5.7.De Bouwcombinatie legt aan haar vordering ten grondslag dat Bemog omvangrijk meerwerk heeft opgedragen c.q. heeft veroorzaakt en dat Bemog per saldo deels, voor een bedrag van € 403.391,-, onbetaald laat. Bemog legt aan haar vordering ten grondslag dat zij per saldo een bedrag van € 824.534,- dient te ontvangen. De Bouwcombinatie heeft in haar conclusie van dupliek in reconventie tevens gereageerd op hetgeen Bemog in dupliek in conventie over de vordering ter zake van meerwerk heeft opgemerkt. Voor zover de Bouwcombinatie nieuwe stellingen betrekt zal de rechtbank deze buiten beschouwing laten.
meerwerkposten B51, B93, B114, B116, B118 en B151
5.7.1.Voor wat betreft het meerwerk met de nummers B51, B93, B114, B116, B118 en B151 stelt Bemog dat zij geen vergoeding aan de Bouwcombinatie is verschuldigd omdat niet is voldaan aan de - van artikel 36.5 UAV afwijkende - vereisten die in artikel 01.02.35 van de algemene voorwaarden van Bemog zijn gesteld. Dit artikel bepaalt:
“01. VERREKENING VAN MEER EN MINDERWERK
-
de prijsopgaven van meer- en minderwerk dienen te zijn gespecificeerd en te worden opgesteld op basis van de normen en bedragen van de inschrijfbegroting.
-
[…]
-
De prijsopgaven voor de uitvoering van meer- en minderwerk dienen vooraf bij de directie te worden ingediend.
-
De aannemer heeft geen recht op verrekening van meerwerk, waarvan de uitvoering niet schriftelijk is opgedragen of middels de notulen van de bouwvergadering is vastgelegd.”
5.7.2.De Bouwcombinatie stelt zich - samengevat - op het standpunt dat (1) voormelde regeling slechts van bewijsrechtelijke aard is en geen formeel beletsel kan vormen voor toewijzing van deze meerwerkposten, (2) voormeld artikel geen afwijking behelst van artikel 36.5 UAV. Volgens haar prevaleert artikel 36.5 UAV boven artikel 01.02.35 van de algemene voorwaarden van Bemog.
5.7.3.De rechtbank oordeelt als volgt. Vaste rechtspraak is dat de vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding van partijen is geregeld en of dit contract een leemte laat die moet worden aangevuld, niet kan worden beantwoord op grond van alleen maar een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van dat contract. Voor de beantwoording van die vraag komt het immers aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij kan mede van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht ((Ermes c.s. / Haviltex), HR 13 maart 1981, NJ 1981, 635). Bij een zuiver commerciële transactie als de onderhavige tussen twee professionele marktpartijen ligt het voor de hand dat groter gewicht wordt toegekend aan de taalkundige betekenis van de door partijen gehanteerde woorden (Meyer Europe / PontMeyer, HR 19 januari 2007, NJ 2007, 535 en Derksen c.s. / Homburg c.s. HR 29 juni 2007, NJ 2007, 576).
5.7.4.Indien het de vraag betreft welke (bedingen uit verschillende sets) algemene voorwaarden van toepassing zijn dient door uitleg, aan de hand van bovenvermelde maatstaf, vastgesteld te worden welke bedingen prevaleren. Daarbij kan de rechter gewicht toekennen aan onder meer de wijze waarop de desbetreffende bedingen in de overeenkomst zijn vermeld, dan wel geïncorporeerd. (HR 24 april 2015, NJ 2015, 222)
5.7.5.Artikel 2.1 van de Overeenkomst, bepaalt, voor zover van belang, dat op de Overeenkomst van toepassing zijn: de bepalingen in de aanbiedingsbrief van 1 juli 2010 (als bijlage 1 aan de Overeenkomst gehecht) en de algemene voorwaarden van Bemog (als bijlage 4 aan de Overeenkomst gehecht) “met inachtneming van de opmerkingen van de Aannemer op deze algemene administratieve voorwaarden conform de aanbiedingsbrief van de Aannemer van 1 juli 2010”. Voorts is bepaald dat ingeval van onderlinge tegenstrijdigheid tussen de in dit artikellid genoemde documenten, “het eerdergenoemde document in rangorde voor gaat op het latere”. Daaruit volgt dat de bepalingen in de brief van 1 juli 2010 boven de algemene voorwaarden van Bemog gaan. In de brief van 1 juli 2010 is vermeld: “De U.A.V. 1989 is, voor zover niet anders is omschreven, onverkort van toepassing”.
