ECLI:NL:RBOVE:2017:1420

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
1 maart 2017
Publicatiedatum
30 maart 2017
Zaaknummer
5578576 \ HA VERZ 16-158
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet wegens verduistering van geld door werknemer

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Overijssel op 1 maart 2017 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van [verzoeker] tegen zijn werkgever, PartsPoint Group B.V. (hierna: Brezan), betreffende een ontslag op staande voet. [verzoeker], die sinds 2009 in dienst was bij Brezan, werd op 12 oktober 2016 op staande voet ontslagen wegens verduistering van een bedrag van € 33.500,-. Dit bedrag had hij, naar eigen zeggen, meegenomen om zijn neef te helpen, die in financiële problemen verkeerde. De werkgever stelde dat [verzoeker] opzettelijk geld had verduisterd en dat dit een dringende reden voor ontslag vormde.

De procedure begon met een verzoekschrift van [verzoeker] dat op 12 december 2016 ter griffie was ingediend. Brezan voerde verweer en deed een voorwaardelijk tegenverzoek. De kantonrechter oordeelde dat Brezan voldoende bewijs had geleverd voor de dringende reden van het ontslag. De kantonrechter concludeerde dat [verzoeker] zich schuldig had gemaakt aan het opzettelijk toe-eigenen van geld van de werkgever, wat het vertrouwen van de werkgever ernstig had geschaad. De kantonrechter wees het verzoek van [verzoeker] tot vernietiging van het ontslag af en veroordeelde hem in de proceskosten.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor werkgevers om zorgvuldig te handelen bij ontslag op staande voet en bevestigt dat het opzettelijk verduisteren van geld een dringende reden kan zijn voor ontslag. De kantonrechter oordeelde dat de persoonlijke omstandigheden van [verzoeker] niet opwogen tegen de ernst van zijn handelen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer : 5578576 \ HA VERZ 16-158
Beschikking van de kantonrechter van 1 maart 2017
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [plaats] ,
verzoekende partij, hierna te noemen [verzoeker] ,
gemachtigde: mr. J.W. Post, advocaat,
tegen
de besloten vennootschap PARTSPOINT GROUP B.V.,
gevestigd te Ede,
verwerende partij, hierna te noemen Brezan,
gemachtigde: mr. R.H. Stam, advocaat.

1.De procedure

1.1
[verzoeker] heeft een verzoekschrift ingediend, ingekomen ter griffie op
12 december 2016.
1.2
Brezan heeft een verweerschrift ingediend, tevens houdende een voorwaardelijk tegenverzoek.
1.3
Op 8 februari 2017 heeft een zitting plaatsgevonden. Ter gelegenheid daarvan is door mr. Post een pleitnota voorgedragen. De griffier heeft voorts aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht.

2.De feiten

2.1
Partspoint Group B.V. handelt onder de naam ‘Brezan’ in auto-onderdelen, accessoires, handgereedschappen, veiligheids- en reinigingsartikelen en persoonlijke beschermingsmiddelen.
2.2
[verzoeker] , geboren 17 november 1985, is op 13 augustus 2009 als vakantiekracht op tijdelijke basis in dienst getreden bij Brezan Automaterialen B.V. Aansluitend is [verzoeker] met ingang van 1 januari 2010 voor onbepaalde tijd in dienst gekomen. De laatste functie van [verzoeker] betrof de functie van Commercieel Logistiek Medewerker B op het verkooppunt van Brezan te Deventer tegen een salaris van € 1.658,76 bruto per maand exclusief vakantietoeslag en emolumenten.
2.3
Op 10 augustus 2009 heeft [verzoeker] de schriftelijke kasinstructie van Brezan ondertekend.
2.4
In de arbeidsovereenkomst is opgenomen dat het “bedrijfsreglement” en het “personeelsreglement” op de arbeidsovereenkomst van toepassing zijn.
2.5
In bijlage 8 van het personeelshandboek en in de huisregels van Brezan wordt het beleid van Brezan aangaande fraude beschreven. In de huisregels staat daarover
: Een fraude onderzoek kan gestart worden op basis van vermoedens en/of constateringen die door verschillende partijen kunnen zijn waargenomen. Bij constatering van fraude volgt ontslag op staande voet en bepaalt afdeling Qualitiy Assurance of er aangifte bij de politie wordt gedaan.
2.6
Op 7 oktober 2016 heeft [A] , de bedrijfsleider van Brezan Deventer, schriftelijk het volgende verklaard:
Op donderdag 6 oktober ’16 wilde mijn collega [verzoeker] mij spreken toen we na sluiting naar huis wilden gaan.
