ECLI:NL:RBOVE:2017:109

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
12 januari 2017
Publicatiedatum
12 januari 2017
Zaaknummer
AWB 16/1875
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over bestuursdwang en zorgvuldigheid bij verzoek om uitstel door recyclingbedrijf in Staphorst

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel geoordeeld over een geschil tussen een recyclingbedrijf uit Staphorst en de gemeente Staphorst. Het bedrijf had afval gestort op een openbare weg, wat leidde tot een last onder bestuursdwang van de gemeente om het afval te verwijderen. De rechtbank oordeelde dat de gemeente had moeten onderzoeken of het bedrijf meer tijd had mogen krijgen om het afval op te ruimen, gezien de familieomstandigheden van de eigenaar van het bedrijf. De rechtbank stelde vast dat de gemeente onzorgvuldig had gehandeld door het verzoek om uitstel zonder verder onderzoek af te wijzen. De rechtbank verklaarde het beroep van het bedrijf gegrond en vernietigde het bestreden besluit van de gemeente. Tevens werd het primaire besluit herroepen, omdat het gebrek niet kon worden hersteld in een nieuw besluit op bezwaar. De rechtbank veroordeelde de gemeente tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan het bedrijf. Deze uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid in bestuursprocedures, vooral wanneer persoonlijke omstandigheden van betrokkenen in het geding zijn.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 16/1875

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] h.o.d.n. [bedrijf], te Staphorst, eiser,
gemachtigde: mr. A.A.E. Ferdinandusse, te Naarden,
en
het college van burgemeester en wethouders van Staphorst, verweerder,
gemachtigde: mr. W.E.M. Klostermann, te Zwolle.

Procesverloop

Bij besluit van 10 maart 2015 (het primaire besluit) heeft aan eiser de last onder bestuursdwang opgelegd om voor 13 maart 2015, om 9:00 uur, de geplaatste objecten en gestorte afvalstoffen van de Westerparallelweg en de Burg. Janssenstraat te Staphorst te verwijderen en nadien verwijderd te houden.
Bij besluit van 14 juni 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 november 2016.
Eiser is verschenen, vergezeld van [naam] , bijgestaan door mr. A.A.E. Ferdinandusse. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door F. Bakker en M.H. van den Beld, bijgestaan door mr. W.E.M. Klostermann. Tevens zijn verschenen de getuigen [getuige 1] , [getuige 2] , [getuige 3] en [getuige 4] .