5.7.6.Met toepassing van de hiervoor aangeduide maatstaf komt de rechtbank tot de conclusie dat een redelijke uitleg van voormelde bepalingen meebrengt dat de algemene voorwaarden van Bemog voorgaan op de UAV . In de eerste plaats is in voormelde brief expliciet vermeld dat de UAV van toepassing zijn, “voor zover niet anders is omschreven”. Met het in artikel 2.1 van de Overeenkomst toepasselijk verklaren van de respectievelijke algemene voorwaarden is aan deze bepaling invulling gegeven. In de tweede plaats - en in het verlengde hiervan - kan uit de toevoeging “met inachtneming van de opmerkingen van de Aannemer” etc. worden afgeleid dat de inhoud van deze algemene voorwaarden specifiek tussen partijen aan de orde is geweest. De Bouwcombinatie heeft ter zake van deze algemene voorwaarden niet in de aanbiedingsbrief (uitdrukkelijk) opgemerkt dat de UAV voor gaan op de algemene administratieve voorwaarden of dat (meer specifiek) artikel 36.5 UAV voorgaat op artikel 01.02.35 van de algemene voorwaarden van Bemog. Juist gelet op de bijzondere aandacht die de Bouwcombinatie heeft geschonken aan de voorwaarden van Bemog kon bij Bemog het (gerechtvaardigd) vertrouwen ontstaan dat artikel 01.02.35 van de algemene voorwaarden van Bemog voor gaat op artikel 36.5 UAV. In dit verband komt tevens gewicht toe aan de omstandigheid dat, anders dan de UAV, de respectievelijke algemene voorwaarden fysiek aan de Overeenkomst zijn gehecht en partijen op elke bladzijde hebben geparafeerd. In de derde plaats is de UAV niet genoemd als “document” in artikel 2.1 van de Overeenkomst, maar enkel de brief van 1 juli 2010 (met een verwijzing naar de UAV ). Dat bijlagen bij de brief van 1 juli 2010 óók boven documenten gaan die na deze brief in de Overeenkomst zijn genoemd, ligt niet zonder meer voor de hand.
Dat in de UAV in § 2.1 is vermeld dat de UAV-bepalingen gelden voor zover daarvan niet uitdrukkelijk in het bestek is afgeweken, kan aan het voorgaande onvoldoende af doen.
5.7.7.Uit het voorgaande volgt dat indien een schriftelijke meerwerkopdracht van de zijde van Bemog ontbreekt, c.q. de opdrachtverlening door Bemog tot meerwerk niet in de notulen van de respectievelijke bouwvergadering is vastgelegd, de Bouwcombinatie geen vergoeding toekomt. Dat eenzelfde rechtsgevolg verbonden moet worden aan het (enkel) ontbreken van een prijsopgave, zoals door Bemog wordt aangevoerd, leidt de rechtbank - in het verlengde van het betoog van de Bouwcombinatie - niet af uit artikel 01.02.35 van de algemene voorwaarden van Bemog. In dat artikel wordt immers enkel de wijze van opdrachtverlening (schriftelijk of in de notulen) expliciet gekoppeld aan het al dan niet in (ver)rekening kunnen brengen van meerwerk en niet het (vooraf) doen van een prijsopgave.
Dat op het ontbreken van een prijsopgave eenzelfde ‘sanctie’ zou moeten staan valt ook niet goed in te zien. In zo’n geval heeft Bemog immers ondanks het ontbreken van een prijsopgave aanleiding gezien tot het (schriftelijk) verlenen van een meerwerkopdracht. Het is niet reëel dat Bemog er in zo’n geval van uit zou mogen gaan dat dit zonder tegenprestatie zou kunnen geschieden.
