ECLI:NL:RBOVE:2017:1302

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
23 maart 2017
Publicatiedatum
23 maart 2017
Zaaknummer
08/760190-16 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man uit Libië voor poging zware mishandeling met een mes in asielzoekerscentrum

Op 23 maart 2017 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in de zaak tegen een 23-jarige man uit Libië, die werd beschuldigd van poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling. De verdachte had op 10 oktober 2016 in het asielzoekerscentrum in Schalkhaar, onder invloed van alcohol, een mes gebruikt tijdens een confrontatie met het slachtoffer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte meermalen stekende bewegingen heeft gemaakt richting het slachtoffer, waarbij hij uiteindelijk in het been van het slachtoffer stak. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van poging tot doodslag, maar hem wel schuldig bevonden aan poging tot zware mishandeling. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft willen toebrengen aan het slachtoffer, en dat hij zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit letsel zou optreden. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank heeft ook het mes dat bij de mishandeling is gebruikt, onttrokken aan het verkeer.

Uitspraak

Rechtbank Overijssel

Afdeling Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08/760190-16 (P)
Datum vonnis: 23 maart 2017
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1993 in [geboorteplaats] (Libië),
wonende in [woonplaats] ,
nu verblijvende in P.I. Ter Apel.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
9 maart 2017.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. J. Blanco en van hetgeen door verdachte en de raadsman mr. T.S. Kessel, advocaat te Dordrecht, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdachte wordt er -kort gezegd- van verdacht dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan poging tot doodslag, dan wel poging tot zware mishandeling van [slachtoffer] , door met een mes stekende bewegingen richting die [slachtoffer] te maken.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op of omstreeks 10 oktober 2016 te Schalkhaar, gemeente Deventer,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk
van het leven te beroven, meermalen, althans eenmaal met een mes stekende
bewegingen in de richting van de buik, althans het lichaam van die [slachtoffer]
heeft gemaakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op of omstreeks 10 oktober 2016 te Schalkhaar, gemeente Deventer,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
meermalen, althans eenmaal met een mes stekende bewegingen in de richting van
de buik, althans het lichaam van die [slachtoffer] heeft gemaakt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Inleiding
De rechtbank stelt op grond van de inhoud van het dossier vast dat aangever [slachtoffer] (hierna: aangever) op 10 oktober 2016 aangifte heeft gedaan van poging tot zware mishandeling. Uit de verklaring van aangever blijkt onder meer dat hij op voornoemde dag in het recreatiecentrum van het AZC in Schalkhaar was waar tevens meerdere personen aanwezig waren, waaronder verdachte. Op enig moment kwam het tot een confrontatie tussen aangever en verdachte, waarbij geweld tegen aangever werd gebruikt door verdachte. Bij dit geweld werd aangever door verdachte met een mes belaagd en in zijn been gestoken.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat verdachte voor de primair ten laste gelegde poging doodslag moet worden vrijgesproken en dat de subsidiair ten laste gelegde poging zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen kan worden.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft namens verdachte aangevoerd dat het primair en subsidiair ten laste gelegde feit niet bewezen kan worden verklaard aangezien verdachte geen (voorwaardelijk) opzet had aangever te doden of zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Daarnaast is niet vast te stellen dat door het handelen van verdachte de aanmerkelijke kans op de dood of zwaar lichamelijk letsel is ontstaan.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de primair ten laste gelegde poging doodslag is de rechtbank, evenals de officier van justitie en de verdediging, van oordeel dat dit niet wettig en overtuigend bewezen is. De rechtbank zal verdachte hier dan ook van vrijspreken.
De kernvraag van de zaak is of verdachte (voorwaardelijk) opzet op het toebrengen van het subsidiair ten laste gelegde zwaar lichamelijk bij aangever heeft gehad.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Voor de vaststelling dat verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo’n kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedragingen bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Verdachte heeft bij de politie en ter zitting onder meer verklaard dat hij door aangever werd bedreigd en geslagen, en dat hij zich daartegen heeft verdedigd. De rechtbank acht deze door verdachte gegeven lezing niet geloofwaardig. De verklaring van verdachte wordt bovendien weersproken door verklaringen van aangever en getuigen. Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de door aangever en getuigen bij de politie afgelegde verklaringen consistent zijn en op wezenlijke onderdelen overeenkomen. De rechtbank heeft geen redenen om die verklaringen als ongeloofwaardig te duiden. Net als de officier van justitie gaat de rechtbank uit van de toedracht die aangever heeft geschetst. Uit de aangifte en de verklaringen van meerdere getuigen blijkt onder meer dat verdachte zich agressief gedroeg en ruzie met aangever zocht. Op een gegeven moment pakte verdachte een mes met een lemmet van 20 centimeter en begon daarmee richting het lichaam en het gezicht van aangever te steken en zwaaien, waarop aangever vluchtte. In de vlucht viel aangever op de grond en gebruikte hij een stoel om de aanvallen van verdachte met het mes af te weren. Uiteindelijk werd aangever met het mes in zijn been geraakt. Door een arts is bovendien letsel bij aangever geconstateerd, dat naar het oordeel van de rechtbank past bij de door aangever omschreven toedracht.
Naar het oordeel van de rechtbank is het hiervoor omschreven handelen van verdachte naar de uiterlijke verschijningsvorm zo gericht op een bepaald gevolg, namelijk het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij aangever, dat het niet anders kan dan dat verdachte de aanmerkelijke kans dat deze persoon zwaar lichamelijk letsel zou oplopen, willens en wetens heeft aanvaard. Verdachte heeft daarmee in ieder geval opzet in voorwaardelijke zin gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij aangever. De rechtbank wordt daarbij ook in haar overtuiging gesterkt door het feit dat verdachte heeft verklaard dat het in zijn cultuur gebruikelijk is dat bij het oplossen van conflicten een mes wordt gebruikt. Dat het slechts bij een poging is gebleven, is niet te danken aan verdachte, maar aan het adequaat reageren van aangever.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het hem subsidiair ten laste gelegde feit.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
hij op 10 oktober 2016 te Schalkhaar, gemeente Deventer, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een mes stekende bewegingen in de richting van het lichaam van die [slachtoffer] heeft gemaakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank heeft de in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte wordt hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte subsidiair meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

