5.3De bewijsoverwegingen van de rechtbank
Het bedrijf [verdacht bedrijf] BV te Abbega
[verdacht bedrijf] te Abbega bestaat sinds 1 september 1987. Enig aandeelhouder en bestuurder van [verdacht bedrijf] is [bedrijf 2] BV. De bestuurder van [bedrijf 2] BV is verdachte. Hij heeft de titel van algemeen directeur en is de enige bestuurder en alleen/zelfstandig bevoegd.
[verdacht bedrijf] is gespecialiseerd in het mixen van mest en andere (vloei)stoffen en het door middel van pompen overhevelen van mest en andere(vloei)stoffen. Daarnaast reinigt de BV mestsilo’s.
Aan verdachte is tenlastegelegd dat hij feitelijk leiding en/of opdracht heeft gegeven aan [verdacht bedrijf] bij het overtreden van artikel 32 van de Arbeidsomstandighedenwet. [verdacht bedrijf] zou als werkgever arbeid hebben doen verrichten op een arbeidsplaats, zijnde een mestsilo, terwijl niet was/werd voldaan aan het bepaalde in de artikelen 5 lid 1 en 8 lid 1 en lid 4 van de Arbeidsomstandighedenwet en het bepaalde in artikel 3.5g lid 1 van het Arbeidsomstandighedenbesluit.
Voornoemde artikelen behelzen – kort gezegd – de volgende verplichtingen:
- er dient te zijn voldaan aan de verplichting in een inventarisatie en evaluatie vast te leggen welke risico’s het schoonmaken van mestsilo’s met zich mee brengt (artikel 5 eerste lid Arbeidsomstandighedenwet);
- indien kan worden vermoed dat de atmosfeer op een plaats of in een ruimte in zodanige mate stoffen bevat dat daardoor gevaar voor verstikking, bedwelming, vergiftiging, brand of explosie bestaat, mag een werknemer zich alleen bevinden op die plaats of in die ruimte, indien er permanent wordt geobserveerd en bij direct gevaar onmiddellijke en doeltreffende hulp kan worden geboden (artikel 3.5g lid 1 Arbeidsomstandighedenbesluit);
- werknemers dienen doeltreffend te zijn ingelicht over de werkzaamheden en de daaraan verbonden risico’s en maatregelen om die risico’s te voorkomen (artikel 8 eerste lid Arbeidsomstandighedenwet);
- er dient te worden toegezien op de naleving van de instructies en voorschriften gericht op het voorkomen of beperken van die risico’s en te worden toegezien op het juiste gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen (art. 8 lid 4 Arbeidsomstandighedenwet).
De rechtbank ziet zich achtereenvolgens voor de volgende vragen gesteld:
( a) is wettig en overtuigend bewezen dat [verdacht bedrijf] een of meer van de vier genoemde wettelijke bepalingen heeft overtreden?
( b) zo ja, is door de overtreding van die wettelijke bepaling(en) levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van de werknemers [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] ontstaan of was dat levensgevaar of die ernstige schade daardoor te verwachten?
( c) zo ja, heeft verdachte aan de verboden gedragingen feitelijk leiding geven of heeft hij daartoe opdracht gegeven?
In het hiernavolgende zal de rechtbank deze drie vragen beantwoorden.
Ad (a) Naleving van de wettelijke verplichtingen
1e gedachtestreepje van de tenlastelegging (artikel 5 lid 1 Arbeidsomstandighedenwet)
Artikel 5 lid 1 van de Arbeidsomstandighedenwet legt de verplichting op aan de werkgever om bij het voeren van het arbeidsomstandighedenbeleid in een inventarisatie en evaluatie schriftelijk vast te leggen welke risico's de arbeid voor de werknemers met zich brengt. De arbeidsplaats waar de onderhavige tenlastelegging op ziet, betreft naar het oordeel van de rechtbank een gevaarzettende arbeidsplaats die veel risico’s voor werknemers met zich brengt, nu bij de werkprocessen in een (nog ongereinigde) mestsilo zeer wel sprake kan zijn van – indien onbeschermd ingeademd – dodelijke concentraties waterstofsulfide en koolmonoxide. Een dergelijke uiterst gevaarlijke werkomgeving geeft voor de werkgever een extra zorgplicht en vergroot het belang van het constant vergewissen van de mate van gevaar alsook het wegnemen hiervan, alvorens de werkgever een werknemer deze ruimte laat betreden.
Bij het voeren van het arbeidsomstandighedenbeleid legt de werkgever in een inventarisatie en evaluatie schriftelijk vast welke risico’s de arbeid voor de werknemers met zich meebrengt. Deze risico-inventarisatie en -evaluatie (RI&E) bevat tevens een beschrijving van de gevaren en de risicobeperkende maatregelen en de risico’s voor bijzondere categorieën van werknemers. Deze verplichting is vastgelegd in artikel 5 lid 1 van de Arbeidsomstandighedenwet. Een plan van aanpak, waarin is aangegeven welke maatregelen zullen worden genomen in verband met de bedoelde risico’s en de samenhang daartussen, maakt deel uit van de risico-inventarisatie en -evaluatie. In het plan van aanpak wordt tevens aangegeven binnen welke termijn deze maatregelen zullen worden genomen.
Uit het dossier blijkt dat [verdacht bedrijf] een RI&E heeft laten opstellen door de heer [adviseur] , adviseur van de Stichting Gezondheidszorg Agrarische Sectoren (Stigas). De RI&E is gedateerd op 10 maart 2009. [adviseur] heeft voorts op 14 maart 2013 op verzoek van verdachte een Taak Risico Analyse (TRA) opgesteld, in aanvulling op de eerder uitgebrachte RI&E.
Zowel uit de RI&E als uit de TRA blijkt naar oordeel van de rechtbank niet dat de risico’s van de werkzaamheden, zoals deze door de twee werknemers van [verdacht bedrijf] op 19 juni 2013 te Makkinga zijn uitgevoerd, zijn beoordeeld. Het schoonmaken/reinigen van mestsilo’s maakte geen onderdeel uit van de RI&E en de TRA.
Verdachte heeft hierover ter terechtzitting verklaard dat het klopt dat het schoonmaken c.q. reinigen van mestsilo’s geen deel uitmaakte van de door [adviseur] opgemaakte RI&E en TRA. Door wederzijdse agendaproblemen zou het niet mogelijk zijn geweest voor [adviseur] om een RI&E of TRA op te maken voor het schoonmaken en reinigen van een mestsilo.
2e gedachtestreepje van de tenlastelegging (artikel 3.5g lid 4 Arbeidsomstandighedenbesluit)
Ten aanzien van de toepasselijke wettelijke bepalingen omtrent bijzonder gevaarzettende arbeidsplaatsen en de vraag of in dit geval aan de voorschriften uit die bepalingen is voldaan overweegt de rechtbank het volgende.
Artikel 3.5g van het Arbeidsomstandighedenbesluit bepaalt dat indien kan worden vermoed dat de atmosfeer op een plaats of in een ruimte in zodanige mate stoffen bevat dat daardoor gevaar bestaat voor onder andere verstikking, bedwelming of vergiftiging, het slechts is toegestaan een werknemer zich op die plaats of in die ruimte te laten bevinden indien uit onderzoek blijkt dat het gevaar niet aanwezig is.
