

Op 11 april 2017 heeft de Rechtbank Overijssel in Almelo uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 47-jarige man, die samen met een medeverdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal van tassen en portemonnees uit een bedrijfspand in Oldenzaal. De rechtbank heeft de man veroordeeld tot een taakstraf van 240 uur en een gevangenisstraf van vier maanden, die tenuitvoer zal worden gelegd van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich samen met anderen op 24 augustus 2016 schuldig heeft gemaakt aan de diefstal, waarbij goederen ter waarde van ongeveer 35.395 euro zijn weggenomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De verdachte heeft het feit bekend en de rechtbank heeft de bewijsmiddelen opgesomd, waaronder de bekennende verklaring van de verdachte en het proces-verbaal van aangifte. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij, een bedrijf dat schade heeft geleden door de diefstal, toegewezen tot een bedrag van 36.823,75 euro, te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank heeft ook de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf gedeeltelijk toegewezen, omdat de verdachte zich tijdens de proeftijd opnieuw schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is gepleegd en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

Rechtbank Overijssel

Afdeling Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummers: 08/730589-16 (P) en 10/680473-13 (Tul)
Datum vonnis: 11 april 2017
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1969 te [geboorteplaats] ,
wonende in [postcode] [woonplaats] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 28 maart 2017.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. M. Haan en van hetgeen door verdachte en de raadsman mr. R.A. Kaarls, advocaat te 's-Gravenhage, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan diefstal van dozen met tassen en portemonnees uit een bedrijfspand in Oldenzaal.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij
op of omstreeks 24 augustus 2016
te Oldenzaal
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een (bedrijfs)pand
heeft weggenomen twaalf, althans een of meer (kartonnen) dozen (inhoudende
107, althans een of meer portemonnees en/of 151, althans een of meer tassen,
ter waarde van (in totaal) ongeveer Euro 35.395,--), in elk geval enig(e)
goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijf 1] , in elk geval aan
een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders,
waarbij verdachte en/of zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het
misdrijf hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen goederen onder
zijn/haar/hun bereik hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking
en/ inklimming.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1.
De bewijsmiddelen
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen [1] .
het proces-verbaal van verhoor van verdachte ter terechtzitting, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin Sv;
het proces-verbaal van aangifte van [benadeelde] van 25 augustus 2016, pag. 5 t/m 6.
4.2.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de bovengenoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
hij op 24 augustus 2016 te Oldenzaal tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een bedrijfspand heeft weggenomen twaalf dozen inhoudende 107 portemonnees en 151 tassen, ter waarde van in totaal ongeveer 35.395,-- euro, toebehorende aan [bedrijf 1] , waarbij verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en die weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van inklimming.
De rechtbank heeft de in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte wordt hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 310 en 311 van het Wetboek van strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert op:
het misdrijf:
diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van inklimming.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het ten laste gelegde feit wordt veroordeeld tot een taakstraf van 240 uur subsidiair 120 dagen hechtenis, met aftrek van de tijd die verdachte in preventieve hechtenis heeft doorgebracht en een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren met algemeen reclasseringstoezicht. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat de vordering tot tenuitvoerlegging wordt toegewezen voor een gedeelte van drie maanden.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte bij de strafmaat. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou betekenen dat de goede weg die verdachte met hulp van de reclassering is ingeslagen doorbroken zou worden.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank vindt daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft zich samen met zijn medeverdachte schuldig gemaakt aan een vermogensdelict, te weten (gekwalificeerde) diefstal van twaalf dozen met portemonnees en tassen ter waarde van ongeveer 35.395,-- euro uit een bedrijfspand. Verdachte is samen met zijn mededader vanuit het Westen van Nederland naar Twente gereden om strafbare feiten te plegen. Verdachte en zijn mededader hadden daarbij de inschatting gemaakt dat de pakkans in het Oosten van het land kleiner is en zijn aldus berekenend te werk gegaan. Verdachte heeft met zijn handelen niet alleen aanzienlijke financiële schade veroorzaakt, ook heeft hij door het plegen van het feit blijk gegeven geen enkel respect te hebben voor de eigendommen van een ander.
De rechtbank neemt bij de strafoplegging als uitgangspunt de door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) vastgestelde oriëntatiepunten voor straftoemeting. Die oriëntatiepunten geven als uitgangspunt voor een diefstal (via inbraak) uit een bedrijfspand, een taakstraf van 120 uren, voor zover er geen sprake is van recidive.
Straf vermeerderend vindt de rechtbank in dit geval ook de forse omvang van de door verdachten toegebrachte schade.
De rechtbank zal bij de straftoemeting ook rekening houden met de justitiële documentatie van verdachte, waaruit blijkt dat hij diverse malen voor soortgelijke delicten, met justitie in aanraking is geweest. Verdachte heeft zich van de in die veroordelingen gelegen waarschuwingen onvoldoende aangetrokken en heeft zich wederom schuldig gemaakt aan een strafbaar feit. De rechtbank weegt dit in het nadeel van verdachte mee.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf tevens acht geslagen op het over verdachte opgemaakte reclasseringsrapport van 16 februari 2017.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf voor de duur van 240 uur passend en geboden is. Daarnaast zal de rechtbank de vordering tot tenuitvoerlegging toewijzen voor een gedeelte van vier maanden gevangenisstraf.