De raadsman van verdachte heeft een beroep gedaan op noodweer.
Voor het slagen van een beroep op noodweer is allereerst vereist dat sprake is van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, waartegen de verdachte zich moest verdedigen. De rechtbank acht deze noodweersituatie niet aannemelijk geworden, nu de verdachte de confrontatie welbewust heeft gezocht en vervolgens escalerend en agressief heeft gereageerd door te zwaaien met een mes en daarmee stekende bewegingen te maken. In een dergelijke situatie kan niet gezegd worden dat sprake is van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen de verdachte zich moest en mocht verdedigen. Het beroep op noodweer slaagt niet.
Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld bij de artikelen 45 en 302 Wetboek van strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
het misdrijf:
poging tot zware mishandeling.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, met aftrek van de in voorarrest doorgebrachte tijd.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat bij een bewezenverklaring rekening dient te worden gehouden met de situatie van verdachte.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft zich, terwijl hij onder invloed van alcohol verkeerde, schuldig gemaakt aan een poging zware mishandeling door tijdens een confrontatie met aangever een mes te gebruiken, daarmee meermalen stekende bewegingen richting hem te maken en uiteindelijk in zijn been te steken. De aard van de wond was weliswaar niet levensbedreigend, maar aangever heeft als gevolg van de wond wel een blijvend litteken overgehouden aan het incident. Verdachte heeft door zijn handelen aangever ernstig aangetast in zijn lichamelijke integriteit. Slachtoffers van dergelijke feiten ondervinden niet alleen pijn en letsel, maar vaak ook psychische gevolgen van die feiten. Voorts zijn de bewoners van het asielzoekerscentrum, die oorlog en geweld in hun eigen land zijn ontvlucht, ongewild getuige geweest van de agressie van verdachte. Dit heeft tot onrust geleid. Bovendien schaadt dit soort incidenten het aanzien van asielzoekers. De rechtbank rekent dat alles verdachte zwaar aan.
Uit het verslag van het psychiatrisch onderzoek van 30 december 2016 blijkt onder meer dat bij verdachte mogelijk sprake is van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van PTSS en van cannabisafhankelijkheid. Voorts was er sprake van alcoholabuse. Ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde feit was de (mogelijk) ziekelijke stoornis aanwezig. De deskundige is van mening dat de eventuele PTSS het denken en handelen van veroordeelde ten tijde van het ten laste gelegde niet heeft bepaald. Tijdens het begaan van het ten laste gelegde was verdachte, als gevolg van zijn zwakke agressieve impulsregulatie en zijn alcoholabuse, niet bij machte zijn gedrag adequaat te sturen. Verdachte is bekend met habitueel alcoholabuse en weet welke invloed alcohol op zijn denken en handelen heeft. Een relatie van de eventuele PTSS met het ten laste gelegde werd door de psychiater niet waargenomen. De psychiater adviseert de rechtbank om verdachte als toerekeningsvatbaar te beschouwen. Gezien de langer bestaande antisociale gedragsproblemen van verdachte en de daarmee samenhangende gebrekkige positief sturende vermogens in zijn gedrag wordt het recidivegevaar, zeker wanneer er sprake is van alcoholgebruik, ingeschat als hoog. Aangezien verdachte volledig toerekeningsvatbaar wordt geacht, adviseert de psychiater geen forensisch psychiatrische behandeling binnen een strafrechtelijk kader. Vanuit oogpunt van zorg geeft de psychiater de rechtbank in overweging de eventuele PTSS en verslavingsproblematiek gedurende de detentie en/of daarna te laten behandelen.
De psycholoog concludeert naar aanleiding van het onderzoek van 10 januari 2017 dat meerdere diagnostische hypotheses kunnen worden gesteld waarmee een verband met het plegen van het ten laste gelegde feit zou kunnen worden gelegd. Een gedegen uitspraak daarover kan door de psycholoog echter niet worden gedaan omdat het ontbreekt aan voldoende onderbouwende informatie.
De rechtbank verenigt zich met de conclusie van de psychiater. Zij is van oordeel dat op grond van het strafdossier, het verhandelde ter terechtzitting en het rapport van voornoemde deskundige, voldoende is gebleken dat het ten last gelegde en bewezenverklaarde feit volledig aan verdachte kan worden toegerekend.
Uit het reclasseringsadvies van 16 november 2016 blijkt onder meer dat er zorgen zijn over het middelengebruik van verdachte. Verder is er sprake van een taalbarrière, waardoor er geen uitspraken kunnen worden gedaan over zelfinzicht en bovendien een behandeling/toezicht geen kans van slagen heeft. Het recidiverisico wordt als hoog ingeschat.
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat door het plegen van het onderhavige strafbare feit, niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van vrijheidsbenemende straf van aanzienlijke duur.
Bij de bepaling van de strafmaat houdt de rechtbank rekening met de toerekeningsvatbaarheid van verdachte zoals door de deskundige is vastgesteld. Zij houdt tevens rekening met de overige persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals deze naar voren zijn gebracht en het advies van de reclassering dat een behandeling/toezicht geen kans van slagen heeft.
Alles afwegende acht de rechtbank een straf zoals door de officier van justitie is geëist, te weten een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden met aftrek van voorarrest, passend en geboden.
7.4
De inbeslaggenomen voorwerpen
De rechtbank is van oordeel dat het op de beslaglijst vermelde mes vatbaar is voor onttrekking aan het verkeer, aangezien met behulp van dit mes het feit is begaan en het mes van zodanige aard is, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.
De rechtbank zal de teruggave aan verdachte gelasten van de aan hem toebehorende op de kennisgeving van inbeslagneming vermelde goederen, aangezien deze niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en het belang van strafvordering zich niet tegen teruggave verzet.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op het hiervoor genoemde wetsartikel.
Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 10, 27, 36b en 36c Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart niet bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
  • verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
  • verklaart niet bewezen wat aan verdachte subsidiair meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
  • verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
s
trafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het subsidiair bewezenverklaarde;
straf
  • veroordeelt verdachte tot een
  • bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;

