ECLI:NL:RBOVE:2017:1162

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
8 maart 2017
Publicatiedatum
15 maart 2017
Zaaknummer
C/08/197704 / KG ZA 17-35
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verbod ontruimings-arrest en toewijzing vervangende toestemming verkoop woning

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een kort geding, vordert de vrouw een verbod op de uitvoering van een ontruimingsarrest van het Hof Arnhem-Leeuwarden, dat haar verplichtte de woning te ontruimen. De vrouw stelt dat er afspraken zijn gemaakt over de inboedel en dat de man zich aan deze afspraken moet houden. De man, die de hypothecaire lasten van de woning betaalt, vordert vervangende toestemming voor de verkoop van de woning en stelt dat hij de woning wil betrekken. De voorzieningenrechter oordeelt dat het arrest van het hof kracht van gewijsde heeft en dat de man in beginsel tot executie mag overgaan. De vrouw heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd die een noodtoestand rechtvaardigen. De voorzieningenrechter wijst de vorderingen van de vrouw af en kent de man vervangende toestemming toe voor de verkoop van de woning. Tevens wordt de vrouw verboden zich binnen een straal van 100 meter rondom de woning te bevinden en contact met de man op te nemen, op straffe van dwangsommen. De vrouw wordt ook verplicht om de helft van de hypothecaire lasten te betalen, met de aantekening dat deze verplichting vervalt zodra de man in de woning trekt of de woning verkocht is.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer: C/08/197704 / KG ZA 17-35
Vonnis in kort geding van 8 maart 2017 (fs)
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. I.L. Ortelee te Houten,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. A.T. Bakker te Driebergen-Rijsenburg.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met zes producties
  • de producties 7 tot en met 15 aan de zijde van de vrouw
  • de conclusie van antwoord, tevens houdende eis in reconventie met tien producties
  • de mondelinge behandeling op 27 februari 2017
  • de pleitnota van de vrouw
  • de pleitnota van de man.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben tot 2010 een relatie gehad.
2.2.
Partijen zijn samen eigenaar van de woning aan het [adres] te [woonplaats 1] (hierna: de woning). De overwaarde van de woning komt aan de vrouw toe. De vrouw is na de beëindiging van de relatie in de woning blijven wonen met de twee minderjarige kinderen van partijen.
2.3.
De maandelijkse hypothecaire lasten van de woning worden geheel door de man voldaan. De vrouw heeft geen eigen inkomsten.
2.4.
Bij vonnis in kort geding van 15 februari 2012 heeft de voorzieningenrechter te Utrecht de vrouw geboden om haar volledige medewerking te verlenen aan het verstrekken van een opdracht aan een makelaar tot verkoop van de woning. Tevens is de vrouw geboden om haar volledige medewerking te verlenen aan het te koop aanbieden van de woning, waaronder begrepen het mogelijk maken van bezichtiging van de woning door geïnteresseerden.
2.5.
Bij vonnis in kort geding van 11 november 2015 heeft de voorzieningenrechter te Utrecht vervangende toestemming verleend aan de man om een door hem in te schakelen makelaar namens partijen opdracht te geven de woning aan het [adres] te [woonplaats 1] te koop aan te bieden tegen een door die makelaar te bepalen marktconforme vraagprijs. Tevens heeft de voorzieningenrechter de vrouw verboden om gedurende een jaar na betekening van het vonnis, anders dan via haar advocaat, persoonlijk, schriftelijk, telefonisch of anderszins contact op te nemen met de man. Daarnaast is de vrouw geboden zich op straffe van verbeurte van een dwangsom te onthouden van het verspreiden van negatieve uitlatingen over de man jegens zijn werkgever, zijn partner of derden.
2.6.
Bij arrest van 16 augustus 2016 heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden het vonnis van de voorzieningenrechter te Utrecht van 11 november 2015 vernietigd, voor zover daarbij de vordering van de man tot ontruiming van de woning door de vrouw is afgewezen. Het hof heeft de vrouw veroordeeld om de woning uiterlijk op 1 november 2016 te ontruimen en ontruimd te houden, te verlaten en niet meer te betreden. Voor het overige heeft het hof het vonnis van de voorzieningenrechter te Utrecht van 11 november 2015 bekrachtigd.
2.7.
Het arrest van 16 augustus 2016 is op 7 september 2016 aan de vrouw betekend, waarbij haar tevens de ontruiming is aangezegd.
2.8.
In een op 15 november 2016 door de deurwaarder opgemaakt proces-verbaal heeft de deurwaarder vastgelegd dat in overleg met de man is afgesproken dat de feitelijke ontruiming zou plaatsvinden op 15 november 2016 en dat door partijen is afgesproken dat (een deel van) de inboedel in de woning mocht blijven staan. Voorts blijkt uit het proces-verbaal dat de vrouw -met medeneming van de meest noodzakelijke benodigdheden en onder afgifte van een tweetal huissleutels aan de deurwaarder- de woning in de staat zoals omschreven heeft verlaten.
2.9.
Sinds 14 december 2016 wordt de woning door de makelaar aangeboden voor een vraagprijs van € 695.000,- k.k.
2.10.
Op 11 januari 2017 heeft de makelaar de man bericht dat er een bod (€ 650.000,-) op de woning is gedaan. De makelaar heeft geadviseerd akkoord te gaan met het voorstel.
2.11.
De man wenst het bod te aanvaarden. De vrouw heeft laten weten niet met het bod in te stemmen.
2.12.
Bij vonnis in kort geding van 26 januari 2017 heeft de voorzieningenrechter te Utrecht de vordering van de man om vervangende toestemming te verlenen voor de verkoop van de woning en te bepalen dat het vonnis in de plaats treedt van de notariële akte tot levering van de woning, afgewezen.
2.13.
Bij e-mailbericht van 6 februari 2017 heeft een medewerkster van de politie aan de vrouw laten weten dat de man binnenkort de woning gaat betrekken.
2.14.
De advocaat van de man heeft de vrouw gesommeerd de woning voor
16 februari 2017 te ontruimen.

3.Het geschil in conventie

3.1.
De vrouw vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
Primair:
a. de man te verbieden het ontruimingsvonnis van het Gerechtshof Arnhem d.d.
16 augustus 2016 ten uitvoer te leggen voor de ontruiming van de inboedel van de woning [adres] te [woonplaats 1] en dit meubilair af te voeren naar de gemeentelijke stort. Na de tenuitvoerlegging van het vonnis in november 2016 zijn daarover afspraken gemaakt, waar de man zich aan dient te houden;
de man te verbieden de woning [adres] te [woonplaats 1] te betrekken op straffe van een dwangsom van € 500,- voor iedere dag dat de man de woning gebruikt;
Subsidiair:
zou de man tot ontruiming zijn overgegaan voordat vonnis is gewezen, dan vordert de vrouw vergoeding van de schade die zij daardoor lijdt, te weten de kosten van opslag van het meubilair voor welke kosten een voorschot wordt gevorderd;
Meer subsidiair:
als de man niet alleen het meubilair heeft ontruimd, maar het ook naar de stortplaats heeft gebracht, zoals aangekondigd, dan vordert de vrouw veroordeling van de schade die zij lijdt doordat de man zich niet aan de afspraak ter zake heeft gehouden. De vrouw vordert een voorschot op de schade;
Primair, subsidiair en/of meer subsidiair:
de man te veroordelen in de kosten van deze procedure, waaronder de kosten van juridische bijstand, griffierecht, deurwaarderskosten en kosten van executie.
3.2.
De man voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.Het geschil in reconventie

4.1.
De man vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. de man vervangende toestemming te verlenen voor de verkoop van de woning aan de [adres] te [woonplaats 1] ,
II. te bepalen dat op voet van artikel 3:300 lid 2 BW het vonnis in de plaats treedt van de notariële akte tot levering van de woning aan de [adres] te [woonplaats 1] ,
III. de vrouw te verbieden zich te bevinden binnen een straal van 100 meter rondom de woning aan [adres] te [woonplaats 1] , zulks op straffe van een dwangsom van € 500,- voor iedere keer dat de vrouw niet voldoet aan dit vonnis,
IV. de vrouw te verbieden zich, anders dan via haar advocaat, persoonlijk, schriftelijk, telefonisch of anderszins contact op te nemen met de man, zulks op straffe van een dwangsom van € 500,- voor iedere keer dat zij niet voldoet aan dit vonnis,
V. de vrouw te gebieden zich te onthouden van verspreiding van negatieve uitlatingen over de man jegens derden, op straffe van een dwangsom van € 500,- voor iedere keer dat de vrouw niet voldoet aan dit vonnis,
VI. te bepalen dat de vrouw de helft van de hypothecaire lasten voldoet, vanaf 1 januari 2017, zijnde een bedrag van € 778,75 bruto per maand, rechtstreeks aan de bank te voldoen,
VII. de vrouw te veroordelen in de kosten van deze procedure.
4.2.
De vrouw voert verweer.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling in conventie

5.1.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat het arrest van het hof Arnhem-Leeuwarden van 16 augustus 2016 kracht van gewijsde heeft. De man heeft een executoriale titel, op grond waarvan hij in beginsel tot executie mag overgaan. De voorzieningenrechter kan slechts de staking van de executie bevelen in geval van misbruik van bevoegdheid door de man. Dit kan het geval zijn indien het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of indien het te executeren vonnis op grond van ná dit vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de vrouw een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard (HR 22 april 1983, NJ 1984,145).
5.2.
Dat het arrest van 16 augustus 2016 op een juridische of feitelijke misslag berust, is gesteld noch gebleken.
5.3.
Dat sprake zou zijn van een noodtoestand op grond van na het arrest voorgevallen feiten of omstandigheden, is evenmin het geval. In dit verband heeft de vrouw zich er op beroepen dat door partijen is afgesproken dat de meubels in de woning achtergelaten konden worden totdat de woning verkocht en geleverd is. De vrouw verwijst daartoe naar het door de deurwaarder opgesteld proces-verbaal van 15 november 2016, waarin - voor zover hier van belang - staat:
‘voorts is door partijen afgesproken dat (een deel van) de inboedel in de woning mocht blijven staan’.
5.4.
Ter zitting heeft mr. Bakker de bewuste afspraak erkend, maar zij betwist dat dit is toegestaan totdat de woning is verkocht. Zij heeft daar destijds uitsluitend mee ingestemd, omdat de vrouw met de kinderen tijdelijk zou gaan verblijven in een vakantiehuisje, waar zij geen ruimte had voor de inboedel.
5.5.
De voorzieningenrechter stelt vast dat in de door de deurwaarder in het
proces-verbaal verwoorde afspraak niet is opgenomen dat deze afspraak geldt tot het moment dat de woning is verkocht en geleverd aan een derde. De voorzieningenrechter acht aannemelijk dat de man heeft beoogd de vrouw voor een korte periode tegemoet te komen, vanwege acute praktische problemen bij de ontruiming. Niet valt in te zien dat de man zijn aanspraak op ontruiming van de woning tot het moment van verkoop wilde prijsgeven. Inmiddels heeft de vrouw meer dan drie maanden gelegenheid gehad de verdere ontruiming van de woning te regelen. In dit licht bezien maakt de man, naar het oordeel van de voorzieningenrechter, geen misbruik van zijn executiebevoegdheid.
5.6.
De vrouw heeft nog verdere omstandigheden gesteld op grond waarvan er aanleiding zou zijn om de inboedel in de woning achter te laten. Deze omstandigheden
-waaronder haar stelling dat de woning gemeubileerd aantrekkelijker oogt voor kopers, wat een hogere verkoopprijs zal opleveren die zij nodig heeft om een nieuwe woning van te kunnen kopen- kunnen echter in een executiegeschil, met het in rechtsoverweging 5.1. geschetste beperkte toetsingskader, niet aan de orde komen.
5.7.
De man heeft naar voren gebracht dat de woonruimte die hij thans bewoont te koop staat en dat hij die woonruimte bij een verkoop zal moeten verlaten. In dat geval zal de man, zo stelt hij, ergens onderdak moeten vinden en is het redelijk dat hij de woning kan betrekken, waarvoor hij ook alle kosten betaalt.
5.8.
De voorzieningenrechter overweegt dat de man verkoop van de woning nastreeft op de kortst mogelijke termijn. Indien het zo zou zijn, dat de man in de periode tot de verkoop zijn huidige woonruimte moet verlaten, acht de voorzieningenrechter het aanvaardbaar dat hij de woning tijdelijk betrekt. Aan dat oordeel heeft bijgedragen het feit dat de man alle kosten voor de woning heeft betaald en betaalt.
5.9.
Voor de vorderingen van de vrouw betekent het voorgaande dat het onder a. en b. gevorderde zal worden afgewezen.
5.10.
Met betrekking tot de vorderingen onder c. en d. overweegt de voorzieningenrechter dat in kort geding geen veroordeling kan plaatsvinden tot vergoeding van niet nader gespecificeerde mogelijke (toekomstige) schade of kosten. Die vorderingen moeten dus worden afgewezen. De voorzieningenrechter laat daarbij in het midden of van enigerlei vergoedingsplicht sprake zou kunnen zijn.
5.11.
Omdat partijen een affectieve relatie hebben gehad, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beoordeling in reconventie

6.1.
De man heeft gevorderd hem vervangende toestemming te verlenen voor de verkoop van de woning en te bepalen dat op voet van artikel 3:300 BW lid 2 BW het vonnis in de plaats treedt van de notariële akte tot levering van de woning. Deze vordering heeft de man ook in het kort geding, dat op 19 januari 2017 te Utrecht heeft gediend, ter beoordeling aan de voorzieningenrechter voorgelegd. Bij vonnis van 26 januari 2017 heeft de voorzieningenrechter deze vorderingen van de man afgewezen, waarbij het volgende is overwogen:
‘3.7. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft de man een zwaarwegend belang bij de spoedige verkoop van de woning. Zulks gelet op het feit dat partijen al vele jaren uit elkaar zijn, de man een moeizame gerechtelijke weg (vervangende toestemming verkoop + ontruiming van de woning door de vrouw) heeft moeten volgen om tot verkoop van de woning te komen en de kosten van de woning zwaar drukken op het netto besteedbaar inkomen. Hier staat echter tegenover dat de woning nog geen vier weken in de verkoop staat, dat er al meerdere bezichtigingen hebben plaatsgevonden en dat er zelfs al een bod is gedaan. Verder is onduidelijk of een tegenbod is gedaan en, zo neen,: waarom niet. Tenslotte, en dat telt het zwaarst, heeft de vrouw inderdaad het meeste belang bij een hogere verkoopprijs gelet op de overwaarde. Het belang van de vrouw om niet in te stemmen met een bod dat € 45.000,-- lager ligt dan de vraagprijs weegtthanszwaarder dan het belang van de man. De vordering in conventie wordt hierom afgewezen.’
6.2.
Het bod waarvan in dit vonnis sprake is, betrof een bod van € 650.000,-. Volgens de man is dit bod door dezelfde aspirant-koper inmiddels verhoogd tot € 658.00,-. De vrouw handhaaft haar stelling dat zij niet kan instemmen met een verkoopprijs die lager ligt dan
€ 680.000,- omdat zij anders geen andere woning in [woonplaats 1] kan kopen.
6.3.
Ter zitting is duidelijk geworden dat zich na de behandeling van het
kortgeding op 19 januari 2017 nog drie kijkers hebben gemeld. Het enige bod dat er thans ligt, is het bovenvermelde bod van € 658.000,-. De man wenst dit bod te aanvaarden. De omstandigheden dat -in vergelijking met de situatie ten tijde van het kort gedingvonnis van 26 januari 2017- de woning nu ruim een keer zo lang te koop staat, dat zich in die periode slechts drie extra kijkers hebben gemeld, dat deze kijkers geen bod op de woning hebben uitgebracht, terwijl het bod dat er lag is verhoogd, maakt dat het belang van de man bij de spoedige verkoop van de woning tegenover het belang van de vrouw om niet in te stemmen met een bod dat € 37.000,-- lager ligt dan de vraagprijs, nu zwaarder weegt nu dan het belang van de vrouw. De vorderingen onder I. en II. zoals verwoord onder 4.1. van dit vonnis, zullen dan ook als volgt worden toegewezen.
6.4.
De vordering om de vrouw op straffe van verbeurte van een dwangsom te verbieden om zich binnen een straal van 100 meter rondom de woning te bevinden, zal eveneens worden toegewezen. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat het hof in zijn arrest van 16 augustus 2016 al heeft bepaald dat de vrouw de woning niet meer mag betreden. Desondanks heeft de vrouw, nadat de ontruiming van de woning, waartoe de vrouw door het hof was veroordeeld medio november 2016 door de deurwaarder feitelijk is uitgevoerd, de woning weer betreden. Uit het vorenstaande volgt dat de vrouw haar eigen gang gaat en zich niets aantrekt van de veroordeling van het hof, die een onvoorwaardelijk verbod voor de vrouw inhoudt om de woning te betreden. Nu de vrouw ter zitting met zoveel woorden te kennen heeft gegeven dat zij zich vanaf 1 augustus 2017 geen nieuwe huurperiode kan veroorloven en dat zij samen met de kinderen weer in de woning wil trekken als de woning dan nog niet is verkocht, acht de voorzieningenrechter de door de man geuite vrees dat de vrouw zich in en rond de woning zal gaan ophouden reëel. De voorzieningenrechter zal de vordering dan ook als gevorderd toewijzen. In verband met de eisen van proportionaliteit zal het verbod voor de hierna te noemen duur worden opgelegd.
6.5.
Met betrekking tot het gevorderde contactverbod en het gevorderde gebod om zich te onthouden van verspreiding van negatieve uitlatingen over de man jegens derden, overweegt de voorzieningenrechter dat ook deze zaken reeds onderwerp van geschil waren in de procedure bij het hof. Het hof heeft daarover voor zover hier van belang overwogen:
‘4.11. Het hof neemt de motivering van de rechtbank over een maakt deze tot de zijne. Het hof overweegt voorts nog het volgende. De vrouw betwist in hoger beroep niet dat zij veelvuldig de man telefonisch en per e-mail op uiterst negatieve en vernederende manier heeft benaderd, en ook zijn werkgever en partner heeft benaderd. De achtergronden tussen partijen waarop de vrouw zich beroept ter rechtvaardiging van haar gedragingen zijn ook in hoger beroep door de man gemotiveerd weersproken. De man heeft voorts in hoger beroep nog enkele e-mailberichten overgelegd waaruit volgt dat de vrouw ook na het bestreden vonnis de man nog op een uitermate negatieve manier per e-mail, in elk geval bij e-mailbericht van 8 april 2016, heeft benaderd. Ook ter zitting is niet gebleken van een kentering in de communicatie tussen partijen, zodat het door de vrouw gewenste gesprek met de man geen reële optie lijkt. Juridisch noodzakelijke communicatie kan de vrouw via haar eigen advocaat aan de advocaat van de man doen toekomen. Gelet op het voorgaande ziet het hof voldoende aanleiding het door de voorzieningenrechter opgelegde contactverbod te handhaven.’
6.6.
De man stelt dat de vrouw ook na het arrest van het hof gewoon is doorgegaan met het benaderen van derden en het verstrekken van vertrouwelijke informatie over de man aan deze derden. De partner van de man en zijn moeder hebben volgens de man weer brieven ontvangen met de strekking van de e-mail die zij ook naar de deurwaarder heeft gestuurd, compleet met de psychologische rapporten. De man is van mening dat hier een einde aan moet komen en dat hij hiertegen beschermd dient te worden. Het contactverbod dient opnieuw te worden opgelegd, nu de vrouw -ondanks het verbod daartoe- zeker rond de tijd van de ontruiming, weer contact met de man heeft opgenomen. Dit is niet een normale wijze van contact opnemen, maar bestaat uit het veelvuldig bellen de hele dag door, aldus de man.
6.7.
De vrouw betwist dat zij de man belt en informatie over de man naar derden stuurt.
6.8.
De vraag wie gelijk heeft, kan in het kader van dit kort geding, dat zich niet leent voor onderzoek naar de juistheid van de over en weer ingenomen stellingen, niet worden beantwoord. Bij deze stand van zaken, en bezien in het licht van de eerdere rechterlijke uitspraken, waaruit de voorzieningenrechter afleidt dat in het gedrag van de vrouw een patroon is te herkennen van het negeren van jegens haar uitgesproken veroordelingen en het voortzetten van voor de man schadelijke gedragingen, waarvan zij zich ingevolge die veroordelingen dient te onthouden, zullen de vorderingen worden toegewezen.
6.9.
Tot slot vordert de man dat de vrouw wordt veroordeeld om vanaf 1 januari 2017 de helft van de maandelijkse hypotheeklasten, te weten € 778,75 bruto per maand, rechtstreeks aan de bank te voldoen. De man stelt daartoe dat hij al jaren de hypotheek van zo’n € 1.500,-- netto per maand voldoet. Sinds januari 2017 dient de man echter ook kinderalimentatie te voldoen van ruim € 900,--. Daarnaast moet hij nog zijn huur betalen. De man stelt dat hij de kosten allemaal niet meer kan opbrengen. Hij wijst erop dat partijen hoofdelijk aansprakelijk zijn en dat er geen reden is om aan te nemen dat de vrouw haar deel van de hypotheek niet hoeft te voldoen.
6.10.
Door de vrouw is niet ontkend dat de man sinds januari 2017 kinderalimentatie van ruim € 900,- dient te betalen. In het arrest van het hof van 16 augustus 2016 is vermeld dat de man reeds vijf jaar 80% van zijn inkomen besteedt aan dubbele woonlasten. De vrouw betwist niet dat de man naast de hypotheeklasten ook de onroerende zaakbelasting, Eneco en Ziggo van de voormalige gezamenlijke woning betaalt. Deze omstandigheden, bezien in samenhang met de voor de man sinds januari 2017 gewijzigde financiële omstandigheden in verband met het gaan betalen van kinderalimentatie, maakt dat de voorzieningenrechter het niet langer redelijk acht dat uitsluitend de man de hypothecaire lasten van de gezamenlijke woning voor zijn rekening neemt. Daar doet niet aan af dat de vrouw niet langer in de woning woont. Daarin verschilt haar situatie niet van die van de man, die eveneens elders woont. De voorzieningenrechter zal de vordering van de man om de vrouw vanaf
januari 2017 de helft van de hypothecaire lasten te laten betalen dan ook als volgt toewijzen, met daarbij de aantekening dat die verplichting komt te vervallen op het moment dat de man zijn intrek neemt in de woning, dan wel dat de woning wordt verkocht en is geleverd aan een derde.
6.11.
De gevorderde dwangsommen zullen worden gemaximeerd als volgt.
6.12.
Omdat partijen een affectieve relatie hebben gehad zullen, de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

7.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
7.1.
wijst de vorderingen af,
7.2.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
in reconventie
7.3.
verleent aan de man vervangende toestemming voor de verkoop van de woning aan de [adres] te [woonplaats 1] ,
7.4.
bepaalt dat op voet van artikel 3:300 lid 2 BW het vonnis in de plaats treedt van de notariële akte tot levering van de woning aan de [adres] te [woonplaats 1] ,
7.5.
verbiedt de vrouw om zich gedurende een jaar na betekening van dit vonnis te bevinden binnen een straal van 100 meter rondom de woning aan de [adres] te [woonplaats 1] , zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,- voor iedere keer dat zij niet aan deze veroordeling voldoet, tot een maximum van € 20.000,- is bereikt,
7.6.
verbiedt de vrouw om, anders dan via haar advocaat, persoonlijk, schriftelijk, telefonische of anderszins contact op te nemen met de man, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,- voor iedere keer dat zij niet aan deze veroordeling voldoet, tot een maximum van € 20.000,- is bereikt,
7.7.
gebiedt de vrouw zich te onthouden van verspreiding van negatieve uitlatingen over de man jegens derden, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,- voor iedere keer dat zij niet aan deze veroordeling voldoet, tot een maximum van € 20.000,- is bereikt,
7.8.
bepaalt dat de vrouw de helft van de hypothecaire lasten verbonden aan de woning aan de [adres] te [woonplaats 1] , zijnde een bedrag van € 778,75 bruto per maand voldoet, vanaf 1 januari 2017, rechtstreeks te voldoen aan de bank, waarbij geldt dat die verplichting komt te vervallen op het moment dat de man zijn intrek neemt in de woning, dan wel dat de woning wordt verkocht en is geleverd aan een derde,
7.9.
verklaart dit vonnis in reconventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
7.10.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
7.11.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.E. Zweers en in het openbaar uitgesproken op 8 maart 2017. [1]

Voetnoten

1.type: