ECLI:NL:RBOVE:2017:1213

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
20 maart 2017
Publicatiedatum
20 maart 2017
Zaaknummer
08/023154-16(P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor diefstal met geweld in een coffeeshop

Op 20 maart 2017 heeft de Rechtbank Overijssel een vonnis uitgesproken in de zaak tegen een 29-jarige man, die werd beschuldigd van diefstal met geweld. De verdachte had op 1 februari 2016 in een coffeeshop in Enschede een gram wiet gestolen, waarbij hij een nepwapen gebruikte om de verkoper te bedreigen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. Tijdens de zitting op 6 maart 2017 heeft de officier van justitie, mr. M.S. de Waard, de vordering gedaan, terwijl de verdachte werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. R. Oude Breuil.

De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten, waarbij het gebruik van het nepwapen als een ernstige bedreiging werd gezien. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich niet alleen schuldig had gemaakt aan diefstal, maar ook aan bedreiging met geweld, wat de ernst van de zaak vergrootte. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. De rechtbank hield rekening met de omstandigheden van de zaak, waaronder het feit dat de verdachte een first offender was en dat hij inmiddels stappen had ondernomen om zijn leven weer op de rails te krijgen.

De rechtbank benadrukte dat het tonen van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp in het openbaar een schokkende ervaring was voor de omstanders en dat dergelijk gedrag de gevoelens van onveiligheid in de samenleving versterkt. De beslissing van de rechtbank is gebaseerd op de artikelen 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht, en de rechtbank heeft de verdachte als strafbaar verklaard voor het bewezenverklaarde feit.

Uitspraak

Rechtbank Overijssel

Afdeling Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08/023154-16(P)
Datum vonnis: 20 maart 2017
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1988 in [geboorteplaats] (voormalige Sovjet-Unie),
ingeschreven te [adres 1] ,
volgens eigen opgave verblijvende te Uelsen (Dld) in [adres 2] ,
(via Google adres: [adres 2] ).

