ECLI:NL:RBOVE:2017:112

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
12 januari 2017
Publicatiedatum
12 januari 2017
Zaaknummer
AWB 16/2115
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichting tot betaling van opruimkosten door recyclingbedrijf na illegale afvalstorting

In deze zaak heeft de rechtbank Overijssel geoordeeld dat een recyclingbedrijf uit Staphorst de opruimkosten moet betalen die de gemeente heeft gemaakt voor het verwijderen van afval dat het bedrijf op de openbare weg heeft gestort. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemeente op 8 juni 2015 een last onder bestuursdwang heeft opgelegd aan het bedrijf, waarin het werd opgedragen om voor 15 juni 2015 het gestorte afval te verwijderen. Het bedrijf heeft hierop gereageerd met een e-mail op 11 juni 2015, maar de rechtbank oordeelt dat deze e-mail niet als bezwaar tegen het besluit kan worden gekwalificeerd. De rechtbank concludeert dat het bestuursorgaan niet tijdig heeft beslist op het bezwaar, maar dat het beroep van het bedrijf niet-ontvankelijk is omdat het niet aan de vereisten van de Algemene wet bestuursrecht voldeed. De rechtbank benadrukt dat het op de weg van het bestuursorgaan had gelegen om het bedrijf te wijzen op de mogelijkheid om bezwaar te maken. De uitspraak is gedaan door rechter W.R.H. Lutjes, in aanwezigheid van griffier A. van der Weij.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 16/2115

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] h.o.d.n. [bedrijf], te Staphorst, eiser,
gemachtigde: mr. A.A.E. Ferdinandusse, te Naarden,
en
het college van burgemeester en wethouders van Staphorst, verweerder,
gemachtigde: mr. W.E.M. Klostermann, te Zwolle

Procesverloop

Bij besluit van 8 juni 2015 heeft verweerder aan eiser de last onder bestuursdwang opgelegd om voor 15 juni 2015, om 10:00 uur, de geplaatste objecten en gestorte afvalstoffen van de Westerparallelweg en de Burg. Janssenstraat te Staphorst te verwijderen en nadien verwijderd te houden.
Bij e-mail van 11 juni 2015 heeft eiser op dit besluit gereageerd.
Bij brief van 26 augustus 2015 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op het door eiser gemaakte bezwaar.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 november 2016.
Eiser is verschenen, vergezeld van [naam] , bijgestaan door mr. A.A.E. Ferdinandusse. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door F. Bakker en M.H. van den Beld, bijgestaan door mr. W.E.M. Klostermann. Tevens zijn verschenen de getuigen A.J. Schuurman, [getuige 2] , [getuige 3] en [getuige 4] .

Overwegingen

1.1
De rechtbank stelt vast dat tussen partijen primair in geschil is of met de e-mail van 11 juni 2015 bezwaar is gemaakt tegen het besluit van 8 juni 2015.
1.2
Artikel 1:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat onder het maken van bezwaar wordt verstaan: het gebruik maken van de ingevolge een wettelijk voorschrift bestaande bevoegdheid, voorziening tegen een besluit te vragen bij het bestuursorgaan dat het besluit heeft genomen.
1.3
De rechtbank stelt vast dat de e-mail van eiser, van 11 juni 2015, een reactie is op een e-mail van de gemeente Staphorst, waarin eiser gewezen wordt op de last onder bestuursdwang die hem per post is toegezonden. Deze e-mail luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
Als er klachten zijn over ons bedrijf moet u bij het bevoegd gezag (de provincie) zijn.
De provincie heeft deze week weer strikt aangegeven dat wij binnen de vergunning van 2013 moeten werken. Hier zit ook een stuk grond in van de gemeente Staphorst waar onze vergunning op zit en waar jullie de bedoeling mee hebben om de grond te gebruiken als weg.
De provincie geeft heel duidelijk aan dat de transactie pas plaats kan vinden als de vergunning is gewijzigd.
Gemeente Staphorst heeft niet voldaan aan het koopcontract. De schade die hierdoor is ontstaan zullen wij binnenkort bij jullie indienen.
1.4
De rechtbank stelt vast dat op basis van lezing van de tekst van deze e-mail niet duidelijk wordt of eiser al dan niet beoogd heeft om hiermee bezwaar te maken tegen het besluit van 8 juni 2015. Enerzijds bevat de e-mail niet het woord ‘bezwaar’ en wordt verweerder ook niet verzocht om het genomen besluit te heroverwegen, anderzijds is de
e-mail onmiskenbaar een reactie van eiser op dit besluit en geeft hij in dit stuk aan dat hij het hiermee niet eens is. De rechtbank is van oordeel dat in geval van twijfel over het karakter van een stuk waarin door een belanghebbende gereageerd wordt op een genomen besluit, niet te snel mag worden aangenomen dat dit geen bezwaar is. Voor zover hierover onduidelijkheid bestaat, ligt het op de weg van het bestuursorgaan om hier navraag naar te doen. Dat is hier niet gebeurd. Gelet op hetgeen hierover in deze procedure namens eiser is verklaard, neemt de rechtbank aan dat eiser met de e-mail van 11 juni 2015 beoogd heeft om bij verweerder, als het bestuursorgaan dat het besluit van 8 juni 2015 had genomen, voorziening te vragen tegen dat besluit. Dit moet als bezwaar worden gekwalificeerd.
1.5
Voor zover verweerder de elektronische weg niet had opengesteld voor het maken van bezwaar, had het op de weg van verweerder gelegen om eiser daarop te wijzen.
2.1
Verweerder heeft niet onderkend dat sprake is van een bezwaar. Op het bezwaar is dan ook niet binnen de in artikel 7:10 van de Awb genoemde termijn beslist.
2.2
Op grond van het bepaalde in artikel 6:12, eerste lid, van de Awb is een beroep dat is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, dan wel het niet tijdig bekendmaken van een van rechtswege verleende beschikking, niet aan een termijn gebonden. Wel geldt op grond van het bepaalde in artikel 6:12, tweede lid, van de Awb dat het beroepschrift pas kan worden ingediend zodra:
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen of een van rechtswege verleende beschikking bekend te maken, en
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
2.3
De rechtbank stelt vast dat eiser verweerder niet op voet van artikel 6:12, tweede lid, van de Awb heeft medegedeeld dat hij in gebreke is om tijdig een besluit te nemen. Niet gebleken is dat sprake is van bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 6:12, derde lid, van de Awb, op grond waarvan redelijkerwijs niet van eiser kon worden gevergd dat hij het bestuursorgaan in gebreke stelde. De eerst ter zitting naar voren gebrachte stelling van eisers gemachtigde, dat haar door een medewerker van de griffie van de rechtbank is medegedeeld dat het instellen van beroep tegen het niet tijdig beslissen ook zonder ingebrekestelling mogelijk is, kan, wat hier ook van zij, niet tot het oordeel leiden dat niet aan de eisen van artikel 6:12, tweede lid, van de Awb voldaan hoefde te worden. Dat eisers gemachtigde, naar zij heeft betoogd, niet goed bekend is met het bestuursrecht, ontslaat haar niet van haar verantwoordelijkheid om als rechtsbijstandsverlener de belangen van haar cliënt zo goed mogelijk te behartigen. Dit geldt ook als dit het opdoen van de hiervoor vereiste kennis en vaardigheden omvat. Eiser kon dan ook geen beroep instellen tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar.
3. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
5. De rechtbank overweegt, geheel ten overvloede, dat de niet-ontvankelijkverklaring van het beroep onverlet laat dat verweerder nog wel op het bezwaar dient te beslissen.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.R.H. Lutjes, rechter, in aanwezigheid van mr. A. van der Weij, als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.