Hij vertelde mij dat hij iets doms had gedaan, en dat hij er zich ontzettend voor schaamde maar dat hij niet anders kon dan het mij vertellen.
[verzoeker] vertelde dat hij half augustus geld uit de bankstortingen mee had genomen. Om een neef te helpen had hij 30.000 achtergehouden en meegenomen nadat hij het wel als bankstorting had ingeboekt in ons SAP systeem.
Hij had verwacht dat hij het geld in korte tijd terug zou krijgen en wilde dat dan weer in de bestaande achtergehouden sealbags stoppen om alsnog met de storting mee te geven. Hij wilde perse niet dat iemand er achter zou komen omdat hij niet als dief bekend wilde komen te staan.
Het is hem niet gelukt om het geld terug te krijgen omdat zijn neef in detentie zat.
Toen begon hij zich te beseffen dat hij het geld niet zo snel ongemerkt kon terugbetalen. En dat dus het hoofdkantoor er achter zou komen dat er bankstortingen ontvreemd waren.
Hij zweerde mij dat hij het 100% zou terugbetalen maar wist niet wat hij nu moest beginnen. Toen ben ik met hem overeengekomen dat ik het zou melden bij mijn regiomanager [B] .
2.7
Op 7 oktober 2016 vindt er een gesprek plaats tussen de heer [C] en [D] van de afdeling Quality Assurance (hierna: afdeling QA) van Brezan en [verzoeker] . Een door hen opgestelde schriftelijke verklaring naar aanleiding van dit gesprek luidt:
(…)
Je vraagt me wanneer ik begonnen ben met stortingen mee naar huis te nemen. Ik vertel dat ik halverwege augustus 2016 hiermee begonnen ben. De reden hiervan is dat mijn neef financiële problemen heeft, en dat hij mij heeft gevraagd te helpen. Ik heb verder niet gevraagd waar hij dit geld voor nodig had. Toch heb ik mij dit erg aangetrokken, de band met mijn familie is sterker dan het eventueel verliezen van mijn baan. Ik heb toen besloten om stortingen mee naar huis te nemen en het geld aan mijn neef te geven. Ik vraag je of je neef momenteel in vast zit. Ik vertel je dat dit inderdaad zo is, meer wil ik er niet over kwijt.
Je vraagt me om hoeveel geld het gaat. Ik vertel je dat het om € 33.500 gaat. Ik heb een bedrag van € 10.000 teruggestopt in twee oude sealbags (22-9-2016 en 23-9-2016) en op 5-10-2016 meegegeven aan G4S. Dit geld had ik ontvangen na de verkoop van mijn auto. De totale schuld aan mijn werkgever Brezan Automaterialen resteert nu nog € 23.500,-.
Ik vraag je hoe je dat deed met de storting. Ik vertel je dat er veel contant geld binnenkomt in Deventer en dat er veel stortingen worden gemaakt van €5000. Ik gaf niet alle stortingen mee, maar hield bepaalde stortingen achter, en nam deze mee naar huis.
Ik vraag je wat je hebt overwogen om het te vertellen. Ik vertel je dat ik er niet goed van slaap en dat ik mijn verhaal kwijt moest.
Ik vraag je of je op 4-10-2016 bent gebeld door [E] van de afdeling QA over te hoge kassaldi en bankstortingen. Ik vertel je dat ik inderdaad ben gebeld door [E] en dat ik hem verteld hebt dat dit per direct opgelost zou worden.
Ik vraag je hoe je het geld gaat terugbetalen. Ik vertel je dat ik er alles aan zal doen om het geld zo snel mogelijk terug te betalen, ik wil niet te boek staan als een dief.
Ik vraag je of je overwogen hebt om naar een bank te gaan om het geld te lenen bij een bank? Ik vertel je dat ik dit niet overwogen hebt, maar dat ik achteraf gezien misschien beter het geld van mijn ouders of andere familie had kunnen lenen, dan had ik het geld direct kunnen krijgen.
Ik had geen opdracht of toestemming van mijn werkgever voor deze handelwijze. Nadat ik deze, in alle vrijheid afgelegde verklaring, heb doorgelezen, volhard ik hierbij en verklaar dat dit de waarheid is, Ik heb niets aan deze verklaring toe te voegen.
Aldus naar waarheid opgemaakt te Deventer en ondertekend d.d. 07 oktober 2016.
[verzoeker]
[handtekening]
[C] [D][handtekening] [handtekening]
2.8
Op 7 oktober 2016 heeft Brezan [verzoeker] geschorst. Per e-mailbericht van die datum schrijft Brezan aan [verzoeker] :
Middels deze brief bevestigen wij schriftelijk hetgeen wij u vandaag mondeling reeds verteld
hebben, en wel dat u met behoud van arbeidsvoorwaarden geschorst bent tot in ieder geval dinsdag 11 oktober 2016.
