ECLI:NL:RBOVE:2017:1402

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
29 maart 2017
Publicatiedatum
29 maart 2017
Zaaknummer
08/730225-16 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor opzettelijke brandstichting met gevaar voor aangrenzende woningen

Op 29 maart 2017 heeft de Rechtbank Overijssel een 46-jarige vrouw uit Enschede veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden met een proeftijd van twee jaar. De vrouw was beschuldigd van opzettelijke brandstichting in haar eigen woning, wat gevaar voor aangrenzende woningen met zich meebracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. Tijdens de zitting op 15 maart 2017 heeft de officier van justitie, mr. E. Agelink, de vordering ingediend, terwijl de verdachte werd bijgestaan door haar raadsvrouw, mr. J. Klomp.

De tenlastelegging hield in dat de verdachte op of omstreeks 21 april 2016 opzettelijk brand had gesticht in haar gehuurde woning aan [adres 2] te Enschede. De rechtbank heeft op basis van getuigenverklaringen en het proces-verbaal van aanhouding vastgesteld dat de verdachte op de bewuste dag open vuur in aanraking heeft gebracht met brandbare stoffen in haar woning, waardoor brand is ontstaan en er gemeen gevaar voor de overige goederen en aangrenzende woningen te duchten was. De rechtbank heeft de verklaringen van getuigen en de verdachte zelf in overweging genomen en kwam tot de conclusie dat het opzet van de verdachte opzettelijk was.

De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is gepleegd en de persoonlijke situatie van de verdachte. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake was van een verstandelijke beperking en andere persoonlijkheidsstoornissen bij de verdachte, wat haar verminderd toerekeningsvatbaar maakte. De rechtbank heeft besloten om de nadruk te leggen op hulpverlening en heeft bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder deelname aan een gedragsinterventie en reclasseringstoezicht. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 29 maart 2017.

