ECLI:NL:RBOVE:2017:1303

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
23 maart 2017
Publicatiedatum
23 maart 2017
Zaaknummer
08/730426-16(P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling van levensgezel met poging tot zware mishandeling

Op 23 maart 2017 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 20-jarige man, die werd beschuldigd van mishandeling van zijn levensgezel. De zaak betreft incidenten die plaatsvonden op 14 mei en 4 juni 2016 in Kampen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 14 mei 2016 zijn levensgezel heeft mishandeld door haar met kracht te slaan en te duwen, waardoor zij tegen een deurklink viel en bewusteloos raakte. De verdachte heeft tijdens de zitting verklaard dat er een escalatie van geweld was tussen hem en de aangeefster, waarbij beide partijen elkaar hebben geslagen. De officier van justitie heeft de verdachte aangeklaagd voor poging tot zware mishandeling, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank heeft de verdachte wel schuldig bevonden aan mishandeling en hem veroordeeld tot een werkstraf van 70 uur, subsidiair 35 dagen hechtenis. De rechtbank heeft ook overwogen dat de verdachte niet kon worden aangemerkt als levensgezel van de aangeefster in de zin van de wet, wat invloed had op de tenlastelegging. De rechtbank heeft het beroep op noodweer van de verdachte afgewezen, maar heeft wel rekening gehouden met de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd.

Uitspraak

Rechtbank Overijssel

Afdeling Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08/730426-16(P)
Datum vonnis: 23 maart 2017
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] 1996 in [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] , [postcode] [woonplaats] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
9 maart 2017.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. K.J.L. de Valk en van hetgeen door verdachte en de raadsvrouw mr. A. Hiddink, advocaat te Almelo, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich op 14 mei 2016 en 4 juni 2016 schuldig heeft gemaakt aan een poging zware mishandeling, danwel mishandeling van [slachtoffer] .
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
hij op of omstreeks 14 mei 2016 te Kampen
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan zijn levensgezel, [slachtoffer]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
(met voormeld oogmerk)
- die [slachtoffer] (een of meermalen) (met kracht) in/op/tegen het gezicht/hoofd
heeft geslagen/gestompt en/of
- die [slachtoffer] (met kracht) tegen het lichaam heeft geduwd (ten gevolge
waarvan die [slachtoffer] met haar rug tegen de deurklink is gekomen en/of op de
grond is gevallen) en/of
- die [slachtoffer] (met kracht) in/tegen het gezicht heeft gestompt (ten gevolge
waarvan die [slachtoffer] op de grond is gevallen),
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op of omstreeks 14 mei 2016 te Kampen
zijn levensgezel, [slachtoffer] ,
heeft mishandeld door
- die [slachtoffer] (een of meermalen) (met kracht) in/op/tegen het gezicht/hoofd
te slaan/stompen en/of
- die [slachtoffer] (met kracht) tegen het lichaam te duwen (ten gevolge
waarvan die [slachtoffer] met haar rug tegen de deurklink is gekomen en/of op de
grond is gevallen) en/of
- die [slachtoffer] (met kracht) in/tegen het gezicht te stompen (ten gevolge
waarvan die [slachtoffer] op de grond is gevallen);
2.
hij op of omstreeks 04 juni 2016 te Kampen
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan zijn levensgezel, [slachtoffer]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
(met voormeld oogmerk) die [slachtoffer] (terwijl zij op de grond lag) (een of
meermalen) (met kracht) in/op/tegen het gezicht/hoofd heeft gestompt/geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 2 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op of omstreeks 04 juni 2016 te Kampen
zijn levensgezel, [slachtoffer] ,
heeft mishandeld door die [slachtoffer] (terwijl zij op de grond lag) (een of
meermalen) (met kracht) in/op/tegen het gezicht/hoofd te stompen/slaan.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Inleiding
Feit 1 primair en subsidiair en feit 2 primair en subsidiair
De rechtbank stelt op grond van de inhoud van het dossier vast dat [slachtoffer] (hierna: aangeefster) op 4 juni 2016 aangifte heeft gedaan van zware mishandeling gepleegd door verdachte, met wie zij een relatie had, op 14 mei 2016 en – na het beëindigen van de relatie –op 4 juni 2016.
Incident 14 mei 2016
Uit de verklaringen van aangeefster en verdachte blijkt onder meer dat aangeefster op 14 mei 2016 na het stappen naar de woning van verdachte is gegaan alwaar verdachte ook aanwezig was. . In de slaapkamer waar verdachte in bed lag, ontstond er onenigheid tussen hen en werd er over en weer geduwd en getrokken aan een deken, waarna aangeefster door verdachte werd geslagen. Als reactie daarop wilde aangeefster verdachte een duw geven, maar omdat verdachte kennelijk de duw zag aankomen, duwde hij haar eerder waardoor zij tegen de deurklink aanviel en op de grond kwam te vallen. Vervolgens sloeg aangeefster verdachte in zijn gezicht, waarna verdachte haar terug sloeg met zijn vuist in haar gezicht, en zij bewusteloos raakte.
Incident 4 juni 2916
Uit de verklaring van aangeefster blijkt verder dat zij op 4 juni 2016naar de woning van verdachte is gegaan omdat zij met hem wilde praten en, zoals zij zelf zegt, een knuffel van hem wilde. Verdachte heeft aangeefster na flink aandringen binnengelaten in de woning. Op een gegeven moment wilde verdachte dat aangeefster uit zijn woning vertrok, maar zij stribbelde tegen omdat zij zelf wilde weggaan. Verdachte maakte vervolgens een zeer ongepaste opmerking waardoor aangeefster boos werd en hem een duw gaf. Als reactie daarop werd zij door verdachte geduwd en geslagen. Verdachte heeft over laatstgenoemde voorval onder meer verklaard dat aangeefster midden in de nacht voor zijn woning stond, aanbelde en niet weg wilde gaan. Op het moment dat verdachte de deur opende, is aangeefster de woning in gegaan en wilde zij de woning niet verlaten. Omdat aangeefster niet wilde vertrekken heeft verdachte bewust een kwetsende opmerking gemaakt om haar te bewegen weg te gaan. Hierdoor werd aangeefster boos en begon zij verdachte te slaan, krabben en knijpen. Als reactie daarop heeft verdachte aangeefster geslagen.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van feit 1 stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat de primair ten laste gelegde poging zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen kan worden. Voor wat betreft de onder feit 2 primair ten laste gelegde poging zware mishandeling heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat verdachte hiervan moet worden vrijgesproken en dat de subsidiair ten laste gelegde mishandeling wettig en overtuigend bewezen kan worden.
De officier van justitie heeft verder opgemerkt dat aangeefster niet kan worden aangemerkt als de levensgezel van verdachte, zodat verdachte van dit deel van de tenlastelegging dient te worden vrijgesproken.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft namens verdachte aangevoerd dat ten aanzien van feit 1 primair en feit 2 primair vrijspraak moet volgen aangezien niet kan worden bewezen dat verdachte opzet heeft gehad, ook niet in voorwaardelijke zin, om aangeefster zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Ten aanzien van een bewezenverklaring van het onder feit 1 subsidiair en feit 2 subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsvrouw geen standpunt ingenomen aangezien zij ontslag van alle rechtsvervolging heeft bepleit.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1 primair en subsidiair
Uit de verklaringen van aangeefster en verdachte blijkt onder meer dat ten tijde van het voorval sprake was van een escalatie van gebeurtenissen van de avond, waarin aangeefster zelf een katalyserende factor is geweest door haar aanhoudend hinderlijk gedrag. De door verdachte gegeven klappen en duwen dienen in het licht van deze gebeurtenissen gewogen en beoordeeld te worden. In een luxatiemoment waarbij over en weer geduwd en aan de deken getrokken werd, heeft verdachte haar een klap in het gezicht gegeven. Aangeefster heeft verdachte daarna een vuistslag in het gezicht gegeven, waarna verdachte terug sloeg. Naar het oordeel van de rechtbank kan uit dit handelen van verdachte in deze situatie niet genoegzaam worden afgeleid dat verdachte opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel heeft gehad, ook niet in voorwaardelijke zin. Van het primair tenlastegelegde zal verdachte dan ook worden vrijgesproken.