De schorsing komt voort uit een gesprek wat u vandaag gehad hebt met de heren [C] en [D] van de afdeling Quality Assurance.
De reden van de schorsing ligt gelegen in het feit dat op basis van een onderzoek naar verschillen in bankstortingen binnen het Brezan verkooppunt te Deventer waar u werkzaam bent als Commercieel Medewerker B, naar voren is gekomen dat u een totaalbedrag van Euro 33.500,- (geld wat van Brezan is) voor privé doeleinden hebt meegenomen naar huis. Dit feit heeft u vandaag ook schriftelijk verklaard. U hebt aangegeven inmiddels een bedrag van Euro 10.000,- te hebben teruggestopt in oude sealbags en te hebben meegegeven aan G4S wat betekent dat er nog een resterend bedrag vanEuro 23.500,- in uw bezit is.
Er komt veel contant geld binnen op het verkooppunt in Deventer, en geld wat gestort had moeten worden, is niet gestort, maar door u mee naar huis genomen om de financiële problemen van uw neef op te lossen.
Wij gaan er vanuit dat u begrijpt dat uw handelen volledig in strijd is met alle regels, normen en
waarden en dat wij daarom arbeidsrechtelijke maatregelen hebben moeten nemen. Gedurende uw
schorsing zullen wij vervolgonderzoek doen en eventuele verdere juridische stappen onderzoeken. Wij zullen op uiterlijk 11 oktober 2016 contact met u opnemen voor wat betreft het vervolgtraject.
U hebt verklaard er alles aan te doen om het geld van Brezan wat in uw bezit is terug te betalen.
Gedurende uw schoring bent u niet welkom op het verkooppunt en is het u verboden om contact te hebben met collega’s, klanten en leveranciers. U mag enkel en alleen contact hebben met de heren [C] en/of [D] . U dient te allen tijden voor hun beschikbaar te zijn tijdens de schorsing voor het beantwoorden van vragen en/of verzoeken.
Wij gaan er vanuit u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.
Deze brief wordt u zowel per email, als reguliere/aangetekende post verstuurd.
2.9
Op 12 oktober 2016 heeft Brezan [verzoeker] op staande voet ontslagen. In de schriftelijke mededeling, het e-mailbericht van 12 oktober 2016 (14:10 uur), betreffende dit ontslag schrijft [F] , de Manager Personeel & Organisatie van Brezan:
(…)
Wij zijn van mening dat op basis van de informatie die tot de schorsing heeft geleid, er voldoende bewijs is ten aanzien van uw gedrag en handelen om bewust en opzettelijk geld van Brezan toe te eigenen voor uw eigen financiële gewin.
Op basis hiervan hebben wij besloten u op staande voet te ontslaan. Het bewust en opzettelijk geld van Brezan toe-eigenen (verduisteren in dienstbetrekking) voor uw eigen financiële gewin is wat ons betreft de dringende reden om tot het ontslag op staande voet over te gaan.
Het ontslag op staande voet is vandaag aan u medegedeeld door de heer [C] (afdeling
QA) en wordt hierbij schriftelijk bevestigd.
U heeft vandaag aangegeven niet van plan te zijn het bedrag van Euro 23.500,- welke u zichzelf
heeft toegeëigend, terug te betalen. Derhalve zullen wij aangifte doen bij de politie en de geleden
schade op u verhalen. Mocht u alsnog besluiten wel zelf een terugbetalingsregeling te willen
aangaan, dan kunt u zich tot 13 oktober 17.00 uur schriftelijk ( [C] @partspoint.com)
melden bij de heer [C] .
Indien er eventueel nog andere feiten aan het licht komen, behouden wij ons het recht voor om
ook hiervoor aangifte te doen bij de politie en de geleden schade op u te verhalen.
(…)
2.1
Met betrekking tot het ontslag-gesprek verklaart [F] in een schriftelijke verklaring van 18 januari 2016 het volgende:
Middels dit schrijven verklaar ik vanuit mijn functie als Manager HR van PartsPoint Group het volgende.
Op 12 oktober 2016 heb ik samen met mijn collega, de heer [C] (Manager QA PartsPoint Group) om 10.00 uur een gesprek gevoerd met de heer [verzoeker] .
De heer [verzoeker] was op dat moment nog in dienst van onze organisatie, maar in het gesprek zouden wij de heer [verzoeker] op basis van het onderzoek, zie het dossier, een ontslag op staande voet geven.