Uitspraak

Rechtbank Overijssel

Afdeling Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08/730225-16 (P)
Datum vonnis: 29 maart 2017
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1971 in [geboorteplaats] ,
wonende in [woonplaats] , [adres 1] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 15 maart 2017.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. E. Agelink en van hetgeen door verdachte en de raadsvrouw mr. J. Klomp, advocaat te Enschede, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer (primair) dat verdachte brand heeft gesticht in haar woning, dan wel (subsidiair) haar woning heeft beschadigd door daarin brand te stichten.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
zij op of omstreeks 21 april 2016 te Enschede,
opzettelijk brand heeft gesticht in de door haar, verdachte, gehuurde woning
aan de [adres 2] , door open vuur in aanraking te brengen met in die
woning hangende gordijnen en/of vitrage, althans met een brandbare stof,
ten gevolge waarvan die gordijnen en/of die vitrage geheel of gedeeltelijk
is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan,
en daarvan gemeen gevaar voor de overige goederen in die woning en/of die
woning en/of voor aangrenzende woningen,
in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
zij op of omstreeks 21 april 2016 te Enschede, opzettelijk en wederrechtelijk
in de door haar, verdachte, gehuurde woning aan de [adres 2] ,
gordijnen en/of vitrage in de brand heeft gestoken, waardoor brand is ontstaan
en/of ten gevolge waarvan delen van die woning zwart zijn geblakend,
in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Woningstichting De
Woonplaats, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft
vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie van justitie stelt zich op het standpunt dat op basis van verdachtes verklaringen bij de politie en rechter-commissaris, de verklaringen van de getuigen [getuige 1] , [getuige 2] en het proces-verbaal van aanhouding, het primair tenlastegelegde feit bewezen kan worden verklaard.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw stelt zich op het standpunt dat verdachte ter zake het primair en subsidiair tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken nu het opzet ontbreekt.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het primair tenlastegelegde feit heeft begaan [1] .
De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Op 22 april 2016 wordt namens de woningstichting De Woonplaats aangifte gedaan van brandstichting in een woning aan de [adres 2] te Enschede op 21 april 2016. De huurder van deze woning is [verdachte] [2] .
Verbalisant [verbalisant 1] heeft gerelateerd dat getuige [getuige 3] op 21 april 2016 heeft verklaard dat hij van zijn dochter [betrokkene 1] meerdere keren, ook op 20 april, heeft gehoord dat haar buurmeisje, woonachtig in perceel [huisnummer], gedreigd had haar woning in brand te steken [3] .
Getuige [getuige 1] heeft op 21 april 2016 verklaard dat hij getuige is geweest van een brand in perceel [adres 2] te Enschede. Hij en zijn vader zagen dat de gordijnen voor het raam in brand stonden, waarop zij naar binnen zijn gelopen, waar het hen lukte de brand te blussen. Zij hoorden dat de bewoonster [verdachte] , die boven in de woning was, vertelde dat ze was doorgedraaid [4] .
De getuige [getuige 2] heeft op 21 april 2016 verklaard dat haar buurvrouw [verdachte] , wonende aan de [adres 2] te Enschede, haar op 19 april 2016 heeft verteld dat zij binnenkort haar huis in de fik zou steken. Verder heeft zij verklaard dat zij vanavond om ongeveer 20.15 uur heeft gezien dat [verdachte] een stof vasthield waarmee zij voor het raam van [getuige 2] stond te zwaaien en waarbij zij schreeuwde dat zij haar woning in de fik had gestoken [5] .
Verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] zijn op 21 april 2016 omstreeks 20.22 uur naar de [adres 2] te Enschede gegaan. Ter plaatse zagen zij dat het een rijtjeswoning betrof en er in de woning meerdere goederen, waaronder het gordijn, deels verbrand waren. Zij hoorden dat [verdachte] zei: “Ik weet niet meer wat ik moet doen, ik wil van dit huis af, ik wil hier weg, daarom heb ik het gordijn in brand gestoken [6] .
Verdachte heeft op 22 april 2016 bij de politie verklaard dat zij een aansteker uit de lade van het aanrecht pakte en bij de vitrage aan het voorraam hield. Verder verklaarde zij dat er een vlammetje kwam dat zij tegen de vitrage aan hield waarop het uiteindelijk ging branden. Het ging sneller branden dan zij verwachtte [7] .
Verdachte heeft bij rechter-commissaris verklaard dat het klopt dat zij iets in haar woning in brand heeft gestoken [8] .
Het verweer van de raadsvrouw dat vrijspraak dient te volgen van de gehele tenlastelegging nu het bestanddeel “opzettelijk” ontbreekt, wordt weerlegd door de inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen, zodat de rechtbank dit verweer verwerpt.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
zij op 21 april 2016 te Enschede, opzettelijk brand heeft gesticht in de door haar, verdachte, gehuurde woning aan de [adres 2] , door open vuur in aanraking te brengen met in die woning hangende gordijnen en/of vitrage, ten gevolge waarvan brand is ontstaan en daarvan gemeen gevaar voor de overige goederen in die woning en die
woning en voor aangrenzende woningen, te duchten was;
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 157 Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
primair
het misdrijf: opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het primair bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van het voorarrest en met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals die worden genoemd in het reclasseringsrapport van 1 maart 2017.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw verzoekt bij een bewezenverklaring van het primair of subsidiair tenlastegelegde, verdachte een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met daarbij de bijzondere voorwaarden zoals die in de reclasseringsrapportage worden genoemd. Subsidiair verzoekt de raadsvrouw verdachte een taakstraf op te leggen.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Brandstichting is, gelet op het gevaarzettend karakter ervan, een zeer ernstig misdrijf waardoor vaak niet alleen enorme materiële schade maar ook grote maatschappelijke onrust ontstaat. In het onderhavige geval hadden de gevolgen, met name gelet op de plaats waar de woning van verdachte is gesitueerd en het soort woning, veel ernstiger kunnen zijn dan uiteindelijk het geval is geweest. Verdachte is daar ten tijde van het plegen van feit kennelijk geheel aan voorbij gegaan.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf en strafmaat in belangrijke mate rekening gehouden met de ter terechtzitting gebleken persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals die met name zijn verwoord in de over verdachte opgemaakte reclasseringsrapportage van 1 maart 2017 en psychologisch rapportage van drs. D.B. Wisman van 21 februari 2017.
Uit die psychologische rapportage blijkt dat er ten tijde van het bewezenverklaarde feit bij verdachte sprake was van een ziekelijke stoornis in de vorm van een verstandelijke beperking en andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met gemengde persoonlijkheidstrekken, die als chronisch gezien kunnen worden. Door de psycholoog wordt geconcludeerd dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is.
Verdachte heeft ter terechtzitting aangegeven de bij haar aanwezige problematiek te onderkennen en gemotiveerd te zijn daar met behulp van de reclassering aan te werken.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat bij de strafoplegging het accent dient te liggen op de hulpverlening zoals door de reclassering voorgesteld.
Alles afwegende zal de rechtbank aan verdachte een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf met na te melden bijzondere voorwaarden opleggen.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op het hiervoor genoemde wetsartikel. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d en 27 Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
  • verklaart bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
  • verklaart niet bewezen wat aan verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij;
strafbaarheid feit
  • verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
s
trafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het primair bewezenverklaarde;
straf
  • veroordeelt verdachte tot een
  • bepaalt dat deze gevangenisstraf
  • kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de
  • stelt als
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, Sr, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
  • stelt als
  • zich na ingang van de proeftijd zal melden bij de Jeugdbescherming en Reclassering Leger des Heils, Tubantiasingel 5 te Enschede. Hierna moet verdachte zich blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
  • gedurende de proeftijd zal deelnemen aan een gedragsinterventie, bestaande uit een GI-LdH CoVa plus training, aangeboden door het Leger des Heils of soortgelijke instelling, waarbij verdachte zich dient te houden aan de aanwijzingen zoals die gedurende deze gedragsinterventie door of namens voornoemde instelling aan verdachte zullen worden gegeven;
  • gedurende de proeftijd, op het moment dat dit mogelijk is, in de forensische beschermd wonen afdeling van Transfore of een soortgelijke instelling, zulks ter beoordeling van de reclassering, zal verblijven en zich zal houden aan het (dag-)programma dat deze voorziening in overleg met de reclassering heeft opgesteld, zo lang de reclassering dit nodig acht;
  • draagt deze reclasseringsinstelling op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
  • bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. Rikken, voorzitter, mr. F.H.W. Teekman en
mr. L.T. Vogel, rechters, in tegenwoordigheid van P.G.M. Klaassen, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 29 maart 2017.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit bladzijden uit het dossier van de Politie Eenheid Oost-Nederland met nummer PL0600-2016196931 van 24 april 2016. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Het proces-verbaal van aangifte van [betrokkene 2] d.d. 22 april 2016, pagina 2.
3.Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] van 21 april 2016, pagina 9.
4.Het proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige 1] d.d. 21 april 2016, pagina 10.
5.Het proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige 2] d.d. 21 april 2016, pagina 12.
6.Het proces-verbaal van aanhouding van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] d.d. 21 april 2016, pagina 14.
7.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 22 april 2016, pagina 28.
8.Het proces-verbaal van de rechter-commissaris van 22 april 2016, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte.