ECLI:NL:RBOVE:2016:999

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
17 februari 2016
Publicatiedatum
23 maart 2016
Zaaknummer
C/08/168746 / HA ZA 15-141
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongerechtvaardigde verrijking in faillissement van twee Bv's met betrekking tot lening en kluswerkzaamheden

In deze zaak vordert de curator van twee failliete B.V.'s, [X] en Realwork B.V., een bedrag van ruim € 36.000 op basis van ongerechtvaardigde verrijking. De bestuurder van deze B.V.'s, mevrouw [S], had een lening van € 26.362,50 afgesloten met de gedaagde, die ook kluswerkzaamheden aan haar woning had laten uitvoeren. De betalingen voor deze werkzaamheden zijn echter gedaan door de failliete B.V.'s, wat aanleiding geeft tot de vordering van de curator. De rechtbank Overijssel heeft op 17 februari 2016 vonnis gewezen in deze zaak, waarbij de curator zijn vordering heeft gewijzigd naar een beroep op ongerechtvaardigde verrijking.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagde, [gedaagde], ongerechtvaardigd is verrijkt door de betalingen die door de failliete B.V.'s zijn gedaan voor de werkzaamheden aan haar woning. De rechtbank oordeelt dat de afspraken tussen de gedaagde en de bestuurder van de B.V.'s niet voldoende zijn om aan te nemen dat de gedaagde volledig was ontslagen van haar betalingsverplichtingen. De curator heeft de bewijslast om aan te tonen dat de factuur van € 4.097,93 betrekking heeft op werkzaamheden die zijn overeengekomen tussen de gedaagde en het klusbedrijf PNKB.

De rechtbank heeft de curator opgedragen om bewijs te leveren dat de factuur voor het meerwerk aan de woning van de gedaagde betrekking heeft op de overeengekomen werkzaamheden. De zaak is aangehouden voor verdere bewijslevering en de rechtbank heeft partijen aangespoord om tot een minnelijke schikking te komen. De beslissing van de rechtbank is openbaar uitgesproken op 17 februari 2016.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer / rolnummer: C/08/168746 / HA ZA 15-141
Vonnis van 17 februari 2016
in de zaak van
mr. DINGENIS MEULENBERG,
in hoedanigheid van curator in de faillissementen van [X] en Realwork B.V.,
kantoorhoudende te Zwolle,
eiser,
advocaat mr. M.A. Kerkdijk te Zwolle,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. drs. P.L. Hellinga te Zwolle.
Partijen zullen hierna de curator en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de conclusie van antwoord
  • de conclusie van repliek
  • de conclusie van dupliek.
1.2
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1
Mevrouw [S] is bestuurder van [X] en Realwork B.V. geweest.
2.2
[X] en Realwork B.V. zijn bij vonnis van de rechtbank Overijssel van 11 februari 2014 in staat van faillissement verklaard.
2.3
[S] en [gedaagde] hebben op 28 april 2011 een overeenkomst van geldlening gesloten op grond waarvan [gedaagde] aan [S] een bedrag van € 26.362,50 heeft geleend.
2.4
PNKB Pools Nederlands Klusbedrijf (hierna: PNKB) heeft in de zomer van 2013 werkzaamheden aan de woning van [gedaagde] verricht. In verband met deze werkzaamheden heeft [X] in mei 2013 een bedrag van € 10.000,-- en heeft
Realwork B.V. in juli 2013 een bedrag van € 22.755,87 aan PNKB betaald op basis van een factuur van 12 mei 2013 met factuurnummer 2013038 ten bedrage van € 32.755,87.
2.5
In juli 2013 heeft Realwork B.V. een bedrag van € 4.097,93 aan PKNB betaald naar aanleiding van een factuur met factuurnummer 2013048 die PKNB op 30 juni 2013 aan [S] had gestuurd met de vermelding “BETREFT: Meerwerk en materiaal project Belgie”.
2.6
In een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden d.d. 29 januari 2015, waarin de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing is verklaard ten aanzien van [S] , is onder andere het volgende vermeld:
In de tweede plaats heeft de curator aangevoerd dat [S] in haar hoedanigheid van bestuurder van Realwork BV en [X] betalingen heeft verricht aan klusbedrijf PNKB van € 36.853,80 voor verbouwing van een woning van mevrouw [gedaagde] in België. [S] heeft aangevoerd dat [gedaagde] voor de oprichting van Realwork BV een geldlening aan [S] privé had verstrekt en dat zij de geldlening zou terugbetalen door de rekening van de aannemer te voldoen. Abusievelijk is de factuur van de aannemer echter voldaan door Realwork BV. [S] heeft dit niet opgemerkt en zij heeft geen gelegenheid meer gehad deze fout te herstellen. Het hof is van oordeel dat hoewel dit handelen geen schoonheidsprijs verdient het, gezien de snelle groei van de onderneming, aannemelijk is dat [S] over het hoofd heeft gezien dat de factuur van de aannemer abusievelijk via de rekening van Realwork BV was voldaan.

3.Het geschil

3.1
De curator vordert samengevat - na wijziging van eis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 36.853,50, althans een nader in goede justitie te bepalen bedrag, vermeerderd met rente en kosten.
3.2
[gedaagde] voert verweer.
3.3
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1
Bij conclusie van dupliek heeft de curator kenbaar gemaakt dat hij zijn primaire op artikel 42 Fw gebaseerde vordering niet handhaaft. De gewijzigde vordering is gegrond op ongerechtvaardigde verrijking.
Rechtsmacht
4.2
Nu [gedaagde] , woonachtig te België, in deze procedure is verschenen zonder de rechtsmacht van de Nederlandse rechter te betwisten, komt de rechtbank op grond van artikel 26 lid 1 van de herschikte EEX-verordening rechtsmacht toe, voor zover de vordering is gebaseerd op ongerechtvaardigde verrijking.
Toepasselijk recht
4.3
De curator heeft in de dagvaarding het standpunt ingenomen dat Nederlands recht van toepassing is op de vordering wegens ongerechtvaardigde verrijking. Meer in het bijzonder heeft curator zijn vordering gegrond op artikel 6:212 Burgerlijk Wetboek (BW). [gedaagde] heeft deze grondslag bij conclusie van antwoord expliciet benoemd en hierop haar verweer gevoerd, zodat partijen het geschil omtrent de vermeende ongerechtvaardigde verrijking gevoerd hebben aan de hand van Nederlands recht. Een dergelijke impliciete rechtskeuze, voldoende duidelijk blijkend uit de omstandigheden van het geval, is mogelijk op grond artikel 14 lid 1 Verordening (EG) nr. 864/2007 (Rome II), zodat de vordering zal worden beoordeeld naar Nederlands recht.
Ongerechtvaardigde verrijking
4.4
Partijen zijn het er over eens dat PNKB werkzaamheden heeft verricht aan de woning van [gedaagde] en dat [X] en Realwork B.V. deze werkzaamheden hebben betaald aan PNKB. In geschil is of [gedaagde] door deze betalingen ongerechtvaardigd is verrijkt.
4.5
Niet in geschil is dat [gedaagde] en [S] ter aflossing van de onder 2.3 vermelde geldlening waren overeengekomen dat [S] de werkzaamheden aan de woning zou betalen en dat de betreffende factuur op naam van [S] zou worden gezet.
4.6
De rechtbank is van oordeel dat deze afspraken op zichzelf bezien onvoldoende zijn om aan te nemen dat [gedaagde] door PKNB volledig was ontslagen van haar betalingsverplichtingen ten aanzien van de aan haar woning verrichte werkzaamheden. Dat PKNB [gedaagde] heeft ontslagen van haar betalingsverplichtingen, volgt evenmin uit de aan [S] in persoon en/of [X] gerichte facturering. Immers bij een dergelijke betalingsconstructie wordt de derde in beginsel hoofdelijk medeschuldenaar. Dit is slechts anders indien de schuldeiser op verzoek van de schuldenaar en de derde toestemming geeft voor een volledige overname van de schuld en daarbij ondubbelzinnig te kennen geeft dat hij de voormalig schuldenaar ontheft van diens verplichtingen. [gedaagde] heeft onvoldoende feiten en omstandigheden aangedragen om een dergelijke voltooide schuldoverneming aan te nemen, zodat de rechtbank er van uit gaat dat [gedaagde] hoofdelijk medeschuldenaar is gebleven voor de betaling van de overeengekomen werkzaamheden. Dit betekent dat indien en voor zover [S] de facturen niet betaalt, [gedaagde] alsnog gehouden is deze facturen te betalen.
4.7
Vervolgens is onvoldoende gemotiveerd betwist dat [X] en Realwork B.V. de facturen van PNKB onverplicht hebben betaald. Voor zover [gedaagde] in dit kader bedoeld heeft te stellen dat uit de tenaamstelling en gedeeltelijke betaling van de onder 2.4 vermelde factuur zou volgen dat [X] deze factuur zou hebben geaccepteerd en dat daaruit zou blijken dat zij gehouden was deze te betalen, kan de rechtbank deze stelling niet volgen. Immers door het enkel niet protesteren tegen een factuur en het betalen hiervan ontstaat nog geen rechtsverhouding op grond waarvan [X] en/of Realwork B.V. verplicht zouden zijn tot een dergelijke betaling. Bovendien heeft [S] in de schuldsaneringsprocedure bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden nu juist verklaard dat zij zelf de geldlening zou terugbetalen door de rekening van de aannemer te voldoen, waarbij zij tevens heeft verklaard dat de factuur abusievelijk is voldaan door Realwork B.V. (zie 2.6).
4.8
De stelling dat de betalingen van [X] en Realwork B.V. aangemerkt zouden moeten worden als zijnde betalingen van [S] , die zij via haar vennootschappen zou hebben verricht, kan de rechtbank evenmin volgen. Immers [S] en haar vennootschappen zijn verschillende juridische entiteiten met onderling afgescheiden vermogens.
4.9
Uit de enkele stelling dat [S] een levendige rekening-courant verhouding zou hebben gehad met haar vennootschappen, volgt evenmin dat de onderhavige betalingen hebben plaatsgevonden op basis van een tussen [S] en de vennootschappen gemaakte afspraak. Bovendien is gesteld noch gebleken dat de facturen uiteindelijk ten laste zijn gekomen van het vermogen van [S] .
4.1
Het voorgaande in aanmerking nemende heeft [gedaagde] onvoldoende feiten en omstandigheden aangedragen op basis waarvan geconcludeerd zou kunnen worden dat [S] de onderhavige facturen heeft voldaan. Het gevolg hiervan is dat [gedaagde] , als hoofdelijk medeschuldenaar, alsnog aangesproken had kunnen worden tot betaling van de overeengekomen werkzaamheden. Nu [X] en Realwork B.V. de betreffende facturen inmiddels hadden betaald, heeft PNKB echter nimmer betaling van [gedaagde] gevorderd. In zoverre is sprake van verrijking van [gedaagde] . Deze verrijking strekt echter niet verder dan de tussen [gedaagde] en PNKB overeengekomen werkzaamheden aan de woning (zie hierna). Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat voor deze verrijking geen rechtvaardiging aanwezig is.
4.11
Nu bovendien onvoldoende gemotiveerd is betwist dat [X] en Realwork B.V. zijn verarmd door de voormelde betalingen, is sprake van ongerechtvaardigde verrijking in de zin van artikel 6:212 lid 1 BW.
Factuurnummer 2013038
4.12
Partijen zijn het er over eens dat de door [X] en Realwork B.V. aan PNKB betaalde bedragen van € 10.000,-- en € 22.755,87 betrekking hadden op de overeengekomen werkzaamheden aan de woning van [gedaagde] , zodat de rechtbank van oordeel is dat [gedaagde] ongerechtvaardigd is verrijkt in de zin van artikel 6:212 lid 1 BW ten bedrage van € 32.755,87.
Factuurnummer 2013048
4.13
Ten aanzien van de door Realwork B.V. betaalde factuur ten bedrage van
€ 4.097,93 betwist [gedaagde] dat deze factuur betrekking heeft op werkzaamheden aan haar woning. Meer in het bijzonder betwist zij dat aan haar woning meerwerk is verricht.
4.14
Hiervoor is overwogen dat sprake is van ongerechtvaardigde verrijking van [gedaagde] voor zover de door Realwork B.V. en [X] verrichte betalingen voortvloeien uit hetgeen [gedaagde] en PNKB zijn overeengekomen ten aanzien van de werkzaamheden aan de woning. Nu de curator zich beroept op de rechtsgevolgen van de ongerechtvaardigde verrijking, draagt hij op grond van artikel 150 Rv de bewijslast dienaangaande. De curator dient derhalve te bewijzen dat de factuur ten bedrage van
€ 4.097,93 (factuurnummer 2013048) ziet op werkzaamheden aan de woning die [gedaagde] en PNKB zijn overeengekomen en dat PNKB gerechtigd was dit bedrag als zijnde “meerwerk” in rekening te brengen. De curator zal overeenkomstig zijn bewijsaanbod worden toegelaten tot het leveren van dit bewijs.
4.15
Bij het oproepen van eventuele getuigen moet er rekening mee worden gehouden dat het verhoor van een getuige gemiddeld (tenminste) 60 minuten duurt. De namen en woonplaatsen van de getuigen en de tijdstippen waartegen zij zijn opgeroepen, dienen ten minste een week voor het verhoor aan de wederpartij en aan de griffier van de rechtbank te worden opgegeven.
4.16
De rechtbank geeft partijen in overweging, mede gelet op de kosten van een getuigenverhoor, om (alsnog) in onderling overleg tot een minnelijke schikking te komen.
4.17
Iedere beslissing in deze procedure zal worden aangehouden.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1
draagt de curator op te bewijzen dat de factuur ten bedrage van € 4.097,93 (factuurnummer 2013048) ziet op werkzaamheden aan de woning die [gedaagde] en PNKB zijn overeengekomen en dat PNKB gerechtigd was dit bedrag als zijnde “meerwerk” in rekening te brengen,
5.2
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
9 maart 2016voor uitlating door de curator of hij bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en / of door een ander bewijsmiddel,
5.3
bepaalt dat de curator, indien hij geen bewijs door getuigen wil leveren maar wel
bewijsstukkenwil overleggen, die stukken direct in het geding moet brengen,
5.4
bepaalt dat de curator, indien hij
getuigenwil laten horen, de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden maart tot en met juni 2016 direct moet opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
5.5
bepaalt dat dit getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van
mr. A.N. Kok in het gerechtsgebouw te Zwolle aan Schuurmanstraat 2,
5.6
bepaalt dat
alle partijenuiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor
alle beschikbare bewijsstukkenaan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,
5.7
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.N. Kok en in het openbaar uitgesproken op
17 februari 2016.