Het gesprek heeft nog geen 5 minuten geduurd. Op het moment dat mijn collega, de heer [C] na een korte inleiding het ontslag op staande voet mededeelde aan de heer [verzoeker] , sprong de heer [verzoeker] letterlijk en figuurlijk overeind, pakte zijn jas en liep direct de kamer uit. De enige reactie die de heer [verzoeker] vervolgens in het weglopen heeft gegeven, was dat hij een zaak zou beginnen tegen ons, wij nog niet van hem af waren, en hij zou verklaren dat de handtekening die hij onder zijn eigen verklaring had geplaatst, zie het dossier, niet van hem was, en wij daardoor geen eigen verklaring van hem zouden hebben. Er is dus heel duidelijk door hem mondeling gezegd in het bijzijn van de heer [C] en mijzelf dat hij zou gaan ontkennen dat de door hem zelf geplaatste handtekening van hem was.
Mijn collega, de heer [C] , is de heer [verzoeker] nog achterna gelopen, maar er heeft geen verder gesprek meer plaatsgevonden, en de heer [verzoeker] heeft het pand verlaten. Ik heb de heer [verzoeker] zowel voor het gesprek van 12 oktober 2016 als daarna nooit (meer) gesproken.
Ik zal onder alle omstandigheden bovenstaande verklaren.
2.11
Op 1 november 2016 heeft Brezan bij de politie aangifte gedaan van verduistering van gelden, gepleegd door [verzoeker] .

3.Het verzoek

3.1
[verzoeker] verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
3.1.1
Primair
I. het door Brezan op 12 oktober 2016 gegeven ontslag op staande voet te vernietigen;
II. om [verzoeker] binnen 2 dagen na de te wijzen beschikking weer toe te laten de bedongen werkzaamheden te verrichten op straffe van een dwangsom van € 1.000,= per dag;
III. veroordeling van [verzoeker] om binnen 2 dagen na de te wijzen beschikking over te gaan tot betaling aan [verzoeker] van het overeengekomen salaris over de maanden oktober en november 2016 ten bedrage van € 3.317,52 bruto vermeerderd met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW en vermeerderd met de wettelijke rente;
IV. veroordeling van Brezan tot betaling van het overeengekomen salaris vanaf december 2016 tot aan de dag dat het dienstverband rechtsgeldig zal zijn geëindigd;
V. veroordeling van Brezan in de kosten van de procedure.
3.1.2
Subsidiair
I. toekenning aan hem en ten laste van Brezan van een billijke vergoeding ad € 40.000,= bruto, dan wel een in goede justitie te bepalen bedrag;
II. toekenning aan hem en ten laste van Brezan van een transitievergoeding van € 4.479,65 bruto;
III. toekenning aan hem van een bedrag van € 3.317,52 bruto terzake van het loon over de ten onrechte niet in acht genomen opzegtermijn;
IV. veroordeling van Brezan in de kosten van de procedure.
3.2
Brezan heeft verweer gevoerd en heeft geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek van [verzoeker] met veroordeling van [verzoeker] in de kosten van deze procedure.
3.3
Bij zelfstandig voorwaardelijk tegenverzoek en na wijziging daarvan ter zitting verzoekt Brezan voorwaardelijk - voor het geval het ontslag op staande voet wordt
vernietigd - , zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primairom de arbeidsovereenkomst onmiddellijk, zonder inachtneming van enige opzegtermijn te ontbinden, zonder toekenning van een (transitie)vergoeding, dan wel
subsidiaironder toekenning van de wettelijke transitievergoeding, dan wel een in goede justitie te bepalen vergoeding;
en voorts, zowel primair als subsidiair:
- voor recht te verklaren dat [verzoeker] aansprakelijk is voor de door Brezan geleden schade;
- [verzoeker] te veroordelen de schade, die zij ten gevolge van zijn handelen heeft
geleden, ter hoogte van een totaalbedrag van € € 35.527,-, dan wel een
in door de kantonrechter in goede justitie te bepalen bedrag, te vergoeden en
uiterlijk binnen veertien dagen na betekening van de beschikking tot
betaling daarvan over te gaan;
- veroordeling van [verzoeker] in de reële kosten van deze procedure.
3.4
De standpunten van partijen worden in hetgeen hierna wordt overwogen, voor zover van belang, nader besproken.

4.De beoordeling

Van het verzoek

4.1
[verzoeker] verzoekt om vernietiging van het hem op 12 oktober 2016 gegeven ontslag op staande voet. Zijn verzoekschrift is op 12 december 2016 ter griffie ontvangen. Gelet op het bepaalde in artikel 7:686a lid 4 BW is het verzoek daarmee tijdig ingediend.
