Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
wonende te [plaats] ,
gevestigd te Ede,
1.De procedure
12 december 2016.
2.De feiten
: Een fraude onderzoek kan gestart worden op basis van vermoedens en/of constateringen die door verschillende partijen kunnen zijn waargenomen. Bij constatering van fraude volgt ontslag op staande voet en bepaalt afdeling Qualitiy Assurance of er aangifte bij de politie wordt gedaan.
3.Het verzoek
vernietigd - , zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
subsidiaironder toekenning van de wettelijke transitievergoeding, dan wel een in goede justitie te bepalen vergoeding;
4.De beoordeling
Van het verzoek
bewust en opzettelijk geld van Brezan toe-eigenen voor eigen financieel gewin. In de ontslagbrief gaat het vervolgens in de derde alinea om een geldbedrag van € 23.500,-. De kantonrechter leidt uit de bewoordingen van de genoemde reden in samenhang met het genoemde bedrag af dat het gaat om het verhaal van de kasstortingen en de sealbags uit de verklaring van [verzoeker] van 7 oktober 2016. [verzoeker] heeft weliswaar later ontkend dat hij de verklaring van 7 oktober 2016 heeft ondertekend, maar dit betekent niet dat aan deze verklaring geen betekenis meer toekomt. Dat [verzoeker] de ondertekening van die verklaring naderhand heeft betwist, doet niet af aan het feit dat deze verklaring mede is ondertekend door [C] en [D] . In het licht van het gesprek dat op 7 oktober 2016 heeft plaatsgevonden tussen [C] , [D] en [verzoeker] , mag naar het oordeel van de kantonrechter worden aangenomen dat de in de ontslagbrief genoemde reden voor het ontslag voor [verzoeker] duidelijk is geweest. De door Brezan in haar verweerschrift en ter zitting daarnaast nog genoemde verdachte kashandelingen komen in de omschrijving van de ontslaggrond in de ontslagbrief niet tot uitdrukking, zodat deze aspecten in het kader van de beoordeling van de dringende reden en de beoordeling van het verzoek van [verzoeker] buiten beschouwing moeten blijven.
De enige reactie die de heer [verzoeker] vervolgens in het weglopen heeft gegeven, was dat hij een zaak zou beginnen tegen ons, wij nog niet van hem af waren, en hij zou verklaren dat de handtekening die hij onder zijn eigen verklaring had geplaatst, zie het dossier, niet van hem was, en wij daardoor geen eigen verklaring van hem zouden hebben.’Dat [verzoeker] zich op dergelijke wijze heeft uitgelaten, is door hem niet weersproken. [verzoeker] heeft deze verklaring van [F] volledig onbesproken gelaten. Uit het gegeven dat [verzoeker] op het moment van ontslag verwijst naar een verklaring met een onder zijn naam geplaatste handtekening, leidt de kantonrechter af dat er kennelijk ook voorheen een dergelijke verklaring bestond. Nu [verzoeker] hierover niets naders heeft gesteld, gaat de kantonrechter ervan uit dat de bedoelde uitlating van [verzoeker] betrekking had op de verklaring van 7 oktober 2016. Deze gebeurtenis ten tijde van het ontslaggesprek erodeert de geloofwaardigheid van [verzoeker] verder ten aanzien van zijn ontkenning van de verklaring van 7 oktober 2016. De kantonrechter kan daar dan ook niet vanuit gaan.