de inbeslaggenomen voorwerpen

  • verklaart onttrokken aan het verkeer het inbeslaggenomen voorwerp, te weten het op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst genoemde mes;
  • gelast de teruggave van de inbeslaggenomen goederen aan verdachte, te weten:
  • goednummer PL0600-2016501110-1265658 (kleding en schoeisel);
  • goednummer PL0600-2016501110-1265663 (kleding en schoeisel);
  • goednummer PL0600-2016501110-1265670 (zak/tas/koffer);
  • goednummer PL0600-2016501110-1265671 (boek/drukwerk/document);
  • goednummer PL0600-2016501110-1265672 (kleding en schoeisel);
  • goednummer PL0600-2016501110-1265677 (kleding en schoeisel);
  • goednummer PL0600-2016501110-1265682 (kleding en schoeisel);
  • goednummer PL0600-2016501110-1265683 (kleding en schoeisel);
  • goednummer PL0600-2016501110-1265690 (kleding en schoeisel);
  • goednummer PL0600-2016501110-1265692 (kleding en schoeisel);
opheffing bevel voorlopige hechtenis
- heft het bevel tot voorlopige hechtenis op met ingang van de dag dat het voorarrest gelijk wordt aan de opgelegde onvoorwaardelijke straf.
Dit vonnis is gewezen door mr. V.P.K. van Rosmalen, voorzitter, mr. G.H. Meijer en
mr. B.T.C. Jordaans, rechters, in tegenwoordigheid van H.J.A. Teerlink, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 23 maart 2017.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de regiopolitie Oost-Nederland met nummer PL0600-2016501110. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
1.
Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] van 10 oktober 2016, pagina 40 t/m 42, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven als verklaring van aangever:
“(…) Plaats delict: (…) Schalkhaar, binnen de gemeente Deventer. (…) Pleegdatum/tijd: 10 oktober 2016 (…). (…) Ik zag op een gegeven moment dat de verdachte een mes uit een schoudertas haalde die hij bij zich had. (…) Ik zag dat de verdachte op mij afkwam en ik zag dat hij dat mes in zijn rechterhand hield. Ik zag dat de verdachte het mes met de punt van het mes naar voren hield. (…) Ik viel echter en ik zag dat de verdachte mij met dat mes belaagde. Ik pakte een stoel en probeerde met die stoel de aanvallen van de verdachte met zijn mes af te weren. Hij probeerde mij meerdere keren te steken. (…) Ik zag en voelde dat de verdachte met dat mes in mijn rechter onderbeen stak. Ik lag op dat moment op de grond toen hij mij stak (…).”
2.
De letselrapportage met foto’s, betreffende [slachtoffer] van 11 oktober 2016, pagina 43 t/m 49 opgemaakt door S.J.Th. van Kuijk, forensisch arts, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
“(…) datum letsel: 10-10-2016 (…) rechterbeen 1/aan de zijkant/achterkant van de rechterkuit is een vrijwel rechte horizontaal verlopende scherprandige steek-snijverwonding aanwezig die fors heeft gebloed (…) Letsel ontstaan door direct inwerkend scherp botsend en stekend geweld met een scherp snijdend voorwerp, zoals bijvoorbeeld een scherp glad mes, dolk, stiletto, glas of vergelijkend scherp voorwerp. (…).”