4.2
[verzoeker] stelt in zijn verzoekschrift dat Brezan het ontslag op staande voet niet onverwijld aan hem heeft gegeven, zodat het ontslag op staande voet om die reden niet rechtsgeldig zou zijn gegeven. Met het oog op de jurisprudentie van de Hoge Raad (o.a. HR 15 februari 1980 NJ 1980, 328) overweegt de kantonrechter het volgende. De werkgever dient wanneer er een vermoeden is gerezen dat er sprake is van een dringende reden die aanleiding geeft voor een ontslag op staande voet, met de nodige voortvarendheid en zorgvuldigheid te handelen. Die zorgvuldigheid brengt mee dat de tijd die nodig is voor een noodzakelijk uit te voeren onderzoek gerechtvaardigd is. In het onderhavige geval is het vermoeden van de dringende reden op vrijdag 7 oktober 2016 bij de afdeling Quality Assurance van Brezan bekend geworden onder meer als gevolg van de verklaring van [A] (de bedrijfsleider te Deventer) en de verklaring van [verzoeker] die dag tegenover de heren [C] en [D] van QA. Dit heeft geleid tot de schorsing, die op vrijdag 7 oktober 2016 zowel mondeling als schriftelijk aan [verzoeker] bekend is gemaakt. In de week daarna is op woensdagochtend 12 oktober 2016 het ontslag op staande voet aan [verzoeker] meegedeeld. Volgens Brezan heeft zij de tussenliggende (werk)dagen gebruikt voor onderzoek naar feiten en omstandigheden die een nadere onderbouwing konden geven voor het vermoeden van de dringende reden, namelijk het bewust en opzettelijk toe-eigenen door [verzoeker] van gelden van zijn werkgever. Dat dit onderzoek heeft plaatsgevonden is door Brezan onderbouwd met onder andere een onderzoeksrapport van haar afdeling QA en dit onderzoek is overigens door [verzoeker] niet betwist. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft Brezan aldus genoegzaam onderbouwd dat zij met de nodige voortvarendheid en de nodige zorgvuldigheid heeft gehandeld. Derhalve is er op 12 oktober 2016 sprake van een onverwijld gegeven ontslag op staande voet. Dit ontslag is nog dezelfde dag schriftelijk aan [verzoeker] bevestigd. Daarmee is er sprake van een onverwijlde opzegging en een onverwijlde mededeling daarvan, zoals bedoeld in artikel 7:677 BW.
4.3
De dringende reden die door Brezan aan het ontslag ten grondslag is gelegd bestaat blijkens de ontslagbrief uit het
bewust en opzettelijk geld van Brezan toe-eigenen voor eigen financieel gewin. In de ontslagbrief gaat het vervolgens in de derde alinea om een geldbedrag van € 23.500,-. De kantonrechter leidt uit de bewoordingen van de genoemde reden in samenhang met het genoemde bedrag af dat het gaat om het verhaal van de kasstortingen en de sealbags uit de verklaring van [verzoeker] van 7 oktober 2016. [verzoeker] heeft weliswaar later ontkend dat hij de verklaring van 7 oktober 2016 heeft ondertekend, maar dit betekent niet dat aan deze verklaring geen betekenis meer toekomt. Dat [verzoeker] de ondertekening van die verklaring naderhand heeft betwist, doet niet af aan het feit dat deze verklaring mede is ondertekend door [C] en [D] . In het licht van het gesprek dat op 7 oktober 2016 heeft plaatsgevonden tussen [C] , [D] en [verzoeker] , mag naar het oordeel van de kantonrechter worden aangenomen dat de in de ontslagbrief genoemde reden voor het ontslag voor [verzoeker] duidelijk is geweest. De door Brezan in haar verweerschrift en ter zitting daarnaast nog genoemde verdachte kashandelingen komen in de omschrijving van de ontslaggrond in de ontslagbrief niet tot uitdrukking, zodat deze aspecten in het kader van de beoordeling van de dringende reden en de beoordeling van het verzoek van [verzoeker] buiten beschouwing moeten blijven.
4.4
Ten aanzien van de dringende reden heeft [verzoeker] in zijn verzoekschrift gesteld dat de dringende reden niet geldig is aangezien hij geen geld van Brezan heeft ontvreemd dan wel toegeëigend. Deze stelling is door Brezan in het verweerschrift en ter zitting uitvoerig weersproken. Dienaangaande overweegt de kantonrechter het volgende.
