4.4Het oordeel van de rechtbank
Feit 1 primair en subsidiair
Uit de verklaringen van aangeefster en verdachte blijkt onder meer dat ten tijde van het voorval sprake was van een escalatie van gebeurtenissen van de avond, waarin aangeefster zelf een katalyserende factor is geweest door haar aanhoudend hinderlijk gedrag. De door verdachte gegeven klappen en duwen dienen in het licht van deze gebeurtenissen gewogen en beoordeeld te worden. In een luxatiemoment waarbij over en weer geduwd en aan de deken getrokken werd, heeft verdachte haar een klap in het gezicht gegeven. Aangeefster heeft verdachte daarna een vuistslag in het gezicht gegeven, waarna verdachte terug sloeg. Naar het oordeel van de rechtbank kan uit dit handelen van verdachte in deze situatie niet genoegzaam worden afgeleid dat verdachte opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel heeft gehad, ook niet in voorwaardelijke zin. Van het primair tenlastegelegde zal verdachte dan ook worden vrijgesproken.
Wel is er sprake geweest van opzet op het toebrengen van pijn en/of letsel in algemene zin; dat opzet volgt rechtstreeks uit het door verdachte krachtig duwen van aangeefster ten gevolge waarvan zij kwam te vallen, het geven van een klap in het gezicht van aangeefster en met kracht tegen het gezicht van aangeefster stompen waardoor zij bewusteloos raakte en op de grond viel. Dit levert derhalve een eenvoudige mishandeling op.
De rechtbank zal verdachte voor het deel van de tenlastelegging dat ziet op levensgezel vrijspreken, nu niet kan worden gesproken van een relatie tussen verdachte en aangeefster als bedoeld in artikel 304 lid 1 Wetboek van Strafrecht (Sr).
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen is.
Feit 2 primair en subsidiair
Ten aanzien van de primair ten laste gelegde poging zware mishandeling is de rechtbank, evenals de officier van justitie en de verdediging, van oordeel dat dit niet wettig en overtuigend bewezen is. De rechtbank zal verdachte hier dan ook van vrijspreken.
Voor wat betreft de subsidiair ten laste gelegde mishandeling is de kernvraag of verdachte zich succesvol kan beroepen op noodweer, zoals door de verdediging is betoogd.
Uit de geschetste feiten en omstandigheden is gebleken dat aangeefster in de nacht van 4 juni 2016 ongevraagd naar de woning van verdachte is gegaan en daar bewust de confrontatie met hem heeft gezocht. Zij hadden op dat moment hun relatie, mede vanwege de hiervoor besproken gebeurtenissen op 14 mei 2016, reeds beëindigd. De rechtbank is van oordeel dat de lezing van verdachte, inhoudende dat aangeefster buiten de woning een scene maakte, door onophoudelijk op de bel te drukken en te dreigen de ramen in te gooien, op basis van de beschikbare bewijsmiddelen, waaronder ook de verklaring van aangeefster, aannemelijk is geworden . Vervolgens heeft verdachte op enig moment de deur geopend waardoor aangeefster kans zag de woning in te gaan. In de woning kwam het opnieuw tot een confrontatie tussen aangeefster en verdachte, waarbij aangeefster weigerde de woning te verlaten. De kwetsende opmerking die verdachte vervolgens maakte om aangeefster toch uit zijn woning te krijgen, bleek een averechts effect te hebben aangezien de situatie daardoor escaleerde en verdachte door aangeefster werd aangevallen. Verdachte heeft verklaard dat hij op die aanval heeft gereageerd door terug te slaan. Uit zowel de verklaring van aangeefster als die van verdachte volgt dat vervolgens over en weer klappen zijn uitgedeeld, waarna aangeefster uiteindelijk is weggegaan.
Uit vorenstaande volgt dat een onmiddellijke wederrechtelijke aanranding door aangeefster tegen verdachte, omdat aangeefster in de woning van verdachte, die zij weigert te verlaten, opnieuw de confrontatie zoekt en verdachte aanvalt, aannemelijk is geworden. De reactie van verdachte, te weten het met blote handen terug slaan, is in de gegeven situatie niet disproportioneel te noemen. Blijft over de vraag of het handelen van verdachte in strijd is met beginselen van subsidiariteit in die zin dat verdachte een andere mogelijkheid had dan te handelen zoals hij heeft gedaan. Nu verdachte in zijn eigen woning in een continue fysiek conflict was met aangeefster en dus geen moment kan worden aangewezen waarin hij bijvoorbeeld de mogelijkheid had hulp in te schakelen en van verdachte als bewoner van de woning, gelet op de omstandigheden van het geval, niet kon worden gevergd zijn eigen woning te ontvluchten om de escalatie te voorkomen dan wel te beëindigen is de rechtbank van oordeel dat is gehandeld binnen de grenzen van subsidiariteit.
Het beroep op noodweer slaagt derhalve. Nu het handelen van verdachte gerechtvaardigd wordt, kan niet wettig en overtuigend bewezen worden geacht dat verdachtes ten laste gelegde gedraging als wederrechtelijk en daarmee als ‘mishandelend’ kan worden aangemerkt. De verdachte zal daarom van het onder 2 subsidiair tenlastegelegde worden vrijgesproken en niet worden ontslagen van alle rechtsvervolging zoals door de verdediging is bepleit.