5.7.8.Het voorgaande brengt mee dat meerwerkposten 51 (€ 14.724,-), 93 (€ 2.217,-), 114 (€ 1.812,-), 116 (€ 17.348,-), 118 (€ 7.651,-) en 151 (€ 5.723,-), in totaal € 49.475,-, niet voor toewijzing in aanmerking komen.
5.7.9.De post meerwerk 57d is door Bemog erkend tot een bedrag van 78.200,-. Door Bemog wordt het overige deel (€ 128.400,- - € 78.200,- = € 50.200,-) betwist.
Deels, voor een bedrag van € 14.710,- heeft dit betrekking op door Arcadis, een onderaannemer van de Bouwcombinatie, bij laatstgenoemde in rekening gebrachte meerkosten. Bemog stelt dat zij niet in ziet om welke reden het gewijzigde nutstracé tot meerkosten bij Arcadis heeft geleid. Onweersproken is dat Bemog, ondanks verzoeken daartoe, geen onderbouwing - bij voorbeeld in de vorm van een factuur - heeft ontvangen. Bij repliek in conventie heeft de Bouwcombinatie hierop niet gereageerd. De rechtbank is bij deze stand van zaken van oordeel dat de Bouwcombinatie niet aan haar stelplicht ter zake van dit onderdeel van de vordering heeft voldaan. Dit onderdeel van de vordering ad € 14.710,- zal daarom worden afgewezen.
Voor het overige deel (kosten van extra overleg, afstemming en planningswerkzaamheden ad € 35.490,-) beroept Bemog zich erop dat deze exorbitant zijn en voert zij aan dat deze kosten
in deze omvangniet toewijsbaar zijn. De rechtbank ziet ter zake van deze werkzaamheden ad € 35.490,- aanleiding de Bouwcombinatie bewijs op te dragen van de door haar gestelde omvang.
5.7.10.Voor zover de Bouwcombinatie bewijs wenst te leveren door het horen van getuigen wijst de rechtbank erop dat bij het oproepen van de getuigen er rekening mee moet worden gehouden dat het verhoor van een getuige gemiddeld 60 minuten duurt. De namen en woonplaatsen van de getuigen en de tijdstippen waartegen zij zijn opgeroepen, dienen ten minste een week voor het verhoor aan de wederpartij en aan de griffier van de rechtbank te worden opgegeven.
Meerwerk B100
5.7.11.Bemog heeft de post meerwerk B100 rekening houdende met het minderwerk M1 (vervallen woning blok 11) erkend tot het gevorderde bedrag van € 9.336.
5.7.12.Bemog heeft de post meerwerk B119 erkend tot het gevorderde bedrag van € 68.915.
5.7.13.De post meerwerk B141 komt naar het oordeel van de rechtbank niet voor vergoeding door Bemog in aanmerking. Blijkens het bij productie 60 door de Bouwcombinatie in het geding gebracht “GOEDKEURINGSFORMULIER Meerwerkopdracht” heeft Bemog
voorwaardelijkopdracht verleend tot dit meerwerk, waarbij nog op basis van de contractdocumentatie zou moeten worden vastgesteld voor wiens rekening deze kosten dienen te komen. Onder verwijzing naar artikel 01.02.31 van de algemene voorwaarden van Bemog heeft Bemog betoogd dat deze werkzaamheden binnen de scope van de opdracht aan de Bouwcombinatie vallen en dus voor haar rekening dienen te blijven. Dat betoog acht de rechtbank juist. Voormeld artikel vermeldt dat:
“[d]e aannemer zorgt voor […] het aanwerken en het afwerken van alle soorten sparingen t.b.v. doorvoeren kanalen/leidingen e.d. dient te worden uitgevoerd conform de brandwerende, waterdichte en akoestische eisen, die aan de desbetreffende onderdelen worden gesteld.”