4.5
Met betrekking tot het onderzoek naar de dringende reden voert Brezan aan dat medewerker [E] van QA op 4 oktober 2016 heeft gebeld naar de vestiging van Brezan in Deventer, dit in verband met het volgens de administratie hoge kassaldo van het filiaal en een aantal bankstortingen die op dat moment nog niet door Brezan ontvangen waren. Brezan voert verder aan dat [E] toen heeft gesproken met [verzoeker] , aangezien de bedrijfsleider van Deventer, [A] , op dat moment niet aanwezig was. [verzoeker] heeft hierover in zijn eerste termijn ter zitting slechts gesteld dat hij zich een telefoontje van 4 oktober 2016 met [E] niet kan herinneren, waarbij hij overigens niet betwist dat er sprake was van ontbrekende kasstortingen. Voor zover deze enkele opmerking van [verzoeker] als een betwisting van het gevoerde telefoongesprek moet worden aangemerkt, is deze betwisting te summier, zeker in het licht van de inhoud van zijn verklaring van 7 oktober 2016. Ook al betwist [verzoeker] in deze procedure de juistheid van deze verklaring, dan had het toch op zijn weg gelegen om die betwisting nader toe te lichten. Meer in het bijzonder had die toelichting betrekking moeten hebben op de reden waarom het telefoongesprek van 4 oktober 2016 met [E] van QA in die verklaring wel is genoemd. Juist het ontbreken van kasstortingen staat centraal in het feitencomplex dat verband houdt met de dringende reden voor het gegeven ontslag. De telefonische melding van QA over ontbrekende kasstortingen op 4 oktober 2016 is daarom door [verzoeker] onvoldoende weersproken.
4.6
Voorts heeft Brezan aangevoerd dat uit onderzoek door QA is gebleken dat het ontbrekende geldbedrag van € 23.500,= betrekking heeft op een vijftal sealbags die zijn achtergehouden in de periode van 26 september 2016 tot en met 4 oktober 2016. Het ontbreken van deze sealbags en de daarbij behorende bankstortingen is door [verzoeker] niet weersproken. Verder stelt de kantonrechter vast dat [verzoeker] evenmin heeft weersproken dat het tot zijn taak behoorde om voor de afstortingen te zorgen en dat hij in genoemde periode bij deze afstortplicht betrokken was en dat de bedoelde sealbags daadwerkelijk door hem zijn meegenomen. Uit het onbesproken laten van genoemde feiten maakt de kantontrechter op dat [verzoeker] in bedoelde periode bij de bankafstortingen betrokken was. Nu hij nalaat om een toelichting te geven op zijn rol daarin, doet dat afbreuk aan de geloofwaardigheid van [verzoeker] met betrekking tot zijn betwisting van de ondertekende verklaring van 7 oktober 2016.
4.7
Wat eveneens afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van [verzoeker] is de processuele houding van [verzoeker] ten aanzien van het door Brezan in haar verweerschrift naar voren gebrachte gesprek tussen bedrijfsleider [A] en [verzoeker] op 6 oktober 2016. Brezan heeft ten aanzien hiervan een schriftelijke verklaring van [A] overgelegd en voert deze aan ter onderbouwing van de door haar opgevoerde dringende reden. In het verzoekschrift heeft [verzoeker] dit gesprek in het geheel niet besproken en in de eerste termijn van de mondelinge behandeling is [verzoeker] , hoewel daar gezien het verweerschrift van Brezan alle aanleiding toe was, niet ingegaan op (de inhoud van) deze verklaring. [verzoeker] laat het bij de kale betwisting dat hij tegenover [A] een dergelijke verklaring heeft afgelegd en verder laat hij datum, tijdstip en inhoud van het gesprek met [A] onbesproken.
4.8
Teneinde meer duidelijkheid te verkrijgen over het gesprek van 6 oktober 2016 tussen [A] en [verzoeker] heeft de kantonrechter beide heren op de zitting van 8 februari 2017 letterlijk tegenover elkaar gezet. [A] heeft in die setting in eigen woorden nogmaals verklaard wat er op 6 oktober 2016 rond sluitingstijd gebeurde. De inhoud van deze verklaring ter zitting sluit aan bij zijn eerdere verklaring daaromtrent. Vervolgens heeft [verzoeker] op de zitting een verklaring afgelegd. De kantonrechter stelt vast dat hij daarin een nog niet eerder in de procedure door hem naar voren gebrachte lezing van het gebeurde heeft gegeven. [verzoeker] verklaarde ter zitting dat het [A] was die hem benaderde op 6 oktober 2016 na sluitingstijd. [A] zou hem verteld hebben dat er geld miste en hem hebben gevraagd of hij daar meer van wist. De kantonrechter acht het opmerkelijk dat [A] als leidinggevende in deze lezing van het gebeurde, gewacht zou hebben tot hij na sluitingstijd met [verzoeker] buiten stond alvorens hij de vermissing van gelden zou hebben besproken met [verzoeker] . [verzoeker] heeft geen nadere toelichting gegeven op deze versie van het gebeurde op 6 oktober 2016. De processuele houding van [verzoeker] - bestaande in het aanvankelijk onbesproken laten van het gesprek met [A] op 6 oktober 2016 en het ter zitting afleggen van een afwijkende en geheel nieuwe verklaring daarover, alsmede het ontbreken van een logische toelichting daarop -, doet naar het oordeel van de kantonrechter verder afbreuk aan de geloofwaardigheid van de lezing van de feiten door [verzoeker] .
4.9
Zoals reeds is aangehaald, heeft [verzoeker] de inhoud van de verklaring van 7 oktober 2016 betwist en heeft hij de ondertekening daarvan door hem ontkend. De kantonrechter kan [verzoeker] echter niet volgen in zijn betwisting en ontkenning daarvan. Een deel van de onderbouwing daarvoor is gelegen in hetgeen reeds is overwogen met betrekking tot het telefoongesprek van 4 oktober 2016 en het gesprek van 6 oktober 2016. Voorts acht de kantonrechter van belang dat die verklaring niet alleen is ondertekend door [verzoeker] , maar dat deze mede is ondertekend door [C] en [D] . Dit gegeven draagt naar het oordeel van de kantonrechter bij aan de ongeloofwaardigheid van de ontkenning van [verzoeker] dat hij de verklaring heeft ondertekend. Daar komt bij dat [verzoeker] in zijn verzoekschrift en ter zitting wel erkent dat hij op 7 oktober 2016 met [C] en [D] heeft gesproken. Hij laat daarbij echter onbesproken wat er toen volgens hem is gezegd.
De kantonrechter merkt op dat de inhoud van de ondertekende verklaring van 7 oktober 2016 aansluit bij de hiervoor besproken verklaring van [A] , in die zin dat het ook in deze verklaring gaat over het mee naar huis nemen van stortingen van het Brezan-filiaal en het feit dat [verzoeker] er erg over in zat dat hij daarmee iets stoms gedaan had, wat hem er toe had gebracht om dat aan [A] te vertellen. Daar komt bij dat Brezan aanvankelijk onbetwist heeft aangevoerd dat haar medewerker [C] samen met een andere collega van QA, [naam 1] , op 20 oktober 2016 een bezoek heeft gebracht aan een klant van Brezan, [naam 2] . Uit het door [C] en [naam 1] opgemaakte gespreksverslag blijkt dat tijdens dit gesprek met [naam 2] [verzoeker] binnenkwam en dat [verzoeker] bij die gelegenheid nogmaals herhaalde dat hij stom was geweest, daarmee refererend aan zijn gesprek met [C] van 7 oktober 2016. Pas in de tweede termijn ter zitting is [verzoeker] ingegaan op het gesprek van 20 oktober 2016 bij het bedrijf van Altun. [verzoeker] betwist dan dat hij in dat gesprek zou hebben erkend wat er volgens Brezan gebeurd is en volgens [verzoeker] zou [naam 2] dat als getuige kunnen bevestigen. De kantonrechter komt echter niet toe aan nader bewijs op dit punt. [verzoeker] komt immers wederom pas in de tweede termijn op zitting met een niet eerder genoemde betwisting en met een weinig heldere nieuwe stellingname. Deze gang van zaken doet daarom opnieuw afbreuk aan de geloofwaardigheid van [verzoeker] .
4.1
Ten slotte is ten aanzien van de totstandkoming van de verklaring van 7 oktober 2016 van belang hetgeen Brezan heeft gesteld aangaande de reactie van [verzoeker] op de mondelinge mededeling van het ontslag op staande voet. Hiertoe heeft Brezan overgelegd de schriftelijke verklaring van 18 januari 2017 van de manager P&O, [F] . Die verklaart onder andere ‘
De enige reactie die de heer [verzoeker] vervolgens in het weglopen heeft gegeven, was dat hij een zaak zou beginnen tegen ons, wij nog niet van hem af waren, en hij zou verklaren dat de handtekening die hij onder zijn eigen verklaring had geplaatst, zie het dossier, niet van hem was, en wij daardoor geen eigen verklaring van hem zouden hebben.’Dat [verzoeker] zich op dergelijke wijze heeft uitgelaten, is door hem niet weersproken. [verzoeker] heeft deze verklaring van [F] volledig onbesproken gelaten. Uit het gegeven dat [verzoeker] op het moment van ontslag verwijst naar een verklaring met een onder zijn naam geplaatste handtekening, leidt de kantonrechter af dat er kennelijk ook voorheen een dergelijke verklaring bestond. Nu [verzoeker] hierover niets naders heeft gesteld, gaat de kantonrechter ervan uit dat de bedoelde uitlating van [verzoeker] betrekking had op de verklaring van 7 oktober 2016. Deze gebeurtenis ten tijde van het ontslaggesprek erodeert de geloofwaardigheid van [verzoeker] verder ten aanzien van zijn ontkenning van de verklaring van 7 oktober 2016. De kantonrechter kan daar dan ook niet vanuit gaan.