Wel is er sprake geweest van opzet op het toebrengen van pijn en/of letsel in algemene zin; dat opzet volgt rechtstreeks uit het door verdachte krachtig duwen van aangeefster ten gevolge waarvan zij kwam te vallen, het geven van een klap in het gezicht van aangeefster en met kracht tegen het gezicht van aangeefster stompen waardoor zij bewusteloos raakte en op de grond viel. Dit levert derhalve een eenvoudige mishandeling op.
De rechtbank zal verdachte voor het deel van de tenlastelegging dat ziet op levensgezel vrijspreken, nu niet kan worden gesproken van een relatie tussen verdachte en aangeefster als bedoeld in artikel 304 lid 1 Wetboek van Strafrecht (Sr).
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen is.
Feit 2 primair en subsidiair
Ten aanzien van de primair ten laste gelegde poging zware mishandeling is de rechtbank, evenals de officier van justitie en de verdediging, van oordeel dat dit niet wettig en overtuigend bewezen is. De rechtbank zal verdachte hier dan ook van vrijspreken.
Voor wat betreft de subsidiair ten laste gelegde mishandeling is de kernvraag of verdachte zich succesvol kan beroepen op noodweer, zoals door de verdediging is betoogd.
Uit de geschetste feiten en omstandigheden is gebleken dat aangeefster in de nacht van 4 juni 2016 ongevraagd naar de woning van verdachte is gegaan en daar bewust de confrontatie met hem heeft gezocht. Zij hadden op dat moment hun relatie, mede vanwege de hiervoor besproken gebeurtenissen op 14 mei 2016, reeds beëindigd. De rechtbank is van oordeel dat de lezing van verdachte, inhoudende dat aangeefster buiten de woning een scene maakte, door onophoudelijk op de bel te drukken en te dreigen de ramen in te gooien, op basis van de beschikbare bewijsmiddelen, waaronder ook de verklaring van aangeefster, aannemelijk is geworden . Vervolgens heeft verdachte op enig moment de deur geopend waardoor aangeefster kans zag de woning in te gaan. In de woning kwam het opnieuw tot een confrontatie tussen aangeefster en verdachte, waarbij aangeefster weigerde de woning te verlaten. De kwetsende opmerking die verdachte vervolgens maakte om aangeefster toch uit zijn woning te krijgen, bleek een averechts effect te hebben aangezien de situatie daardoor escaleerde en verdachte door aangeefster werd aangevallen. Verdachte heeft verklaard dat hij op die aanval heeft gereageerd door terug te slaan. Uit zowel de verklaring van aangeefster als die van verdachte volgt dat vervolgens over en weer klappen zijn uitgedeeld, waarna aangeefster uiteindelijk is weggegaan.
Uit vorenstaande volgt dat een onmiddellijke wederrechtelijke aanranding door aangeefster tegen verdachte, omdat aangeefster in de woning van verdachte, die zij weigert te verlaten, opnieuw de confrontatie zoekt en verdachte aanvalt, aannemelijk is geworden. De reactie van verdachte, te weten het met blote handen terug slaan, is in de gegeven situatie niet disproportioneel te noemen. Blijft over de vraag of het handelen van verdachte in strijd is met beginselen van subsidiariteit in die zin dat verdachte een andere mogelijkheid had dan te handelen zoals hij heeft gedaan. Nu verdachte in zijn eigen woning in een continue fysiek conflict was met aangeefster en dus geen moment kan worden aangewezen waarin hij bijvoorbeeld de mogelijkheid had hulp in te schakelen en van verdachte als bewoner van de woning, gelet op de omstandigheden van het geval, niet kon worden gevergd zijn eigen woning te ontvluchten om de escalatie te voorkomen dan wel te beëindigen is de rechtbank van oordeel dat is gehandeld binnen de grenzen van subsidiariteit.