3.
Het proces-verbaal verhoor getuige van [getuige 1] van 10 oktober 2016, pagina 55 t/m 58, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven als verklaring van getuige:
“(…) Hij haalde een mes uit zijn tas, hield het mes omhoog en begon er mee te zwaaien. V: In welke richting? A: Overal, hij was in het wild aan het zwaaien, hij wilde hem gewoon overal raken. Toen hij miste mikte hij op zijn gezicht, tot hij viel. Toen hield de Algerijn zijn been omhoog en stak die Libiër daar in. V: Hoe vaak stak de dader in op het slachtoffer voor hij hem in het been stak? A: Heel vaak. Ook de hele tijd. Wel 15 a 16 keer. Hij kreeg het niet voor elkaar om hem te raken. Tot hij (O): het slachtoffer op de grond viel. V: Waarom lukte het niet hem te raken? A: Omdat de Algerijn een keu pakte van het biljart om zichzelf te beschermen. (…) Hij is gevallen en heeft toen inderdaad een stoel gepakt en heeft deze over zijn lichaam gezet om zichzelf te beschermen. (…).”
4.
Het proces-verbaal verhoor getuige van [getuige 2] van 11 oktober 2016, pagina 59 t/m 64, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven als verklaring van getuige:
“(…) Ze begonnen te schelden op elkaar, vieze woorden en dan trekt hij dat mes, die jongen met de witte jas en de witte broek. (…) De ander begon hem te steken, overal, er was een diepe snee in zijn voeten. (…) V: Hoe vaak heb je die jongen in de witte jas zien steken? A: Minimaal 4 keer. (…). Het slachtoffer viel met een stoel boven op hem. Met die stoel heeft hij kunnen voorkomen dat hij geraakt werd. (…).”
5.
Het proces-verbaal verhoor getuige van [getuige 3] van 12 oktober 2016, pagina 68 t/m 71, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven als verklaring van getuige:
“(…) Ik zag dat het slachtoffer binnen was en dat de dader binnen kwam en tegen het slachtoffer zei: “wat kijk je naar mij”. Ik zag dat het slachtoffer bang was. Ik zag dat de dader daarna op het slachtoffer begon in te steken. (…) Ik zag dat het slachtoffer een stoel pakte om zich te verdedigen. (…) De dader heeft vier keer geprobeerd het slachtoffer te steken. (…) V: Waar heeft de dader geprobeerd het slachtoffer te steken? A: In zijn gezicht en armen. (…).”
6.
Het proces-verbaal sporenonderzoek van verbalisant [verbalisant 1] van 21 oktober 2016, pagina 95 t/m 97, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven als relaas van verbalisant:
“Uit handen van de hoofdagent [verbalisant 2] , werkzaam aan het politiebureau Deventer, ontving ik het steekwapen (AAJO334NL) dat was aangetroffen in de schoudertas van de verdachte [verdachte] . (…) Ik zag dat het een keukenmes of vleesmes was met een houten handvat. Door meting zag ik dat het lemmet 20 centimeter lang was. (…).”