Anders dan de Bouwcombinatie betoogt valt hier, naar het oordeel van de rechtbank, niet uit af te leiden dat de aannemer slechts ervoor dient zorg te dragen dat de uitsparingen zo zijn aangebracht dat een derde daarmee overeenkomstig de brandwerende eisen mee uit de voeten kan. Onweersproken is dat het meerwerk ziet op het aan- en afwerken van meerbedoelde sparingen. De vraag of voormelde werkzaamheden op een (gewijzigde en tussen partijen overeengekomen) ‘demarcatielijst’ staan, behoeft om die reden niet te worden beantwoord.
5.7.14.Tussen partijen is niet (langer) in geschil dat Bemog ter zake van de
Post minderwerk 168c-3 een vergoeding van de Bouwcombinatie toekomt van € 9.214,-.
5.7.15.Bemog heeft het meerwerk B169 tot het door de Bouwcombinatie gevorderde bedrag van € 47.984,- erkend.
5.7.16.Bemog heeft het meerwerk B188 tot het door de Bouwcombinatie gevorderde bedrag van € 2.430,- erkend.
5.7.17.De posten meerwerk B195 een B195a hebben betrekking op wijzigingen van blok 5 ten opzichte van de oorspronkelijke opdracht. Volgens Bemog is zij niet gehouden tot vergoeding van voormeld meerwerk omdat het reeds in (de afgeprijsde) meerwerkopdracht 37B d.d. 1 juli 2011 is begrepen, c.q. voor zover het daarin niet is begrepen, voor het risico van de Bouwcombinatie dient te blijven. Opdracht voor het meerwerk als genoemd in B195 en B195a is niet (opnieuw) gegeven.
5.7.18.De rechtbank volgt Bemog hierin. Tussen partijen is niet in geschil dat meerwerkopdracht 37B ziet op wijzigingen die zijn aangebracht in blok 5. de Bouwcombinatie is, zo is door Bemog gesteld en door de Bouwcombinatie niet weersproken, achteraf tot de conclusie gekomen dat zij niet al het meerwerk dat samenhing met de wijzigingen in blok 5, heeft doen verwerken in de aan de meerwerkopdracht 37B ten grondslag liggende offerte. Niet kan worden vastgesteld dat dat Bemog voor dit (extra) meerwerk opdracht heeft gegeven, laat staan dat de opdrachtverlening aan de eisen genoemd in artikel 01.02.35 van de algemene voorwaarden van Bemog voldoet. Voormeld meerwerk van € 46.933,- respectievelijk € 136.554,- komt dus niet voor vergoeding door Bemog in aanmerking.
5.7.19.Tussen partijen is niet (langer) in geschil dat Bemog ter zake van minderwerk B198a een vergoeding van € 6.208,- van de Bouwcombinatie dient te ontvangen.
5.7.20.de Bouwcombinatie wenst vergoeding te zien in verband met de extra kosten die zij heeft moeten maken omdat de besluitvorming ter zake van het plaatsen van lantaarnpalen en bloembakken op het tweede maaiveld door Bemog is vertraagd (meerwerk B210).
Bemog heeft aangevoerd dat in de Overeenkomst is overeengekomen dat de uitwerking van het definitieve ontwerp (DO) een verantwoordelijkheid is van de Bouwcombinatie en haar architect. De uiteindelijke locatie van de lantaarnpalen en de bloembakken kwalificeert als uitwerking van het DO en komt daarmee voor verantwoordelijkheid van de Bouwcombinatie. Dat zij navraag heeft gedaan bij Bemog c.q. de door haar ingeschakelde directie (BOAG), maakt dit niet anders, zo betoogt Bemog.
Het verweer van Bemog komt de rechtbank juist voor. Bepalend voor de vraag aan wie de gestelde vertraging moet worden toegerekend is tot wiens verantwoordelijkheid het bepalen van de plaats van de lantaarnpalen en bloembakken behoort. Gelet op de taakverdeling zoals deze in de Overeenkomst is neergelegd (uitvoering vanaf DO onder verantwoordelijkheid van de Bouwcombinatie), lag het op de weg van de Bouwcombinatie om zorg te dragen voor een voldoende tijdige besluitvorming. Dat
feitelijkBOAG c.q. Bemog, door de Bouwcombinatie daartoe uitgenodigd, een grote invloed heeft uitgeoefend op de uiteindelijke bepaling van de plaats van voormelde lantaarnpalen en bloembakken, maakt niet dat Bemog voor de daarmee samenhangende vertraging verantwoordelijk is geworden. Indien de antwoorden van BOAG c.q. Bemog op de vragen van de Bouwcombinatie op zich hebben laten wachten had de Bouwcombinatie ofwel BOAG c.q. Bemog moeten aanmanen, ofwel zelf, met inachtneming van de eisen die aan een goed en deugdelijk werk worden gesteld, onvertraagd de keuzes moeten en kunnen maken. Het gevorderde bedrag van € 28.139,- komt dus niet voor vergoeding in aanmerking.
5.7.21.Tussen partijen is niet in geschil dat in opdracht van Bemog een tijdelijke voorziening is getroffen voor de aanwezigheid van een spreek/luisterverbinding in de liften. Bemog is bereid meerwerk 224 en 224a tot een bedrag van € 8.790,- te vergoeden. De vraag die voorligt of ook het meerdere voor vergoeding door Bemog in aanmerking moet komen.
Bemog stelt zich op het standpunt dat de extra kosten hadden kunnen worden vermeden, indien de Bouwcombinatie de (duurdere) tijdelijke voorziening had laten aanbrengen kort voor oplevering en niet geruime tijd daarvoor. De keuring van de liften, vanaf welk moment een functionerende spreek/luisterverbinding in de lift aanwezig dient te zijn, had ook later kunnen worden verricht, zo voert zij aan.
Tussen partijen is niet in geschil dat in ieder geval de liften ten behoeve van Jumbo en Lidl reeds voorafgaande aan de oplevering in gebruik zijn genomen.
Dat Bemog op voldoende duidelijke wijze
tijdigaan de Bouwcombinatie heeft laten weten dat de spreek/luisterverbinding in een
zo laat mogelijkstadium moest worden aangebracht, is gesteld noch gebleken. De rechtbank houdt het ervoor dat Bemog geen tijdsbepaling aan haar opdracht heeft verbonden. Bij die stand van zaken valt niet in te zien dat voormelde extra kosten voor rekening van de Bouwcombinatie moeten worden gelaten. Deze meerwerkposten, voor bedragen van respectievelijk € 15.618,- en € 9.409,- zijn dus geheel toewijsbaar.
5.7.22.Bemog heeft meerwerk B244 tot het door de Bouwcombinatie gevorderde bedrag van € 5.062,- erkend.
5.7.23.Partijen zijn het erover eens dat de post minderwerk B246 strikt genomen geen minderwerk betreft, maar een vordering tot vergoeding van schade die Bemog stelt te hebben geleden in verband met door een installateur bij Bemog in rekening gebrachte kosten tot herstel van de sprinklerinstallatie. Bemog heeft de stelling van de Bouwcombinatie dat geen sprake is van verzuim, omdat Bemog haar niet een redelijke termijn tot nakoming heeft geboden, onweersproken gelaten, zodat de rechtbank van de juistheid daarvan zal uitgaan. Dat brengt mee dat op de Bouwcombinatie geen schadevergoedingsverplichting ter zake van deze kwestie rust, zodat evenmin plaats is voor verrekening daarvan met het meerwerk van de Bouwcombinatie.
5.7.24.Bemog heeft zich op het standpunt gesteld dat de Bouwcombinatie tegen beter weten in gladde kozijnen in blok 5 heeft toegepast, terwijl overeengekomen zou zijn dat kunststof kozijnen met een houtnerfstructuur zouden worden gebruikt. Aldus zou de Bouwcombinatie een besparing hebben gerealiseerd van € 175.000,-. Daarnaast maakt Bemog aanspraak op - samengevat - uitgespaarde kosten van herstel ten bedrage van € 250.000,-. Bemog heeft in dit verband gewezen op de verslagen (productie 2 van de Bouwcombinatie) van de bouwvergaderingen 27 (14 februari 2012) tot en met 39 (11 september 2012) en het verslag van het overleg van 18 juli 2012 (productie 9 CvA).
de Bouwcombinatie heeft bij dagvaarding, conclusie van antwoord in reconventie en conclusie van dupliek in reconventie en onder verwijzing naar verslag 43 (6 november 2012) ten verwere met kracht van argumenten betoogd dat partijen (uiteindelijk onvoorwaardelijke) overeenstemming hebben bereikt over toepassing van gladde kunststof kozijnen.
Uit de door partijen gememoreerde bouwverslagen leidt de rechtbank af dat Bemog in ieder geval tot en met 11 september 2012 haar instemming aan toepassing van gladde kozijnen heeft onthouden. Het eveneens door Bemog geaccordeerde bouwverslag 43 van 6 november 2012 vermeldt in randnummer 43.6.4 evenwel:
“Er is overeenstemming over de acceptatie van de kunststofkozijnen zonder houtnerfstructuur. De afspraken hierover zijn gemaakt en vastgelegd in de opstelling van BC van 18 juli 2012, zie ingekomen stukken van importantie. Afgedaan voor deze vergadering.”
In het licht van het gemotiveerde en onderbouwde (bevrijdende) verweer van de Bouwcombinatie, heeft Bemog haar stelling als zou geen sprake zijn van overeenstemming over toepassing van gladde kozijnen onvoldoende gemotiveerd. De rechtbank gaat derhalve ervan uit dat partijen overeenstemming over toepassing van gladde kozijnen hebben bereikt.
5.7.25.Het voorgaande brengt mee dat hoe dan ook geen vergoedingsverplichting aan de zijde van de Bouwcombinatie bestaat in verband met uitgespaarde kosten van herstel (ten bedrage van € 250.000,-).
5.7.26.Evenmin ziet de rechtbank aanleiding in rechte een vergoedingsverplichting van € 175.000,- aan te nemen. Bemog heeft voormeld bedrag op geen enkele wijze geadstrueerd, ook niet nadat de Bouwcombinatie bij antwoord in reconventie gemotiveerd uiteen heeft gezet dat tussen folie met en folie zonder houtnerfstructuur geen relevant prijsverschil bestaat. Bij conclusie van dupliek in reconventie voert Bemog aan dat de Bouwcombinatie in gebreke is gebleven met het in het geding brengen van prijsopgaves. Bemog miskent daarmee dat stelplicht en - bij voldoende gemotiveerde betwisting - bewijslast ter zake voormelde uitsparing conform de hoofdregel van artikel 150 Rv op haar rust. In het licht van voormelde gemotiveerde betwisting heeft zij echter al aan haar stelplicht niet voldaan, zodat de rechtbank niet toekomt aan het opdragen van bewijs.
5.7.27.Bemog heeft aan minderwerk 7-9 ten grondslag gelegd dat zij voorwaardelijk meerwerkopdrachten heeft verstrekt aan de Bouwcombinatie en onder protest tot (onverschuldigde) betaling daarvan is overgegaan. De meerwerkopdrachten hebben betrekking op - naar de Bouwcombinatie gemotiveerd stelt -
aanvullendeconstructeurskosten, ontstaan doordat Bemog heeft verzuimd de afgesproken bezuinigingen in het DO-ontwerp te verwerken, waardoor functioneel omschreven wijzigingen direct (dus zonder dat deze als tussenstap werden verwerkt in het DO-ontwerp) dienden te worden vertaald in de uitwerkingstekeningen. Het betreft aldus kosten die vielen buiten de scope van de opdracht.
Bemog heeft de gemotiveerde stelling dat sprake is van extra constructeurskosten als gevolg van het niet eerst wijzigen van het DO-ontwerp in verband met de bezuinigen, bloot betwist. De rechtbank gaat aan deze ongemotiveerde betwisting voorbij en ziet dus reeds hierom geen grond voor het aannemen van een vergoedingsverplichting aan de zijde van de Bouwcombinatie. Met het aannemen in rechte van voormelde vergoedingsverplichting is het voorbehoud dat Bemog heeft gemaakt reeds uitgewerkt. Aan de vraag of in dit verband ook betekenis toekomt aan de afspraken die zijn neergelegd in de brief van 19 april 2013, wordt derhalve voorbijgegaan.
Het verweer dat de meerwerkopdracht niet voldoet aan de vereisten genoemd in artikel 01.02.35 van de algemene voorwaarden van Bemog, faalt. In dit geval ligt aan het meerwerk een schriftelijke opdracht ten grondslag. Zoals in rechtsoverweging 5.7.7 is overwogen bevat artikel 01.02.035 niet als sanctie op het ontbreken van een prijsopgave dat de Bouwcombinatie niet gerechtigd is tot een vergoeding. Het gevorderde bedrag van € 42.875,- komt gelet op het vorenstaande niet voor vergoeding in aanmerking.
Minderwerk 10 - 12
5.7.28.Bemog heeft aan minderwerk 10-12 ten grondslag gelegd dat zij
voorwaardelijkmeerwerkopdrachten 71, 71a en 71b heeft verstrekt aan de Bouwcombinatie en onder protest tot (onverschuldigde) betaling daarvan is overgegaan.
de Bouwcombinatie voert onder meer aan dat bij brief van 19 april 2013 (productie 12 CvA) tussen partijen voormeld meerwerk definitief is vastgesteld.
De rechtbank oordeelt dat deze post niet als minderwerk voor verrekening in aanmerking komt. Blijkens voormelde brief hebben partijen na overleg het over en weer
goedgekeurdemeer- en minderwerk in verband met de tot en met 23 april 2013 opgeleverde en op te leveren gedeeltes van het werk,
vastgestelden heeft Bemog zich - in afwijking van de afspraken die voortvloeien uit de Overeenkomst - tot betaling van het saldo verplicht uiterlijk 23 april 2013. Over niet door Bemog goedgekeurd meerwerk zou nader overleg plaatsvinden.
Dat voormelde meerwerkopdrachten, anders dan meerwerkopdracht 141, (alsnog) aldus onvoorwaardelijk zijn goedgekeurd, is door Bemog onvoldoende gemotiveerd weersproken. Anders dan Bemog ingang wil doen vinden, leest de rechtbank in punt 9 van voormelde brief, niet (ook niet in verband met de omstandigheid dat de Bouwcombinatie heeft aangegeven tot inroeping van een retentierecht over te gaan indien niet tot overeenstemming zou worden gekomen) dat deze goedkeuring voorwaardelijk was.
5.7.29.Bemog heeft zich - samengevat - op het standpunt gesteld dat de nooddakbedekking boven het tweede maaiveld ten onrechte niet is aangebracht terwijl deze - in haar visie - onderdeel uitmaakt van het aangenomen werk. Dit levert volgens Bemog grond op voor verrekening in verband met minderwerk ter hoogte van het (aanvankelijk) voor dit werk begrote bedrag van € 209.382,-.
De Bouwcombinatie erkent dat de oorspronkelijke voorziene losliggende nooddakbedekking niet is aangelegd. Zij voert ten verwere onder andere aan dat zij in plaats daarvan een kostbaarder dakbedekking van een hogere kwaliteit heeft aangebracht dan oorspronkelijk was voorzien.
Aangezien Bemog niet heeft betwist dat de wel aangelegde dakbedekking (a) duurder was dan de oorspronkelijk voorziene nooddakbedekking en (b) van hogere kwaliteit is dan de oorspronkelijk voorziene nooddakbedekking, vormt de omstandigheid dat Bemog haar instemming aan toepassing van de uiteindelijk aangelegde dakbedekking heeft onthouden, onvoldoende grond om de kosten van de uiteindelijk aangelegde dakbedekking niet te verrekenen met de uitgespaarde kosten in verband met het niet toepassen van de oorspronkelijk voorziene nooddakbedekking. Er bestaat mitsdien geen grond om een vergoedingsverplichting ter zake van minderwerk aan te nemen. De overige verweren behoeven daarom geen bespreking meer.