Het beroep op noodweer slaagt derhalve. Nu het handelen van verdachte gerechtvaardigd wordt, kan niet wettig en overtuigend bewezen worden geacht dat verdachtes ten laste gelegde gedraging als wederrechtelijk en daarmee als ‘mishandelend’ kan worden aangemerkt. De verdachte zal daarom van het onder 2 subsidiair tenlastegelegde worden vrijgesproken en niet worden ontslagen van alle rechtsvervolging zoals door de verdediging is bepleit.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
Feit 1 subsidiair.
hij op of omstreeks 14 mei 2016 te Kampen, [slachtoffer] , heeft mishandeld door
- die [slachtoffer] tegen het gezicht/hoofd te slaan en
- die [slachtoffer] (met kracht) tegen het lichaam te duwen (ten gevolge
waarvan die [slachtoffer] met haar rug tegen de deurklink is gekomen en op de
grond is gevallen) en
- die [slachtoffer] (met kracht) tegen het gezicht te stompen (ten gevolge
waarvan die [slachtoffer] op de grond is gevallen).
De rechtbank heeft de in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte wordt hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder feit 1 subsidiair meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Ten aanzien van feit 1 subsidiair
De raadsvrouw van verdachte heeft een beroep gedaan op noodweer.
Voor het slagen van een beroep op noodweer is allereerst vereist dat sprake is van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, waartegen de verdachte zich moest verdedigen. De rechtbank acht deze noodweersituatie niet aannemelijk geworden, nu verdachte na duw- en trekwerk met aangeefster, die, anders dan bij het incident van 4 juni 2016 rechtmatig in de woning van verdachte was, haar een klap in het gezicht heeft gegeven waardoor de situatie escaleerde. In een dergelijke situatie is geen sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen verdachte zich moest en mocht verdedigen. Het beroep op noodweer slaagt niet.
Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 300 Sr. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1 subsidiair
het misdrijf: mishandeling

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren met daaraan gekoppeld de voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 70 uur, subsidiair 35 dagen hechtenis.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft geen strafmaatverweer gevoerd aangezien zij vrijspraak en ontslag van alle rechtsvervolging heeft bepleit. Zij heeft wel opgemerkt de eis disproportioneel te vinden.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft een destructieve relatie gehad met aangeefster en het beeld dat naar voren komt is dat beiden het slechtste in elkaar naar boven hebben gehaald. Tijdens en na de relatie is meerdere keren sprake geweest van fysiek geweld. In een dergelijke sfeer heeft verdachte jegens aangeefster, wier gedrag aan het ontstaan van een dergelijke sfeer mede ten grondslag zal hebben gelegen, een verkeerde, grensoverschrijdende keuze gemaakt en haar mishandeld. Verdachte heeft aangeefster geduwd en in het gezicht geslagen waardoor zij bewusteloos is geraakt. Aangeefster heeft daarvan pijn ondervonden. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij op een dergelijke gewelddadige wijze heeft gereageerd op het ongetwijfeld lastige gedrag van aangeefster. Relationeel geweld maakt niet alleen inbreuk op de lichamelijke integriteit en gezondheid van de slachtoffers, de ervaring leert dat de slachtoffers hiervan meestal nog geruime tijd zowel lichamelijk als geestelijk hinder ondervinden door gevoelens van schuld, schaamte, angst en onveiligheid.
Als strafverzwarend weegt de rechtbank mee dat verdachte de hulpdiensten niet heeft ingeschakeld toen aangeefster bewusteloos was geraakt door zijn klap, maar haar naar de woonkamer heeft gesleept, met alle risico’s van dien. Er had bijvoorbeeld sprake kunnen zijn van ernstig hersenletsel en de toestand van aangeefster had kunnen verslechteren door met haar te slepen.