De rechtbank concludeert dat omtrent de arbeidsplaats in de onderhavige mestsilo kan worden vermoed dat dit een bijzonder gevaarzettende arbeidsplaats is als bedoeld in dit artikel. In de folder “Mest, stink er niet in” wordt gewaarschuwd dat in mestsilo’s levensgevaarlijke situaties ontstaan door de aanwezigheid van verstikkende gassen, waardoor een werknemer zonder waarschuwing snel bewusteloos kan raken met de dood tot gevolg. Voorts komt uit de folder naar voren dat er altijd vanuit moet worden gegaan dat gevaarlijke gassen in de ruimte aanwezig zijn. Daarnaast blijkt uit het rapport van de deskundigen Verdoes en Buisonjé, beiden verbonden aan Wageningen UR Livestock Research, dat ook uit mest zonder spuiwater dodelijke concentraties gevaarlijke gassen kunnen ontstaan en dat het afdalen in een mestsilo zonder meer altijd risicovol is. Het rapport van de deskundige ir. S.N. Kuper, specialistisch inspecteur Arbeidshygiëne & Chemische Veiligheid van het Expertisecentrum van de directie Arbeidsomstandigheden van de Inspectie SZW (Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid), geeft weer dat men van te voren moest uitgaan van een situatie die potentieel levensbedreigend was.
Overigens is uit geen enkel onderzoek gebleken dat het gevaar niet aanwezig zou zijn. Een inventarisatie en evaluatie over de risico’s die de arbeid voor de werknemer met zich brengt is, zoals hiervoor overwogen, niet opgemaakt en uit het rapport van de deskundige Kuper, voornoemd, blijkt dat de gebruikte arbeidsmiddelen, zoals hierna nader uiteen te zetten, ondeugdelijk waren.
De rechtbank concludeert, gezien het vorenstaande, dat het [verdacht bedrijf] onder deze omstandigheden niet was toegestaan om een werknemer op de onderhavige arbeidsplaats arbeid te laten verrichten.
Daarnaast concludeert de rechtbank op grond van het vorenoverwogene, dat indien en voor zover verdachte heeft willen betogen dat zijn jarenlange ervaring als het hiervoor bedoelde “onderzoek” in de zin van voormeld artikellid moet worden gezien, door verdachte gelet op het gebruik van ondeugdelijke arbeidsmiddelen, geen doeltreffende maatregelen zijn genomen als bedoeld in het tweede lid van artikel 3.5g van het Arbeidsomstandighedenbesluit. Tot slot bepaalt het vierde lid van dit artikel dat indien het niet mogelijk is om doeltreffende maatregelen te nemen om het gevaar af te wenden en het noodzakelijk is om zich in de gevaarlijke atmosfeer te begeven, maatregelen genomen moeten worden om de werknemer bij direct gevaar onmiddellijk op doeltreffende wijze hulp te bieden.
Aan dit laatste is niet voldaan. Ingeval dat het gevaar zich zou verwezenlijken was geen enkele voorziening getroffen om de werknemer op een snelle en adequate wijze uit de mestsilo te halen.
Voorts en ter adstructie van bovenstaande stelt de rechtbank in dit verband in feitelijke zin, op basis van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting, nog het volgende vast.
Verdachte heeft verklaard dat hij wist dat het schoonmaken en reinigen van mestsilo’s gevaarzettend was en dat tijdens het werken met drijfmest gevaarlijke mestgassen vrijkomen.
Voorts heeft verdachte verklaard kennis te hebben genomen van de folder “Mest stink er niet in” die hem door de heer [adviseur] van de Stigas is toegezonden. Daarin staan de gevaren van het werken in een mestsilo opgesomd en staat ook vermeld welke passende maatregelen er dienen worden genomen om die gevaren te beperken.
Verdachte heeft naar aanleiding hiervan een werkplan opgesteld hoe te handelen bij het schoonmaken en reinigen van een mestsilo’s. In dit werkplan is een stappenplan opgenomen voor de werknemers van [verdacht bedrijf] ten behoeve van het schoonspuiten en het reinigen van mestsilo’s en mestputten. Dit werkplan heeft hij ook met de werknemers besproken.
Voorts heeft verdachte de werknemers uitgerust met materialen waardoor zij, naar zijn mening, veilig konden werken in de mestsilo’s.
Uit de rapportage d.d. 22 april 2014, opgesteld door de deskundige P. Houben, werkzaam bij de firma Dekra in Essen (BRD), blijkt dat de ademluchtconfiguratie (de compressor, luchtslang koppelingen en gelaat/masker) niet was getest en gecertificeerd volgens de richtlijn 8/686/EEG en dat de configuratie voor de toepassing waarvoor zij gebruikt werd ongeschikt was. Met name was deze configuratie ongeschikt voor werkzaamheden in hoog toxische omgevingslucht.