Overwegingen

1.1
Aan [adres] te Staphorst is [bedrijf] gevestigd. Het bedrijf houdt zich bezig met het innemen, opslaan en verwerken van afvalstoffen. Ten behoeve van de inrichting is op 25 juni 2013 door gedeputeerde staten van Overijssel (hierna: GS) een omgevingsvergunning verleend.
1.2
De inrichting van eiser is gevestigd tussen de woonkern Staphorst en de spoorlijn tussen Zwolle en het noorden van Nederland. Langs het spoor loopt de Westerparallelweg . Ter hoogte van de inrichting van eiser was deze weg onderbroken. Het terrein van eiser liep door tot het spoorwegtalud.
1.3
Op 30 april 2014 is een grondruil voltrokken tussen eiser en de gemeente Staphorst. Eiser heeft het tegen het spoorwegtalud aangelegen deel van het terrein van de inrichting is geruild tegen een aan de zuidzijde van de inrichting gelegen terrein. De Westerparallelweg is vervolgens doorgetrokken over het door eiser geruilde terrein. Op 9 maart 2015 is het doorgetrokken deel van de weg opengesteld voor het verkeer.
1.4
Eiser heeft, naar aanleiding van een conflict met de gemeente Staphorst, afval gestort op het door hem geruilde terrein, waardoor de weg in ieder geval vanaf 10 maart 2015 niet langer kon worden gebruikt. Naar aanleiding van het storten van afval heeft verweerder op bij het primaire besluit aan eiser de last onder bestuursdwang opgelegd om voor 13 maart 2015, om 9:00 uur, de geplaatste objecten en gestorte afvalstoffen te verwijderen en nadien verwijderd te houden.
1.5
Op 13 maart 2015 heeft verweerder het afval laten verwijderen van het terrein waarover de Westerparallelweg was doorgetrokken.
2.1
Tussen partijen is niet in geschil dat eiser voorafgaand aan het nemen van het primaire besluit afval heeft gestort op het door hem weggeruilde terrein, waarover de Westerparallelweg is doorgetrokken. Wel verschillen partijen van mening over de vraag of sprake is van overtreding van een wettelijk voorschrift waarvan de handhaving aan verweerder is opgedragen.
2.2
De rechtbank stelt voorop dat de omstandigheid dat aan eiser op 25 juni 2013 een omgevingsvergunning is verleend voor de activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en dat GS hiervoor het bevoegd gezag zijn, niet betekent dat verweerder niet op grond van andere wettelijke voorschriften bevoegd kan zijn om handhavend op te treden tegen overtredingen daarvan. Dat het door eiser in 2014 weggeruilde terrein op grond van de in 2013 verleende omgevingsvergunning nog altijd deel uitmaakt van de ‘inrichting’ van eiser, maakt dit niet anders.
2.3
Verweerder heeft handhavend opgetreden omdat, volgens verweerder, sprake is van overtreding van artikel 22, eerste lid, van de Afvalstoffenverordening Gemeente Staphorst 2012 (hierna: Afvalstoffenverordening) en artikel 2:10, eerste lid, sub a, van de Algemene plaatselijke verordening van de gemeente Staphorst (hierna: APV).
2.4
Artikel 22, eerste lid, van de Afvalstoffenverordening bepaalt dat het verboden is afvalstoffen op voor het publiek zichtbare plaats in de open lucht en buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer op te slaan of opgeslagen te hebben. Naar het oordeel van de rechtbank is van overtreding van deze bepaling geen sprake, omdat het terrein waarop eiser afval gestort heeft ook na de grondruil die in 2014 heeft plaatsgevonden deel is blijven uitmaken van een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer. Dat het terrein feitelijk niet langer deel uitmaakte van het bedrijf van eiser maakt dit niet anders. Verweerder was dan ook niet bevoegd om op grond van deze bepaling handhavend op te treden tegen eiser.
2.6
Artikel 2:10, eerste lid, sub a, van de APV bepaalt dat het verboden is de weg of een weggedeelte anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan, als:
a. het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;
b. het beoogde gebruik hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand.
Naar het oordeel de rechtbank stelt verweerder zich terecht op het standpunt dat sprake is van overtreding van deze bepaling. Vaststaat dat het naast het bedrijf van eiser gelegen terrein, waarover de Westerparallelweg is doorgetrokken, een openbare weg is. Op grond van het bepaalde in de Wegenwet behoort ook de berm, waar een deel van het afval gestort is, tot de weg. Dat het terrein waarover de Westerparallelweg is doorgetrokken op grond de in 2013 verleende omgevingsvergunning deel is blijven uitmaken van een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, maakt dit niet anders. Het terrein was ten tijde van het storten van het afval niet langer eigendom van eiser, maar van de gemeente Staphorst. Aan het terrein was een verkeersbestemming toegekend. De gemeente Staphorst mocht over dit terrein dan ook een weg aanleggen. Door de grote hoeveelheid afval die eiser op de weg had gestort, kon de weg niet langer voor verkeersdoeleinden gebruikt worden. Hierdoor is de bruikbaarheid van de weg in de gevaar gebracht. Dat eiser een deel van het afval, naar ter zitting is gesteld, al voor de openstelling van de weg had gestort, doet aan de overtreding van deze bepaling niet af.