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
6 maart 2017.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.S. de Waard en van hetgeen door verdachte en de raadsman mr. R. Oude Breuil, advocaat te Enschede, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte in coffeeshop [coffeeshop] weed heeft gestolen en dat hij bij zijn vlucht [slachtoffer] met een wapen heeft bedreigd.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op of omstreeks 1 februari 2016, in de gemeente Enschede, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een coffeeshop heeft weggenomen een gram weed, een hoeveelheid softdrugs, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Coffeeshop [coffeeshop] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,
welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte, tijdens zijn vlucht een wapen, in elk geval een op een wapen gelijkend voorwerp heeft gericht op en/of getoond aan die [slachtoffer] en/of daarmee ten overstaan, in elk geval zichtbaar voor die [slachtoffer] heeft gemanipuleerd.
3. De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich eveneens op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte dit feit heeft bekend en door of voor hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen [1] [2] [3] .
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat:
hij op 1 februari 2016, in de gemeente Enschede, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in een coffeeshop heeft weggenomen een gram weed toebehorende aan Coffeeshop [coffeeshop] , welke diefstal werd gevolgd van bedreiging met geweld tegen [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken, welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte, tijdens zijn vlucht een op een wapen gelijkend voorwerp heeft gericht op die [slachtoffer] .
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf: diefstal gevolgd van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren en met oplegging van de bijzondere voorwaarden van een reclasseringstoezicht en een meldplicht.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de door de officier van justitie gevorderde straf te fors is. Volgens de raadsman moet er rekening mee worden gehouden dat de bedreiging met het wapen niet heeft plaatsgevonden bij de diefstal in de coffeeshop, maar dat verdachte het wapen pas bij het wegrennen heeft getoond en dat het een speelgoedwapen was en geen echt vuurwapen. Ook moet de omstandigheid meewegen dat verdachte first offender is en dat er inmiddels een jaar is verstreken sinds verdachte het feit heeft gepleegd.
De raadsman acht het opleggen van een taakstraf van 120 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden met een verplicht reclasseringscontact dan ook meer op zijn plaats.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen.
De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een diefstal van weed gevolgd door een bedreiging met geweld. Op 1 februari 2016 is verdachte coffeeshop [coffeeshop] binnengegaan en heeft hij gevraagd of hij een grammetje weed kon krijgen. De weed had een waarde van € 11,-. Nadat de verkoper de weed op de toonbank had gelegd, heeft verdachte de weed gepakt en heeft hij gezegd dat hij buiten iemand om geld zou vragen. Buiten gekomen is verdachte weggerend. Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij, voordat hij de [coffeeshop] binnen ging, al de gedachte had om weed te vragen en deze niet te betalen. Nadat verdachte naar buiten was gerend, is de verkoper achter hem aan gerend omdat hij het gevoel had gekregen dat verdachte er van door wilde gaan. Al rennend heeft verdachte daarop een op een vuurwapen gelijkend voorwerp uit zijn jas gehaald en dit op de hem achtervolgende [slachtoffer] gericht. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij zijn wapen (een op een vuurwapen gelijkend balletjespistool) ook met het oog op deze situatie speciaal uit zijn auto had gehaald en bij zich gestoken had voordat hij de coffeeshop binnenging.
Verdachte heeft ter zitting voorts verklaard dat hij het wapen had meegenomen om zonodig af te schrikken en om weg te komen. Verdachte heeft daarbij ook verklaard dat hij het op het wapen steeds bij zich in de auto had ter verdediging van zichzelf en zijn vriendin.
Verdachte heeft zich derhalve bij het voornemen om weed te gaan stelen, reeds op voorhand ingedekt en het wapen meegenomen om, als het moeilijk zou worden, toch te kunnen wegkomen. Hij ging dus uit van de wetenschap dat het wapen mensen zou kunnen doen schrikken. Dat het daarbij om een op een vuurwapen gelijkend voorwerp in plaats van om een echt vuurwapen, gaat maakt de ernst van de dreiging niet anders. Immers voor het slachtoffer is dat niet zichtbaar en is de dreiging van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp in de handen van een crimineel even reëel als dat van een echt vuurwapen: dat geeft het gevoel van in levensgevaar verkeren. Dat blijkt ook uit de verklaring van [slachtoffer] die schrok van het wapen en nadien stond te trillen op zijn benen. Verdachte heeft bij de politie overigens ook verklaard dat hij zich kon voorstellen dat de mensen die achter hem aan renden het bedreigend vonden om te zien dat hij een pistool in hun richting hield.
De rechtbank neemt verdachte zijn handelen dan ook zeer kwalijk, niet enkel omdat verdachte na de diefstal van de weed zijn vlucht makkelijk wilde maken, maar bovenal dat verdachte er niet voor schroomt om op de openbare weg een op een vuurwapen gelijkend voorwerp te tonen en daarmee in de richting van derden te dreigen. Ook voor omstanders moet dat op dat moment een schokkende ervaring zijn geweest en dergelijk gewelddadig optreden versterkt dan ook de gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving.
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. De raadsman heeft, vanwege de omstandigheden dat het geen dreiging met een echt vuurwapen betrof, dat er al meer dan een jaar is verstreken sinds het feit is gepleegd en dat verdachte first offender is, bepleit dat aan verdachte in plaats van het onvoorwaardelijke deel van de gevangenisstraf een taakstraf moet worden opgelegd. De rechtbank is evenwel van oordeel dat vanwege de ernst van het feit, mede naar de uiterlijke verschijningsvorm, de door de officier van justitie gevorderde straf passend en geboden is, nu de aard en de ernst van het bewezen verklaarde feit het opleggen van een vrijheidsbenemende straf rechtvaardigen.
De rechtbank ziet geen aanleiding om aan het voorwaardelijk op te leggen strafdeel de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht te koppelen, nu uit het reclasseringsrapport van 13 maart 2016 reeds blijkt dat het recidiverisico door de reclassering destijds werd ingeschat als laag, dat verdachte inmiddels verschillende instanties had benaderd voor hulp om zijn leven weer op de rit te krijgen en dat hij weet welke wegen hij moet bewandelen en bij wie hij moet zijn voor de verschillende problemen. Daarnaast is ter zitting gebleken dat verdachte inmiddels (hoewel tijdelijk) woonruimte heeft voor zichzelf en zijn partner alsmede werk.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b en 14c Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
  • verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
  • verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
  • verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
s
trafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
straf
  • veroordeelt verdachte tot een
  • bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
  • kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de
  • stelt als
Dit vonnis is gewezen door mr. F.C. Berg, voorzitter, mr. H. Bloebaum en mr. A.A. Smit, rechters, in tegenwoordigheid van mr. W.J. van der Leest, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 20 maart 2017.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit bladzijden uit het dossier van de Politie eenheid Oost-Nederland met nummer PL0600-2016057312 van 3 februari 2016. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Het proces-verbaal van de terechtzitting van 6 maart 2017, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van de verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin, Sv.
3.Het proces-verbaal van aangifte van 1 februari 2016 van [slachtoffer] , pagina 6.