Op basis van de onderzoeksresultaten is de deskundige van mening dat de primaire oorzaak van het ongeval ligt in de geringe luchtlevering van de compressor. Bij een toenemende belasting van de uit te voeren werkzaamheden en dus een zwaardere beademing van de gebruiker treedt een steeds hoger wordende lekkage op in de luchtkap. Bij zware lichamelijke arbeid verbruikt deze persoon meer zuurstof. Indien de ademluchtconfiguratie/compressor niet voldoende lucht/zuurstof levert, zal de drager van het masker bij het inademen van lucht/zuurstof de buitenlucht (giftige gassen langs de afdichtingsrand van het masker) gaan aanzuigen en dus ook inhaleren.
Voorts heeft de heer ir. S.N. Kuper, voornoemd, in januari 2015 het volgende gerapporteerd:
- In een mestsilo, waarin mest aanwezig is, moet altijd worden uitgegaan van een situatie met direct levens- of gezondheidsgevaar;
- Bij de werkzaamheden op 19 juni 2013 in Makkinga moest van tevoren worden uitgegaan van een situatie die potentieel levensbedreigend was (het werken in een mestsilo met mest);
- Maatregelen van de werkgever hadden hierop afgestemd moeten worden;
- Met door de werkgever beschikbaar gestelde werkplan ‘Veiligheid voor schoonspuiten/ reinigen mestsilo/mestputten’ geeft onvoldoende houvast voor het veilig uitvoeren van de werkzaamheden in de mestsilo;
- De compressor die de ademlucht moest leveren aan de werknemer in de mestsilo was daarvoor niet bestemd. De kwaliteit van de uitstromende (adem)lucht is niet getoetst aan de NEN-EN 12021. Er heeft geen controle plaatsgevonden op de hoeveelheid lucht die de compressor leverde;
- De verse luchtkap is volgens de gebruiksaanwijzing niet bedoeld om gebruikt te worden bij onafhankelijke adembescherming;
- De ademluchtset leverde veel minder lucht dan de benodigde hoeveelheid lucht. Resultaat is dat de werknemer in de silo de overige benodigde lucht via de gezichtsafdichting van het masker uit de silo heeft gehaald. Daarmee is het mogelijk geweest om zwavelwaterstof in hoge concentraties binnen te krijgen;
- Er was geen doeltreffende noodprocedure;
- Zonder deze tekortkomingen zou het scenario van het scenario van het ongeval zich niet hebben afgespeeld.
Verder is door de forensisch-technisch onderzoekers die de plaats van het ongeval hebben onderzocht, gerelateerd dat de compressor waarmee werd gewerkt een aantal keren “spontaan” uit viel. Het uitvallen van de compressor duurde iedere keer vier à vijf minuten. Bovendien is geen gebruik gemaakt van twee aan elkaar gekoppelde compressoren die waren aangesloten op twee aparte elektriciteitsgroepen (er was geen tweede ademluchtvoorziening).
De rechtbank is op basis van deze rapporten en het forensisch-technische relaas van oordeel dat de beschermingsmiddelen waarmee de werknemers van [verdacht bedrijf] werden uitgerust in vergaande mate onvoldoende bescherming boden voor het werken in een mestsilo.
Daarnaast waren er geen – adequate – maatregelen opgenomen in het werkplan om de werknemers veilig uit de silo te halen bij een noodsituatie, terwijl dit wel door het adviserende orgaan voor de agrarische sector, de Stigas, in haar folder werd voorgeschreven.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zonder adequate beschermingsmaatregelen te werk zijn gesteld in een bijzondere, gevaarlijke arbeidsplaats (een mestsilo) en dat er geen doeltreffende maatregelen zijn getroffen om hen bij direct gevaar onmiddellijk en op doeltreffende wijze hulp te bieden.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat niet permanent is geobserveerd. Uit het dossier blijkt dat [slachtoffer 2] zijn collega [slachtoffer 1] permanent heeft geobserveerd en te hulp is geschoten toen hij zag dat het mis ging. Zonder adequate reddingsmiddelen tot zijn beschikking mocht zijn reddingspoging echter niet baten en is hij uiteindelijk ook zelf bedwelmd geraakt en overleden.
3e gedachtestreepje van de tenlastelegging (artikel 8 lid 1 Arbeidsomstandighedenwet)
Uit het hiervoor genoemde rapport van de deskundige S.N. Kuper blijkt dat het door verdachte zelf opgestelde werkplan onvoldoende houvast gaf voor het veilig uitvoeren van de werkzaamheden in de mestsilo.
Ook heeft de heer [adviseur] verklaard dat hij het werkplan niet kent, maar dat hij de maatregelen en middelen die daarin staan opgesomd als onvoldoende zou hebben beoordeeld.
Nu er om te beginnen ook geen RI&E was opgesteld voor het werken in de mestsilo’s, is de rechtbank van oordeel dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] niet doeltreffend waren ingelicht over de wijze waarop een mestsilo moest worden schoongemaakt en over de daaraan verbonden risico’s en de wijze waarop deze risico’s konden worden voorkomen. De rechtbank vermag hierbij – anders dan de raadsman – niet in te zien dat deze inlichtingenplicht onvoldoende concreet zou zijn en ziet dan ook geen reden de dagvaarding op dit punt partieel nietig te verklaren.
4e gedachtestreepje van de tenlastelegging (artikel 8 lid 4 Arbeidsomstandighedenwet)
Uit het dossier volgt dat er door [verdacht bedrijf] veiligheidsinstructies zijn opgesteld voor het werken in mestsilo’s en dat deze instructies zijn besproken met de werknemers. De rechtbank is van oordeel dat er van uit moet worden gegaan dat na de verschaffing van papieren veiligheidsinstructies en bespreking van deze instructies met de werknemers, die opgestelde instructies worden nageleefd door de werknemers. Van een werkgever met een bedrijfsomvang van [verdacht bedrijf] , kan niet worden gevergd dat telkens als er een klus wordt uitgevoerd ter plaatse wordt gecontroleerd of de gestelde veiligheidsinstructies daadwerkelijk worden opgevolgd. Er kan dan naar het oordeel van de rechtbank worden volstaan met, zoals door [verdacht bedrijf] is gedaan, het steekproefsgewijs controleren of de veiligheidsvoorschriften worden opgevolgd, daargelaten de vraag of deze voorschriften in het concrete geval adequaat en afdoende zijn geweest.
De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van dit onderdeel.
Daderschap van [verdacht bedrijf]
heeft haar werknemers, bij monde van verdachte als haar (middellijk) bestuurder, tewerkgesteld in een gevaarlijke arbeidssituatie, zoals bedoeld in artikel 3.5g van het Arbeidsomstandighedenbesluit, i.c. een mestsilo. Het door haar werknemers doen reinigen van mestsilo’s past binnen de normale bedrijfsvoering van [verdacht bedrijf] en is haar dientengevolge ook dienstig. [verdacht bedrijf] heeft als werkgever de beschikkingsmacht over de omstandigheden waaronder haar werknemers worden tewerkgesteld. Zij heeft voorts via beslissingen en keuzes van haar bestuurder, verdachte, met het verzaken van de wettelijke verplichting tot een schriftelijke risico-inventarisatie & -evaluatie (RI&E), evenals de verplichting tot doeltreffende inlichting van haar werknemers over (onder meer) de risico’s verbonden aan de schoonmaak van mestsilo’s, niet de in redelijkheid van haar als werkgever te vergen zorg betracht, doch slechts volstaan met een zelf opgesteld werkplan. Zij heeft tevens – en daarin ligt het zwaartepunt van het strafbare verwijt – haar werknemers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] onvoldoende beschermd tegen het gevaar dat gepaard gaat met de reiniging van mestsilo’s en hen voorts geen doeltreffende hulpmaatregelen beschikbaar gesteld ter ontsnapping aan dat gevaar dat zich op 19 juni 2013 heeft verwezenlijkt.
De wettelijke verplichting tot een RI&E is er niet voor niets; het geeft invulling aan de algemene onderzoeksplicht, te vervullen zoals een zorgvuldig werkgever betaamt. Was [verdacht bedrijf] , via verdachte als haar bestuurder, haar verplichtingen in dat verband nagekomen, dan had zij geweten dat de beschikbaar gestelde hulp- en beschermingsmiddelen onvoldoende waren voor de gevaarlijke omstandigheden waaronder [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hun werkzaamheden in de mestsilo hebben moeten verrichten.
De rechtbank concludeert dan ook dat, door toerekening van de wetenschap bij haar bestuurder – verdachte – omtrent het gevaar van de arbeidssituatie en het desondanks onvoldoende betrachten van de redelijkerwijs van haar te vergen zorg, de strafbare omissies aan [verdacht bedrijf] kunnen worden toegerekend.
Ad (b) Causaal verband tussen overtreding van de wettelijke bepalingen en levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van de werknemers [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] & (te vergen) wetenschap van dat causale verband
Het feit dat verdachte ter zitting heeft aangegeven dat hij al jaren op deze wijze te werk te gaat zonder dat er problemen zijn gerezen, kan hem in dit verband niet disculperen, doch maakt dat de rechtbank niet bewezen acht dat hij
wistdat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] (het verwezenlijkte) gevaar liepen; de rechtbank gaat er van uit dat verdachte vertrouwde op een goede afloop, zij het onterecht. De rechtbank merkt in dat verband op dat wat er zij van de haalbaarheid in praktische dan wel financiële zin van dergelijke maatregelen, zoals bepleit door en namens verdachte, ingeval van het ontbreken van adequate bescherming tegen, en hulpverlening bij, levensgevaarlijke risico’s, geldt dat een werkgever simpelweg dient af te zien van het tewerkstellen en daarmee blootstellen van haar werknemers aan een gevaarlijke arbeidsplaats, zoals een mestsilo.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte, op z’n minst redelijkerwijs moest weten dat met de beschikbaar gestelde – inadequaat gebleken – beschermingsmiddelen, levensgevaar dan wel ernstige schade aan de gezondheid van zijn ondergeschikten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ontstond of te verwachten was.
In reactie op het verweer dat het levensgevaar niet te voorzien zou zijn geweest voor verdachte (en via toerekening zijn bedrijf), vanwege de hem onbekende complicatie dat er spuiwater zou zijn toegevoegd aan de mest in de te reinigen silo, overweegt de rechtbank nog het volgende.
Uit een rapport van juli 2016, opgemaakt door de deskundigen N. Verdoes en F.E. de Buisonjé, blijkt dat er zowel in 2012 en 2013 zwavelhoudend spuiwater aan de mest is toegevoegd, maar dat het onwaarschijnlijk is dat dit spuiwater effect heeft gehad op de concentraties verstikkende gassen ten tijde van het ongeval in juni 2013. Het is volgens de deskundigen niet duidelijk of alleen het spuiwater de vorming van een dodelijke hoeveelheid gas heeft veroorzaakt. Ook uit mest zonder spuiwater kunnen dodelijke concentraties ontstaan. Het afdalen in een (bijna) gesloten mestsilo zonder bijgemengd spuiwater is ook risicovol volgens de deskundigen.
Op grond van deze rapportage concludeert de rechtbank dat het eventueel toevoegen van spuiwater moet worden geacht geen significant effect te hebben gehad op de dodelijke concentraties gas.
Ad (c) Feitelijk leiding/opdracht geven door verdachte
De rechtbank acht gezien de feitelijke en juridische rol van verdachte als directeur van [verdacht bedrijf] bewezen dat hij feitelijk leiding heeft gegeven aan [verdacht bedrijf] terzake van de bewezenverklaarde gedragingen.
De rechtbank concludeert dat het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.