4.11
De kantonrechter concludeert daarom op grond van de verklaring van 7 oktober 2016, welke is ondertekend door [verzoeker] , [C] en [D] , gevoegd bij hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot het onderzoeksrapport van QA, de verklaring van [A] en de verklaring van [F] van 18 januari 2017, die de kantonrechter in hun onderlinge samenhang voldoende geloofwaardig en consistent acht, mede in aanmerking genomen de weinig heldere, niet consistente en ongeloofwaardige stellingname van [verzoeker] ,
dat er feitelijk sprake van is geweest dat [verzoeker] zich gelden van Brezan heeft toegeëigend en dat dit kennelijk is gebeurd voor eigen gewin, nu hiervoor geen andere reden naar voren is gekomen. De vraag ligt dan voor of er daarmee sprake is geweest van een dringende reden in de zin van artikel 7:677 lid 1 BW die het door Brezan gegeven ontslag kan rechtvaardigen
4.12
Bij die beoordeling moeten alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen. Daarbij behoren in de eerste plaats in de beschouwing te worden betrokken de aard en de ernst van hetgeen de werkgever als dringende reden aanmerkt, en verder onder meer de aard van de arbeidsovereenkomst, de duur daarvan en de wijze waarop de werknemer zijn verplichtingen uit de overeenkomst heeft vervuld, alsmede de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals zijn leeftijd en de gevolgen die een ontslag op staande voet voor hem zou hebben (Hoge Raad 12 februari 1999, NJ 1999, 643 Schrijvers/Van Essen).
4.13
De kantonrechter overweegt daartoe dat [verzoeker] met zijn handelen het vertrouwen van zijn werkgever in ernstige mate heeft geschaad, waarbij hij ook in financiële zin schade heeft veroorzaakt. De kantonrechter neemt daarbij tot uitgangspunt dat juist het feit dat [verzoeker] in oktober 2016 al ruim zeven jaar bij Brezan in dienst was en hij als tweede man in het filiaal in Deventer functioneerde, het des te ernstiger maakt dat hij het vertrouwen van zijn werkgever zo vergaand heeft geschonden. De aard en de ernst van de dringende reden wegen wat dat betreft zwaarder dan de persoonlijke omstandigheden van [verzoeker] . Wat betreft de gevolgen van het ontslag voor [verzoeker] , is ter zitting gebleken dat [verzoeker] inmiddels elders een nieuwe baan heeft gevonden. Derhalve mag worden aangenomen dat het verlies van zijn baan bij Brezan daarmee in ieder geval voor een groot deel al is gecompenseerd. De kantonrechter komt daarom tot het oordeel dat er in dit geval sprake is van een dringende reden die het gegeven ontslag op staande voet rechtvaardigt.
4.14
Voorgaande conclusie leidt ertoe dat het primaire verzoek van [verzoeker] tot vernietiging van het ontslag moet worden afgewezen. In de gegeven ernstig aan [verzoeker] verwijtbare omstandigheden bestaat geen grond voor toekenning van enige vergoeding aan [verzoeker] , zodat ook het subsidiaire verzoek moet worden afgewezen.
4.15
[verzoeker] heeft geen feiten omstandigheden te bewijzen aangeboden, die tot een andere beoordeling van het geschil kunnen leiden. Voor bewijslevering is daarom geen plaats.
4.16
Als in het ongelijk gestelde partij dient [verzoeker] te worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. Deze kosten worden tot aan deze uitspraak aan de zijde van Brezan begroot op € 400,= voor salaris gemachtigde.
Van het voorwaardelijk tegenverzoek
4.17
Brezan heeft zowel primair als subsidiair als voorwaarde geformuleerd ‘het geval dat de vordering van [verzoeker] tot vernietiging van het ontslag zou worden toegewezen’. Nu het verzoek van [verzoeker] is afgewezen, is de voorwaarde voor het tegenverzoek van Brezan niet vervuld. Dit betekent dat de kantonrechter aan een beoordeling van en beslissing op het verzoek van Brezan niet toekomt.

5.De beslissing

De kantonrechter,
5.1
wijst de verzoeken van [verzoeker] af;
5.2
veroordeelt [verzoeker] in de kosten van deze procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Brezan begroot op € 400,=;
5.3
verklaart deze beschikking voor wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
5.4
verstaat dat de voorwaarde waaronder het voorwaardelijk tegenverzoek is ingediend, niet is vervuld.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.F. Boele, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 1 maart 2017. (ap)