8.De schade van benadeelden

8.1
De vordering van de benadeelde partij
[bedrijf 1] . heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 36.823,75, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
  • materiële schade goederen ad € 34.530,00;
  • onderzoekskosten ad € 2.293,75.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot (hoofdelijke) toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [bedrijf 1] . inclusief de rente. Tevens heeft de officier van justitie de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat de vordering van de benadeelde partij [bedrijf 1] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu het onduidelijk is of er rechtstreekse schade is geleden door de benadeelde partij. Volgens de raadsman is [bedrijf 1] niet de eigenaar van de gestolen goederen, maar [bedrijf 2] . Ook zijn de onderzoekskosten van [bedrijf 3] onvoldoende gemotiveerd.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij [bedrijf 1] . De opgevoerde schadeposten zijn onderbouwd en aannemelijk. In het bijzonder is voldoende komen vast te staan dat [bedrijf 1] rechtstreeks schade heeft geleden en niet [bedrijf 2] . De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen tot een bedrag van € 36.823,75 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd.
8.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft verzocht om de schadevergoedingsmaatregel niet op te leggen nu de benadeelde partij een bedrijf is dat voldoende in staat moet worden geacht om de vordering zelf te incasseren.
De officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank ziet in dit geval geen reden de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f Sr op te leggen.

9.De vordering tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering tot tenuitvoerlegging wordt toegewezen voor een gedeelte van drie maanden.
De raadsman heeft verzocht om afwijzing van de vordering en om verlenging van de proeftijd gezien verdachtes persoonlijke omstandigheden.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering van de officier van justitie, die aanvankelijk zag op de tenuitvoerlegging van zes maanden voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf, gedeeltelijk moet worden toegewezen. Het is gebleken dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan het plegen van een nieuw strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. De rechtbank zal daarom gelasten dat de niet ten uitvoer gelegde straf voor een gedeelte van vier maanden zal worden tenuitvoergelegd. Daarnaast zal de rechtbank overigens gelasten dat de proeftijd verlengd wordt met één jaar.

10.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 22c, 22d en 27 Sr.

11.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
  • verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
  • verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
  • verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
s
trafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
straf
  • veroordeelt verdachte tot een
  • beveelt, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
  • beveelt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de taakstraf in mindering wordt gebracht, waarbij als maatstaf geldt dat voor de eerste 60 in verzekering of voorlopige hechtenis doorgebrachte dagen, twee uren en voor de resterende dagen één uur per dag aftrek plaatsvindt;
schadevergoeding
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [bedrijf 1] . van een bedrag van
  • veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
tenuitvoerlegging voorwaardelijke straf
  • gelast de
  • gelast dat de proeftijd voor het restant van de voorwaardelijke straf wordt verlengd met één jaar.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.C.S. Koppes, voorzitter, mr. G.J. Stoové en mr. A. Skerka, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. Akfidan-Turan, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 11 april 2017.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit bladzijden uit het dossier van de Politie Eenheid Oost-Nederland, district Twente, Basisteam Noordoost-Twente met nummer PL0600-2016418694 van 30 november 2016, en uit het dossier van de Politie Eenheid Rotterdam, district Rotterdam-Zuid, Basisteam Feijenoord met nummer PL1700-2016367531-3 van 16 november 2016. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.