In het voordeel van verdachte speelt dat hij het gesprek met aangeefster is aangegaan, wat blijkens de slachtofferverklaring positief heeft bijgedragen aan de verwerking van het gebeurde voor aangeefster.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het voorlichtingsrapport van 17 februari 2017 van Reclassering Nederland. Daaruit komt onder meer naar voren dat verdachte geen gebrek aan zelfinzicht heeft en dat het recidiverisico wordt ingeschat op matig. De kans op herhaling valt niet uit te sluiten als verdachte een nieuwe relatie heeft en dan niet heeft geleerd hoe te reageren op conflictsituaties.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op de straffen die in vergelijkbare gevallen aan first offenders worden opgelegd. Nu de rechtbank tot een bewezenverklaring komt van minder feiten dan waartoe door de officier van justitie is gerekwireerd, komt de rechtbank tot een andere strafmodaliteit dan door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank zal verdachte daarom, naast een taakstraf, geen voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen. De rechtbank acht ten aanzien van het bewezen verklaarde feit het opleggen van een aanzienlijke werkstraf passend en geboden. De rechtbank zal daarbij geen voorwaardelijk deel opleggen omdat verdachte door de gevolgen die het gebeurde voor hem hebben gehad lijkt in te zien en hem ervan weerhouden een soortgelijk feit te plegen. Dit volgt ook uit het door de reclassering al matig ingeschatte recidiverisico.
Alles afwegende acht de rechtbank een werkstraf voor de duur van 70 uur, subsidiair 35 dagen hechtenis, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht, passend en geboden.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op het hiervoor genoemde wetsartikel. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 22c, 22d en 27 Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder feit 1 primair en feit 2 primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
  • verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
  • verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder feit 1 subsidiair meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
  • verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
s
trafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder feit 1 subsidiair bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
zeventig (70) uren;
- beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
35 dagen;
- beveelt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de taakstraf in mindering wordt gebracht, waarbij als maatstaf geldt dat voor de eerste 60 in verzekering of voorlopige hechtenis doorgebrachte dagen, twee uren en voor de resterende dagen één uur per dag aftrek plaatsvindt.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H. Meijer, voorzitter, mr. B.T.C. Jordaans en mr. V.P.K. van Rosmalen, rechters, in tegenwoordigheid van H.J.A. Teerlink, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 23 maart 2017.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de regiopolitie Oost-Nederland met nummer PL0600-2016274775. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
Ten aanzien van feit 1 subsidiair:
1.
het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , van 4 juni 2016, pag. 3 t/m 12, voor zover inhoudende als verklaring van aangeefster:
“(…) Op zaterdag 14 mei 2016 omstreeks 02:30 uur gingen we na uitgaan terug naar het huis van [verdachte] aan de [adres] te Kampen. (…) Ik zag dat [verdachte] met zijn platte rechter hand mij in de linker zijde van mijn gezicht sloeg. Ik voelde een harde klap op mijn gezicht. (…) Ik zag en voelde dat hij nog een keer op dezelfde manier mij in mijn gezicht sloeg. (…) Toen ik [verdachte] terug wilde duwen, zag hij het gebeuren en duwde hij mij tegen deurklink. Ik kwam met mijn rug tegen de deurklink. (…) Ik voelde een stekende pijn in mijn rug. (…) Ik zag en voelde dat [verdachte] met zijn rechter vuist uithaalde richting mijn oog en neus. Ik voelde een stekende pijn en daarna weet ik het niet meer. Ik ben toen bewusteloos geraakt. Ik weet nog dat ik door de vuistslag begon naar achteren te vallen. Tijdens de val voelde ik dat het zwart voor mijn ogen werd en dat ik niets meer hoorde, alleen maar geruis. (…).”
2.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 9 maart 2017, voor zover inhoudende als verklaring van verdachte:
“(…) Ik duwde [slachtoffer] om de deken terug te krijgen. Zij viel tegen de deurklink van de deur. (…) Ze kwam met de deken op de grond te liggen. (…) Ik heb [slachtoffer] een klap met de vlakke hand in het gezicht gegeven. (…) Uit reflex heb ik [slachtoffer] met de vuist geslagen. [slachtoffer] viel met op de grond met haar hoofd op een tas. Ik zag dat [slachtoffer] bewusteloos was. (…).”