3.1
Verweerder is op grond van het bepaalde in artikel 125 van de Gemeentewet bevoegd om handhavend op te treden tegen deze overtreding.
3.2
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
3.3
De opgelegde last is gericht op het herstel van de overtreding en dient tot herstel van de mogelijkheid tot gebruik van het naast het terrein van eiser gelegen deel van de Westerparallelweg .
3.4
Niet gebleken is dat sprake is van andere bijzondere omstandigheden, op grond waarvan verweerder gehouden was om af te zien van handhavend optreden. De omstandigheid dat eiser een conflict heeft met de gemeente Staphorst naar aanleiding van de grondruil die in 2014 heeft plaatsgevonden, kan niet gelden als een dergelijke bijzondere omstandigheid. Indien eiser meent dat de gemeente Staphorst zijn verplichtingen op grond van de overeenkomst die heeft geleid tot de grondruil niet nakomt, kan hij zich in verband hiermee wenden tot de civiele rechter. Eigenrichting door afval te storten op een openbare weg is niet aanvaardbaar. Dat eiser, naar hij stelt, na de grondruil te weinig ruimte had om afval op te slaan, doordat hij het bij de grondruil van de gemeente Staphorst verkregen stuk grond aan de andere zijde van zijn bedrijf (nog) niet bij zijn inrichting mocht trekken, kan naar het oordeel van de rechtbank niet los worden gezien van het feit dat eiser in 2015 in de inrichting vele malen meer afval opsloeg dan hem op grond van de door GS verleende omgevingsvergunning was toegestaan. De rechtbank is, gelet hierop, van oordeel dat handhavend optreden tegen deze overtreding onder de gegeven omstandigheden niet onevenredig was.
3.5
De rechtbank stelt voorop dat aan eiser een begunstigingstermijn is gegund tot 13 maart 2015, om 9:00 uur. Naar het oordeel van de rechtbank was deze termijn weliswaar kort, maar niet zo kort dat het voor eiser onder normale omstandigheden niet mogelijk was om het afval voor het verstrijken van de begunstigingstermijn verwijderd te hebben. Verweerder mocht, mede door het stellen van een korte begunstigingstermijn, eiser op niet mis te verstane wijze duidelijk maken dat deze overtreding, vrijwel direct nadat de weg was opengesteld voor het verkeer, niet wordt getolereerd.
3.6
Gebleken is evenwel dat eiser kort na het nemen van het primaire besluit getroffen is door een ingrijpende gebeurtenis in de privésfeer. Eisers echtgenote was naar aanleiding van complicaties bij de bevalling opgenomen in het ziekenhuis. Eisers pasgeboren kind is kort hierna overleden. Naar aanleiding van deze situatie heeft eiser op 12 maart 2015 via zijn secretaresse verzocht om vanwege eisers familieomstandigheden vooralsnog te wachten met de uitoefening van de bestuursdwang en om een gesprek tussen eiser en een vertegenwoordiger van verweerder, op maandag 16 maart 2015. Dit heeft verweerder op 12 maart 2015 geweigerd. De rechtbank stelt vast dat in de op 12 maart 2015, om 13:30 uur, verzonden e-mail van eisers secretaresse alleen verwezen is naar ‘familie/privéomstandigheden’ van eiser. Op basis van dit bericht heeft verweerder niet kunnen weten wat er precies aan de hand was. De rechtbank is evenwel van oordeel dat, nu geen sprake was van een ongemotiveerd verzoek, maar van een verzoek dat specifiek verwees naar ‘familie/privéomstandigheden’, op verweerder de plicht rustte om navraag te doen. Dat verweerder dit niet heeft gedaan, is naar het oordeel van de rechtbank onzorgvuldig. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder dan ook, in strijd met de zorgvuldigheid, geweigerd om de aan eiser gegunde begunstigingstermijn te verlengen. Niet gebleken is dat op de Westerparallelweg sprake was een zo gevaarlijke situatie, dat niet korte tijd langer had kunnen worden gewacht.
4. Het beroep is daarom gegrond en het bestreden besluit dient, wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), te worden vernietigd.
5. Aangezien het geconstateerde gebrek niet bij een nieuw te nemen besluit op bezwaar kan worden hersteld, ziet de rechtbank aanleiding om het primaire besluit met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb te herroepen.
6.1
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
6.2
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 990,--.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten, welke begroot worden op € 990,--, te betalen aan eiser;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168,-- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.R.H. Lutjes, rechter, in aanwezigheid van mr. A. van der Weij, als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.