ECLI:NL:RBOVE:2017:1299

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
23 maart 2017
Publicatiedatum
23 maart 2017
Zaaknummer
08/952888-15(P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor bezit van cocaïne en hasjiesj met betrekking tot een 50-jarige man in Steenwijk

Op 23 maart 2017 heeft de Rechtbank Overijssel een 50-jarige man veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken voor het bezit van cocaïne en hasjiesj. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 16 november 2015 in Steenwijk, waar de verdachte opzettelijk een hoeveelheid van ongeveer 4,02 gram cocaïne en 193,02 gram hasjiesj in zijn bezit had. De rechtbank heeft het vonnis uitgesproken na openbare terechtzittingen op 22 november 2016 en 9 maart 2017, waarbij de verdachte niet aanwezig was tijdens de laatste zitting. De officier van justitie, mr. J. Blanco, heeft de vordering ingediend, terwijl de verdediging werd vertegenwoordigd door mr. H.J. Voors, advocaat te Zwolle.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De tenlastelegging werd bewezen verklaard op basis van verschillende bewijsmiddelen, waaronder proces-verbaal van verbalisanten. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten, maar oordeelde dat het bewezenverklaarde strafbaar was op grond van de Opiumwet. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn lichamelijke klachten en het tijdsverloop sinds de feiten. Desondanks werd de ernst van de feiten en het criminele verleden van de verdachte meegewogen bij de strafoplegging.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte, die eerder was veroordeeld voor soortgelijke feiten, zich had moeten onthouden van het bezit van verdovende middelen. De opgelegde straf van twee weken gevangenisstraf werd als passend beschouwd, met inachtneming van de tijd die de verdachte al in verzekering had doorgebracht. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 10, 27, 57 en 91 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Rechtbank Overijssel

Afdeling Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08/952888-15(P)
Datum vonnis: 23 maart 2017
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1967 in [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 22 november 2016 en 9 maart 2017. De verdachte is op de laatste behandeling niet ter zitting verschenen.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. J. Blanco en van hetgeen namens de verdachte door de raadsman mr. H.J. Voors, advocaat te Zwolle, naar voren is gebracht en die heeft verklaard daartoe uitdrukkelijk te zijn gemachtigd.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 16 november 2015 een hoeveelheid cocaïne en hasjiesj aanwezig heeft gehad.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
hij op of omstreeks 16 november 2015 te Steenwijk, gemeente Steenwijkerland,
althans in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 4,02 gram
(6 wikkels), in elk geval een hoeveelheid, van een materiaal bevattende cocaïne,
zijnde cocaïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst
I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 16 november 2015 te Steenwijk, gemeente Steenwijkerland,
althans in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 193,02 gram,
in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram, van een gebruikelijk vast
mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen
andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj), zijnde hasjiesj, een middel als
bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens
het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

Ten aanzien van feit 1 en feit 2
4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat de tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte deze feiten heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen [1] :
1
Het proces-verbaal onderzoek verdovende middelen van 4 april 2016 van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , pagina 108 t/m 109, voor zover inhoudende het relaas van verbalisanten;
2.
Het proces-verbaal van bevindingen van 18 november 2015 van verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] , pagina 150 t/m 151, voor zover inhoudende het relaas van verbalisanten;
3.
Het proces-verbaal van bevindingen van 17 november 2015 met bijlage, van verbalisant [verbalisant 5] , pagina 75 t/m 78, voor zover inhoudende het relaas van verbalisant.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
1.
hij op 16 november 2015 te Steenwijk, gemeente Steenwijkerland, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 4,02 gram (6 wikkels), van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op 16 november 2015 te Steenwijk, gemeente Steenwijkerland, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 193,02 gram, van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj), zijnde hasjiesj, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
De rechtbank heeft de in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte wordt hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder feit 1 en feit 2 meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 10 en 11 Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf: opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 2
het misdrijf: opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van één maand met aftrek van de dagen die verdachte in verzekering gesteld is geweest.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft onder meer aangevoerd dat de rechtbank bij het bepalen van de straf rekening dient te houden met de setting waaronder verdachte de drugs aanwezig heeft gehad, namelijk dat de cocaïne bedoeld was voor eigen gebruik en net als de hasjiesj een overblijfsel is van zijn verleden. Daarnaast dient bij de persoonlijke omstandigheden meegewogen te worden dat verdachte last heeft van lichamelijke klachten waardoor hij belemmerd wordt in het dagelijkse leven. Voorts is er sprake van tijdsverloop. Het opleggen van een werkstraf volstaat, al dan niet in combinatie met een gevangenisstraf voor de duur van de in verzekeringstelling doorgebrachte dagen.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het overtreden van de Opiumwet door het aanwezig hebben van cocaïne en hasjiesj. Hij liep toen in het kader van een voorwaardelijke invrijheidstelling, gerelateerd aan een in 2009 opgelegde gevangenisstraf van 10 jaren voor overtreding van de Opiumwet, nog in een proeftijd.
Vanwege de criminaliteit die veelal gepaard gaat met de productie en handel in drugs en de kwalijke gevolgen die het gebruik van verdovende middelen kan hebben, is het aanwezig hebben ervan strafbaar gesteld in de Opiumwet. Het gebruik brengt gezondheidsrisico’s mee, terwijl gebruikers hun verslaving vaak door crimineel handelen trachten te bekostigen, waardoor aan de samenleving schade wordt berokkend.
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel Justitiële Documentatie van 19 oktober 2016. Daaruit blijkt dat verdachte een aanzienlijk crimineel verleden heeft in het drugscircuit en vaker voor soortgelijke feiten tot forse gevangenisstraffen is veroordeeld. Juist verdachte, namens wie is aangevoerd dat het aanwezig hebben van de drugs voor eigen gebruik een overblijfsel uit het verleden was, zou zich dan verre dienen te houden van situaties als de onderhavige. Kennelijk hebben deze veroordelingen niet een zodanige invloed op verdachte gehad. De rechtbank rekent dat verdachte aan.
Bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de straffen die gebruikelijk door rechtbanken in gevallen vergelijkbaar met de onderhavige worden opgelegd. Aan de hand daarvan acht de rechtbank oplegging van een gevangenisstraf van na te melden duur in dit geval een passende reactie. Met oplegging van deze straf wordt de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking gebracht, wordt rekening gehouden met het strafblad van verdachte, maar ook met het tijdsverloop.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van twee weken, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht, passend en geboden.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 10, 27, 57 en 91 Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
  • verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1 en feit 2 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
  • verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder feit 1 en feit 2 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
  • verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
s
trafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder feit 1 en feit 2 bewezenverklaarde;
straf
  • veroordeelt verdachte tot een
  • bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.T.C. Jordaans, voorzitter, mr. G.H. Meijer en mr. V.P.K. van Rosmalen, rechters, in tegenwoordigheid van H.J.A. Teerlink, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 23 maart 2017.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit bladzijden uit het dossier van de regiopolitie Oost-Nederland met nummer PL0600-2015331921 van 27 april 2016. Tenzij anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.